ECLI:NL:PHR:2025:374

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
22/04780
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereiding van een roofoverval en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die is veroordeeld voor medeplegen van voorbereiding van een roofoverval en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het gerechtshof Amsterdam heeft op 14 december 2022 het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2018 vernietigd, waarbij de verdachte een gevangenisstraf van tien maanden kreeg opgelegd. De verdachte heeft cassatie ingesteld op 19 december 2022, met twee middelen van cassatie. Het eerste middel betreft de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen, terwijl het tweede middel zich richt op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De conclusie van de A-G is dat het eerste middel faalt, maar het tweede middel slaagt, wat leidt tot een vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf en een vermindering daarvan. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden, wat tot strafvermindering leidt. De zaak heeft betrekking op de toepassing van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie, waarbij de aanwezigheid van het wapen, de machtsrelatie en de bewustheid van de dader belangrijke factoren zijn voor de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/04780
Zitting25 maart 2025
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 14 december 2022 het tegen de verdachte gewezen vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2018 vernietigd “ten aanzien van de gevangenisstraf en de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling”. [1] Het hof heeft de verdachte voor (eendaadse samenloop van) medeplegen van voorbereiding van een roofoverval (feit 1) en medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Daarnaast heeft het hof het openbaar ministerie nietontvankelijk verklaard in de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. [2]
1.2
Het cassatieberoep is op 19 december 2022 ingesteld namens de verdachte. J. Kuijper, advocaat in Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Met het eerste middel wordt opgekomen tegen de bewezenverklaring van het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het tweede middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM, in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
1.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf vanwege overschrijding van de redelijke termijn, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Het eerste middel

2.1
Het eerste middel behelst verschillende (motiverings)klachten ten aanzien van het bewezen verklaarde medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 2). Voorafgaand aan de bespreking van die klachten geef ik eerst de bewezenverklaring van feit 2 en (voor zover relevant voor de bespreking van het middel) de bewijsconstructie weer.
2.2
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezen verklaard dat hij:
“op 13 december 2013 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een anderen [A-G: ik begrijp ‘een ander’] een wapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (merk Amadeo Rossi, kaliber .38) en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 10, patronen (van het kaliber .38), zijnde voor genoemde revolver geschikte munitie, voorhanden heeft gehad.”
2.3
De bewezenverklaring steunt op onder andere de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 april 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 13 december 2013 was ik samen met [betrokkene 1] (hier en hierna: [betrokkene 1] ). [betrokkene 1] is die dag met mij meegegaan naar de woning van [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) aan de [a-straat] . Ik zou in de woning van [betrokkene 2] oude vrienden, waaronder [betrokkene 1] en [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) en familie ontmoeten. Ik ben de oom van [betrokkene 2] . Ik word om die reden ‘oom’ genoemd.
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2014 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Binnen het onderzoek 13Putt is een technische actie aangesloten op telefoonnummer + [telefoonnummer 1] (verder: [telefoonnummer 1] ), in gebruik bij [betrokkene 3] . Er zijn meerdere gesprekken en berichten onderschept op deze technische actie.
Tijdens het uitluisteren van de telefonische gesprekken van het nummer [telefoonnummer 1] is gebleken dat er op donderdag 12 december 2013 en vrijdag 13 december 2013 meerdere malen contact is geweest met het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 2] (hierna: [telefoonnummer 2] ). Het toestel (Nokia) dat gebruik maakt van het nummer [telefoonnummer 2] (het hof begrijpt: [telefoonnummer 2] ) is later die dag in beslag genomen onder [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] , hierna: [verdachte] ).
3. Een proces-verbaal van bevindingen geluidsbestand telefoon [betrokkene 3] van 27 december 2013 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Het telefoontoestel van [betrokkene 3] is inbeslaggenomen onder goednummer […] en uitgelezen. Ik heb onderzoek verricht naar de geluidsbestanden op deze telefoon. Op 12 december 2013 om 18:22:42 UTC is er op de telefoon een geluidsbestand aangemaakt onder de naam " […] ". Deze geluidsopname betreft een gesprek tussen [betrokkene 3] en NNman en bevat de volgende gegevens:
[betrokkene 3] : Dus, nu moet er veel geld in dat huis liggen.
NNman: broer in het huis van die vrouw. Zij moet nu twee mannen betalen. Die twee mannen, minstens 250.000 voor die twee kerels. Zij heeft haar eigen geld. Haar echtgenoot is kerel vanuit Albanië. Die heeft daarbinnen ook zijn geld.
NNman: nog een week geleden was het rondom een miljoen, maar ik wist niet precies wanneer dat geld daar zou zijn/liggen. Wij hebben toen geld in de AH tassen weggebracht, rondom een (1) miljoen.
De stem van de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] is door de tolk herkend als de stem van de geluidsopname “ […] ”.
4. Een proces-verbaal informatie uit lopend onderzoek van 22 april 2014 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Uit een lopend strafrechtelijk onderzoek is naar voren gekomen dat een man genaamd [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ) op 21 september 2013 een huurcontract heeft afgesloten. Op dat contract is vermeld dat [betrokkene 4] als telefoonnummer heeft opgegeven [telefoonnummer 3] (verder: [telefoonnummer 3] ).
5. Een proces-verbaal van bevindingen van 12 maart 2014 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Het telefoontoestel van [betrokkene 3] is inbeslaggenomen onder goednummer […] en uitgelezen. In de telefoon zijn historische Whatsappgesprekken te vinden. Ik heb onderzoek verricht naar deze Whatsappgesprekken. Een van de gebruikers waar [betrokkene 3] contact mee heeft staat onder de volgende naam in het toestel genoemd: [telefoonnummer 4] @s.whatsapp.net + [telefoonnummer 4] . Deze gebruiker is geïdentificeerd als [betrokkene 2] .
Bij de gesprekken wordt (UTC+0) weergeven. Bij de weergeven tijdstippen dient een uur te worden opgeteld.
Op 12 december 2013 om 19:46-20:00 UTC vindt het volgende gesprek plaats tussen de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 1] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 3] ) en [telefoonnummer 4] @s.whatsapp.net + [telefoonnummer 4] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 2] ).
[betrokkene 3] : ‘Sommige mensen hebben op dit moment 5 ton contant. Ik heb dat ding nodig. Om bij hun in huis op bezoek te gaan, begrijp je.’
[betrokkene 2] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 2] ): ‘Goed/ja/ok'
[betrokkene 3] : ‘Ok, regel het voor mij zus. Kan jij contact met de [naam] nemen? Alsjeblieft ik heb hem nu nodig, ga hem halen en praat met [betrokkene 5] , ik reken op jou.’
[betrokkene 2] : ja
[betrokkene 3] : ok cool
[betrokkene 2] : [telefoonnummer 5]
Op 12 december 2013 om 20:47 - 23:40 UTC vindt het volgende gesprek plaats tussen de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 4] @s.whatsapp.net + [telefoonnummer 4] .
[betrokkene 2] : ‘Mijn oom belt me voor jou. Wat moet ik mijn oom eigenlijk zeggen.’
[betrokkene 3] : ‘Vertel hem dat meer dan 8 ton in het huis ligt, nu meteen. Het moet vanavond gebeuren of morgen, daarna gaat het weg. Zeg tegen hem om jou het nu meteen te laten weten als hij mee in zee gaat, want we zijn al met vier.’
[betrokkene 2] : ‘ [telefoonnummer 6] . Hij zegt vandaag. Jij moet hem bellen.’
Op 12 december 2013 om 23:46 UTC vindt het volgende gesprek plaats tussen de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 4] @s.whatsapp.net + [telefoonnummer 4] .
[betrokkene 3] : ‘Ik ben daar in de ochtend, ok?’
[betrokkene 2] : ‘Ok.’
Op 13 december 2013 om 07:33 UTC vindt het volgende gesprek plaats tussen de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 4] @s.whatsapp.net + [telefoonnummer 4] .
[betrokkene 3] : ‘Ik ben jouw oom aan het bellen. Hij neemt niet op.’
Op 13 december 2013 om 19:26 UTC vindt het volgende gesprek plaats tussen de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 4] @s.whatsapp.net + [telefoonnummer 4] .
[betrokkene 2] : ‘Mijn oom is hier.’
6. Een proces-verbaal van bevindingen van 5 november 2014 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Binnen het onderzoek 13Putt werden technische acties verricht op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Er zijn meerdere gesprekken onderschept.
Op 13 december 2013 om 11:09 uur wordt [betrokkene 3] gebeld door het nummer [telefoonnummer 7] (hierna: [telefoonnummer 7] , het hof begrijpt: [betrokkene 4] ). In de uitwerkingen van dit tapgesprek, opgenomen in de bijlage bij dit proces-verbaal op doorgenummerde pagina’s 10616-10618, staat het volgende weergegeven:
N (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 4] ): Ja swa, maar die andere die kan je wel aanpakken, je kan hem aan zijn hoofd letsels aanbrengen, dat is voor mij geen probleem.
L (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 3] ): Ja, maar hij zal het krijgen, gisteravond heb ik dit al met mijn broer (vriend) besproken.
L: Ja want, ja want ik heb van die dingen dat als je het drukt, dan hoor je het niet.
N: Dat weet ik, maar daarna komen die mensen en zo, vervolgens wordt er een onderzoek opgestart.
L: Wat ik je wel kan zeggen is het volgende, dat als er iets gebeurd is dan komen ze niet naar jou. Ik weet, want en hoe ik het ga doen.
N: Ja, maar die persoon, ahaa, als hem iets gebeurd, als hem iets wordt aangedaan, dan komt er sowieso dat ene ding dat rond draait en hem naar een ziekenhuis moet afvoeren. Dan begint er een heel onderzoek. Maar als dat alles niet hoeft te gebeuren dan gaan zij ook de ooms niet inschakelen. Anders worden zij ook gehoord en daar hebben zij zeker ook geen zin in. Als er een ambulance of zo iets langs komt dan wel.
L: oké, oké
N: Die ene man is een illegale zo en zo in het land. Ik ben er van overtuigd dat zij (de politie) niet zullen bellen. Daar ben ik zeker van, ze zullen zeker twee keer nadenken voordat zij dat gaan doen, daar ben ik zeker van. Maar als er een ambulance moet uitrukken dan ben ik er zeker van dat zij ook zullen komen.
N: Je kan wel slaan, ditte en datte, ik weet het niet. Broer ik zit alleen maar te denken dat als er daar een ambulance moet komen dan zullen die anderen ook van zelf ook komen en die gaan dan vragen stellen. Begrijp je en van daaruit zullen ze een onderzoek opstarten.
7. Een proces-verbaal van bevindingen van 15 december 2013 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Binnen het onderzoek is een technische actie aangesloten op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Er zijn meerdere gesprekken en berichten onderschept.
Op 12 december 2013 om 21:01 uur belt [betrokkene 3] met [betrokkene 5] op het nummer [telefoonnummer 5] (hierna: [telefoonnummer 5] ). In de uitwerkingen van dit tapgesprek, opgenomen in de bijlage bij dit proces-verbaal op doorgenummerde pagina’s 10019-10023, staat het volgende weergeven:
[betrokkene 3] : ‘Je moet begrijpen. Ik heb de ding nodig mijn broeder. Het is heel serieus.’
[betrokkene 5] : ‘Wat ik zelf heb is een speelgoed, begrijp je?’
[betrokkene 3] : ‘Dat ding is een goeie, toch?’
[betrokkene 5] : ‘Ja zeker, het is een echte ding’
[betrokkene 3] : ‘Heeft het de ding erop zodat je niet kan horen ofwel?’
[betrokkene 5] : ‘Nee, het heeft dat niet.’
[betrokkene 3] : ‘want kijk, er zijn een paar mensen die ik net ben gaan ophalen, de jongen die me de tip geeft. De mensen stonden niet met een mevrouw. Hij had zo’n 500 duizend in zijn zak en nu zijn ze naar huis gegaan. Daarom leg ik het jou uit. Dan gaan we nu en naar binnen gaan.’
[betrokkene 5] : ‘Je hoeft mij alleen te bellen en je komt me ophalen en we gaan gewoon naar beneden.’
[betrokkene 3] : ‘daar beneden de mevrouw heeft ook camera in haar huis en ook achter het huis en achter de deur. Maar de ding wordt meteen goed. Maar herinner jij je de Marokkaanse jongen van Oost? Hij heeft zelf een.’
[betrokkene 5] : ‘Ik heb een 6 daar in de buurt. Een zware ding. Een 6 heb ik nu.’
[betrokkene 3] : ‘Ja, een .38 hè?’
[betrokkene 5] : ‘Ja, het is een zware ding.’
[betrokkene 3] : ‘We moeten vanavond of morgenavond dat ding doen. Als het morgen plaats moet vinden, kan het niet meer. Want ze blijven niet lang met het geld.’
Op 12 december 2013 om 21:36 uur belt [betrokkene 3] met een onbekende man op het nummer [telefoonnummer 7] (hierna: [telefoonnummer 7] , het hof begrijp: [betrokkene 4] ). In de uitwerkingen van dit tapgesprek, opgenomen in de bijlage bij dit proces-verbaal op doorgenummerde pagina’s 10022-10023, staat het volgende weergeven:
NN (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 4] ): ‘Ik dacht je kan beter de man, de echtgenoot niks aan doen om te voorkomen dat de ooms erbij komen.’
[betrokkene 3] : ‘De oom?’
NN: ‘De ooms. Degenen die altijd op straat rijden. Met een lamp op hun auto.’
[betrokkene 3] : ‘Dus de echtgenoot moet niet krijgen?’
NN: ‘Beter van niet. Dan gaan ze de mensen niet bellen, snap je?’
[betrokkene 3] : ‘Maak je geen zorgen. Als jij niet wil dat gaat krijgen, dan krijgt hij niet.’
NN: ‘Daarna ontmoeten wij elkaar.’
[betrokkene 3] : ‘Ja. We verdelen het ding later. Deze telefoon zal uitstaan als ik ga feesten. Als het feest voorbij is, weet je zelf wel. Wij gaan elkaar ontmoeten.’
NN: ‘Wij gaan elkaar niet gelijk ontmoeten. Misschien ga je ergens heen en leg je de dingen apart. Daarna neem je ze voor mij mee, snap je?’
[betrokkene 3] : ‘Ik moet het feest eerst gaan bekijken. Voordat ik ga dansen. Ik laat je straks weten. Want als ik straks niet ga, wil ik morgen vroeg gaan om de kleur te bekijken. Hoe het eruit ziet.
NN: ‘Juist, ga kijken of we het kunnen huren om te feesten.’
In de uitwerking van het tapgesprek tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 6] van 13 december 2013 om 10:52 uur, opgenomen in de bijlage bij dit proces-verbaal op doorgenummerde pagina 10024-10025, staat het volgende weergeven:
[betrokkene 3] zegt dat hij nu aan het rijden is samen met de oom van de vriendin van [betrokkene 6] .
[betrokkene 6] : ‘[verdachte]?’ (het hof begrijpt: [verdachte] [A-G: lees: ‘de verdachte’])
[betrokkene 3] : ‘Ja.’
[betrokkene 3] zegt dat hij nu met iets heel groots bezig is. Ik heb dat kloteding nodig zegt hij.
[betrokkene 3] : ‘We hebben al, maar het andere ding is niet daar waar...’
[betrokkene 6] : ‘de choep choep?’
[betrokkene 3] : ‘Ja.’
[betrokkene 6] : ‘Dat vrouwtje heeft het. Je moet het gaan halen.’
[betrokkene 3] : ‘Het probleem is: het lijkt alsof het een feest is van alleen papieren. Ze houden de papieren vast. Morgen gaan de papieren weg van waar ze nu zijn. Ik was gisteren te laat. Ze liepen met 500, in papieren. Nu ligt er meer dan deze 500 in het huis. We moeten het ding nu krijgen. Nu ben ik samen met de oom. We gaan de andere mensen halen, om te gaan. We zijn op zoek naar wie ons nu kan brengen met choep choep.’
Op 13 december 2013 om 16:32 uur belt [betrokkene 3] met [telefoonnummer 2] (het hof begrijpt: [verdachte] ). In de uitwerkingen van dit tapgesprek, opgenomen in de bijlage bij dit proces-verbaal op doorgenummerde pagina’s 10027, staat het volgende weergeven:
[betrokkene 3] : ‘Heb je de dingen al klaargemaakt?’
Nn (het hof begrijpt: [verdachte] ): ‘Ja, ik heb alles klaargemaakt.’
[betrokkene 3] : ‘Ik ga [betrokkene 7] (het hof begrijpt: [betrokkene 7] ) en [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2] ) bellen en zeggen dat ik straks daar naartoe kom. Dan zien we elkaar daar.’
Op 13 december 2013 om 16:34 uur belt [betrokkene 3] met [telefoonnummer 8] (hierna: [telefoonnummer 8] ). In de uitwerkingen van dit tapgesprek, opgenomen in de bijlage bij dit proces-verbaal op doorgenummerde pagina’s 10028, staat het volgende weergeven:
Nn: ‘Er is een probleem. Er is alleen één van die ding.’
[betrokkene 3] : ‘Eén van de twee. Het is oké. Dan gebruiker we die. Heb je de babies of wil je dat ik een paar babies breng?’
Nn: ‘Nee, ik heb hier babies. Ik wacht nu voor de andere, om het voor jou te brengen.’
[betrokkene 3] : ‘Oké, je weet het kleine doosje om het zicht te verkloten.’
Nn: ‘Die is ook verkloot.’
[betrokkene 3] : ‘Wij gaan hoe wij zijn. Geloof me, het is vandaag. De kerel blijft me bellen en zegt als het vandaag niet is, dan zal het heel lang duren.’
Op 13 december 2013 om 16:53 uur belt [betrokkene 3] met [telefoonnummer 2] . In de uitwerkingen van dit tapgesprek, opgenomen in de bijlage bij dit proces-verbaal op doorgenummerde pagina’s 10029, staat het volgende weergeven:
[betrokkene 3] : ‘Ik heb de vrouw gebeld en verteld dat wij bij haar thuis zullen ontmoeten. Zij zei ok geen probleem. Ik heb [naam] (het hof: [naam] ) gebeld. Hij heeft de doos niet gevonden. Ik zei tegen hem laat maar. Je weet de ding dat ik van houd toch? Hij zei dat hij geen 2 van, hij heeft alleen één.
Nn (het hof begrijpt hier en hierna: [verdachte] ): ‘Ga je nu één voor me regelen? Dan hebben we 3.’
[betrokkene 3] : ‘Ja toch, plus de andere rasta toch, hij heeft toch.’
Nn: ‘Ja toch, is beter.’
[betrokkene 3] : ‘Voordat ik Amsterdam bereik, laat ik je weten. Dan ontmoeten we bij de vrouw.’
8. Een proces-verbaal van bevindingen van 12 maart 2014 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Binnen het onderzoek is een technische actie aangesloten op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Er zijn meerdere gesprekken en berichten onderschept.
Op 12 december 2013 om 21:54 uur vindt een gesprek plaats tussen [betrokkene 3] en [verdachte] ( [telefoonnummer 2] ). In de uitwerking van dit tapgesprek staat het volgende weergeven:
[betrokkene 3] : ‘Nu ben ik in [plaats] , maar de ding, het feest is in Amsterdam West hè?’
[verdachte] : ‘Maar wanneer gaan we naar de andere kant, vandaag of morgen?’
[betrokkene 3] : ‘Je moet een ding begrijpen. We kunnen niet zo maar gaan, is een “cop house”. Maar de voor- en achterkant hebben dingen om te kijken/zien.’
[verdachte] : ‘Ik weet wat je bedoeld. Wanneer kom je naar Amsterdam?’
[betrokkene 3] : ‘Morgenochtend heb ik een auto. Ik ga het zelf besturen. Maar weetje wat we nodig hebben? De dingen die we altijd bij ons hebben. Het is makkelijk, maar we hebben de andere die je niet hoort nodig, toch.’
[verdachte] : ‘Wanneer je morgenochtend bij mij komt, geef me een belletje.’
[betrokkene 3] : ‘Ik kom je vroeg, vroeg, vroeg ophalen hè. Dan zien we wel. Want als het vandaag of morgen niet gebeurt, dan raken de we de shit kwijt toch.’
9. Een proces-verbaal Stem [betrokkene 4] van 29 april 2014 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
De tactische coördinator van TGO team 7 verzocht mij aan de tolk Papiaments het tapgesprek met nummer [telefoonnummer 9] te laten beluisteren. Het getapte nummer belde uit met telefoonnummer [telefoonnummer 7] . De stem van de man dat dit telefoonnummer gebruikt, herkende de tolk als de stem van [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ). De tolk had de stem van [betrokkene 4] eerder bij meerdere afgeluisterde gesprekken gehoord. Bij een overzicht van de tapgesprekken blijkt dat er meerdere malen telefonisch contact is geweest tussen het getapte nummer [telefoonnummer 1] en het telefoonnummer [telefoonnummer 7] . Dit overzicht is bijgevoegd.
In de uitwerking van het tapgesprek tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 4] van 12 december 2013 om 22:17 uur, opgenomen in de bijlage bij dit proces-verbaal op doorgenummerde pagina 1014, staat het volgende weergeven:
[betrokkene 3] : ‘Ik heb mijn vier brothers om mee te nemen naar het feestje, oké? Maar morgen ga ik het bekijken. Ik denk dat wij in de middag of avonduren zullen gaan feesten. Ik ga een rijtuig meenemen. Ik moet ze gaan ophalen en ik moet verder de straat gaan verkennen. Als de gelegenheid zich dan ter plaatse voordoet, dan kunnen we in één keer verder gaan. Ik ga eerst alleen om te kijken. Want nog goed moet zijn, is dat dat ding nog met zekerheid daar ligt.’
10. Een proces-verbaal van bevindingen paallocaties uit de Histo’s [betrokkene 1] , [verdachte] en [betrokkene 3] van 26 juni 2014 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
[betrokkene 1] heeft volgens HKS (het hof begrijpt hier en hierna: herkenningsdienstsystemen) de bijnaam ‘Rasta’, vermoedelijk omdat hij zijn haar lange tijd in rasta’s droeg, wat ook blijkt uit meerdere politiefoto’s in HKS.
Ik heb onderzoek verricht naar de paallocaties uit de historische verkeersgegevens van de telefoons van [betrokkene 1] , [verdachte] en [betrokkene 3] . Volgens deze gegevens begeeft de telefoon van [betrokkene 1] zich in de ochtend van 13 december 2013 in de omgeving van Almere tussen 10:00 uur en 13:30 uur. De telefoon van [verdachte] bevindt zich in de ochtend van 13 december 2013 in de omgeving van [plaats]/[plaats] tot 10:00 uur. Uit de tapgegevens van Summ-IT blijkt de telefoon van [betrokkene 3] zich in de ochtend van 13 december 2013 in de omgeving van [plaats] te bevinden en dat deze zich tussen 07:00 en 10:00 uur verplaatst richting [plaats], met korte stops in Zoetermeer en Amsterdam-West. Volgens de historische verkeersgegevens verplaatst de telefoon van [verdachte] zich tussen 10:00 uur en 13:30 uur van de omgeving [plaats] naar Almere. Uit de tapgegevens van Summ-IT blijkt dat de telefoon van [betrokkene 3] zich tussen 10:00 uur en 13:30 uur verplaatst van de omgeving [plaats] naar Almere. Volgens de historische verkeersgegevens verplaatst de telefoon van [betrokkene 1] zich tussen 13:30 uur en 17:00 uur van de omgeving Almere naar Amsterdam. De telefoon van [verdachte] verplaatst zich tussen 13:30 en 17:00 van de omgeving Almere naar Amsterdam. Uit de tapgegevens in Summ-IT blijkt de telefoon van [betrokkene 3] zich tussen 13:30 en 17:00 uur te verplaatsen van Almere (het hof begrijpt: naar de omgeving Amsterdam en vanaf daar) naar Zoetermeer en dan weer terug naar Amsterdam, alwaar hij om 17:49 uur wordt aangehouden in de Piet Heintunnel. Volgens de historische verkeersgegevens verplaatst [betrokkene 1] zich tussen 17:00 uur en 21:00 uur van Amsterdam naar de omgeving Almere en dan weer terug naar Amsterdam. De telefoon van [verdachte] verplaatst zich tussen 17:00 uur en 21:00 uur van Amsterdam naar de omgeving Almere en dan weer terug naar Amsterdam. Vanaf 20:15 uur straalt zowel het toestel van [verdachte] als die van [betrokkene 1] de communicatiemasten aan [b-straat] aan. De locatie is dichtbij het huis van [betrokkene 2] aan de [a-straat] . Om 17:19 uur belt [betrokkene 3] met [verdachte] dat hij onderweg is naar het huis en zegt “see you guys there”.
11. Een proces-verbaal van verdenkingen [betrokkene 2] van 1 mei 2014 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
[betrokkene 1] en [verdachte] zijn aangehouden nadat ze een woning hebben verlaten aan de [a-straat 1] te Amsterdam. Uit onderzoek is gebleken dat deze woning wordt bewoond door onder andere [betrokkene 2] . Binnen het onderzoek waren in de periode rondom de aanhouding technische acties aangesloten op (het hof: de telefoons van) [betrokkene 3] en [verdachte] . Uit de onderschepte telecommunicatie is gebleken dat [betrokkene 3] op 13 december 2013 om 16:47 uur telefonisch contact heeft met [betrokkene 2] .
Meerdere gesprekken of delen van gesprekken zijn gevoerd in het Engels en zijn vertaald door een tolk.
In de uitwerking van het tapgesprek tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 2] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 2] ) op 13 december 2013 om 16:47 uur is het volgende weergeven:
[betrokkene 3] : ‘Ik ben in [plaats] en kom zo meteen bij jouw thuis.’
[betrokkene 2] : ‘Kom je naar mijn huis? Mijn moeder is thuis.’
[betrokkene 3] : ‘Oké, ik ga haar bellen en zeggen dat ik naar haar toe kom, omdat ik jouw oom daar later zal ontmoeten en even chillen daar voordat we gaan.’
[betrokkene 2] : ‘O ja, je gaat naar het feestje met mijn oom. Ik begrijp het.’
[betrokkene 3] : ‘Ik ontmoet hem bij jou thuis toch?’
In de uitwerking van het tapgesprek tussen [betrokkene 3] en [telefoonnummer 2] ( [verdachte] ) op 13 december 2013 om 17:19 uur is het volgende weergeven:
[betrokkene 3] : ‘Ik ben onderweg naar het huis. Dus wij gaan met z’n allen daar ontmoeten. Ik zie jullie dan daar.’
In de uitwerking van het tapgesprek tussen [telefoonnummer 2] en [betrokkene 2] op 13 december 2013 om 20:16 is het volgende weergeven:
[verdachte] : ‘Ik ben bij jou. 152.’
(…)
19. Een proces-verbaal van 18 december 2013 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 13 december 2013 hebben wij observatiewerkzaamheden verricht, waarbij de volgende waarnemingen zijn gedaan:
Om 17:58 uur wordt het portiek [a-straat 3] te [plaats] onder observatie genomen. Om 20:14 uur bellen twee negroïde mannen aan bij het portiek. Beide mannen gaan het portiek binnen. Om 21:08 lopen zij het portiek uit en lopen weg. Om 21:13 worden zij aangehouden op de openbare weg aan de [c-straat] te [plaats] .
20. Een proces-verbaal van aanhouding van 13 december 2013 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Wij hebben op 13 december 2013 om 21:13 uur [verdachte] en [betrokkene 1] aangehouden ter hoogte van de [c-straat] te [plaats] . Na de aanhouding hebben wij [betrokkene 1] aan een veiligheidsfouillering onderworpen. Hierbij troffen wij een revolver en patronen aan in de jaszak van [betrokkene 1] .
(…)”
2.4
In het door het hof bevestigde vonnis heeft de rechtbank ten aanzien van het bewijs – voor zover relevant voor de bespreking van het middel – het volgende overwogen:
“De rechtbank acht dit feit bewezen op grond van het proces-verbaal van aanhouding van [betrokkene 1] en het rapport van wapenonderzoek. Uit hiervoor genoemde tapgesprekken volgt voorts dat zowel [betrokkene 3] als verdachte op de hoogte zijn geweest van de omstandigheid dat [betrokkene 1] een wapen bij zich had in het kader van de voorbereiding van een gezamenlijk te plegen misdrijf. De verklaring van [betrokkene 1] dat hij het doorgeladen wapen enkel bij zich had om aan een niet nader genoemde vriend af te geven acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. Zo heeft [betrokkene 3] op 13 december 2013 omstreeks 16:53 uur telefonisch contact gehad met verdachte. [betrokkene 3] heeft in dat gesprek gezegd dat [naam] niet ‘twee dingen heeft, alleen één’. Verdachte heeft vervolgens aan [betrokkene 3] gevraagd of hij één voor hem gaat regelen, zodat zij er drie hebben. [betrokkene 3] geeft daarop als antwoord dat de andere rasta ( [betrokkene 1] ) ook één ding zal hebben, zodat zij in totaal drie hebben. Hieruit is af te leiden dat de verdachte op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van het wapen. Daarnaast kan uit voornoemde gesprekken eveneens worden afgeleid dat verdachte beschikkingsmacht had over het wapen. Hij was immers degene die het wapen voor [betrokkene 3] heeft geregeld en dit wapen zou gezamenlijk gebruikt worden bij de geplande overval. Dat [betrokkene 1] het wapen in zijn zak had, doet hieraan niet af. Derhalve is er sprake van medeplegen.
2.5
Met het eerste middel wordt, als gezegd, opgekomen tegen (de motivering van) de bewezenverklaring van het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen.
2.6
Het middel valt uiteen in drie deelklachten. Ten eerste volgt volgens de steller van het middel niet uit de bewijsmiddelen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van een wapen bij de medeverdachte [betrokkene 1]
op het moment dathij met hem naar de betreffende woning ging en werd aangehouden; uit de bewijsmiddelen is slechts te destilleren dat de verdachte wetenschap had van het aanwezig zijn van een wapen en/of patronen
op enig moment.Ten tweede zou niet uit de bewijsmiddelen volgen een met het ‘voorhanden hebben’ verband houdende ‘beschikkingsmacht’ van de verdachte over het wapen en/of de patronen bij de medeverdachte. In dat licht brengt de steller van het middel naar voren dat 1) uit niets blijkt dat de verdachte in dezen zeggenschap of bemoeienis had, 2) in de bewijsoverweging staat dat de verdachte een wapen en/of patronen “
voor [betrokkene 3] heeft geregeld”, terwijl uit de bewijsmiddelen valt op te maken dat medeverdachte [betrokkene 3] juist degene was die heeft geprobeerd wapens te regelen, en 3) uit de gebezigde bewijsmiddelen ook niet blijkt dat de verdachte een wapen en/of patronen
voor medeverdachte [betrokkene 1]heeft geregeld. Ten derde zou, voor zover het hof conclusies met betrekking tot het bewijs van de beschikkingsmacht heeft getrokken uit de opmerking van de verdachte uit het tapgesprek van 13 december 2013, om 16.32 uur “
Ja, ik heb alles klaargemaakt”, dat volgens de steller van het middel onbegrijpelijk zijn, omdat in dat gesprek wordt gesproken over “
dingen” (meervoud). Omdat het slechts om één wapen gaat, kan “
dingen”, volgens de steller van het middel, niet zien op een vuurwapen.
2.7
Ten behoeve van de bespreking van deze deelklachten een enkel woord over de betekenis van het delictsbestanddeel ‘voorhanden hebben’ uit art. 26 WWM. In de jurisprudentie van de Hoge Raad is die term nader ingevuld. [3] De term veronderstelt een drietal factoren (die in elkaars verlengde kunnen liggen of in elkaar over kunnen gaan), te weten 1) de aanwezigheid van het wapen, 2) een machtsrelatie tussen dader en wapen en 3) bewustheid van de dader. [4] Met betrekking tot de eerste factor geldt dat het wapen (als uitgangspunt) min of meer in de directe nabijheid van de verdachte moet zijn aangetroffen; ook de aanwezigheid van een wapen in de directe omgeving van de verdachte kan dus voldoende zijn. [5] Ten aanzien van de tweede factor geldt dat er een zekere machtsuitoefening moet zijn, waarvan ook kan worden gesproken wanneer men niet zozeer zeggenschap heeft over het wapen als zodanig, als wel over de plaats waar het zich bevindt. Met betrekking tot de derde factor geldt dat er bij de dader een meer of mindere mate van bewustheid dient te bestaan ten opzichte van het aanwezig hebben van het wapen. Die aanduiding geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de exacte locatie van het wapen. Voor het bewijs van de bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn ingeval het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Slechts in bijzondere gevallen – zoals de situatie waarin iemand onverhoeds c.q. ongewild een wapen in handen krijgt of de situatie waarin iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid van een wapen van een ander in diens nabijheid terwijl diegene redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen – volstaat de enkele mogelijkheid tot het uitoefenen van feitelijke macht over het wapen niet voor het oordeel dat de verdachte dat wapen voorhanden had. [6]
2.8
Bij de bespreking van het middel stel ik bovendien voorop dat de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. De toets in cassatie is in die zin beperkt dat de aan de feitenrechter voorbehouden selectie en waardering van omstandigheden slechts op hun begrijpelijkheid kunnen worden getoetst. [7]
2.9
Ten aanzien van de eerste deelklacht ben ik van oordeel dat het hof niet onbegrijpelijk uit de bewijsmiddelen heeft opgemaakt dat de verdachte in meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van een wapen en/of munitie bij [betrokkene 1] ten behoeve van een treffen bij de woning van [betrokkene 2] . Het in bewijsmiddel 7 weergegeven tapgesprek van 13 december 2013 om 16:32 uur tussen [betrokkene 3] en de verdachte in samenhang bezien met het eveneens in bewijsmiddel 7 weergegeven tapgesprek van 13 december 2013 om 16:53 uur tussen [betrokkene 3] en de verdachte maakt inzichtelijk dat zowel [betrokkene 3] als de verdachte op de hoogte zijn geweest van de omstandigheid dat medeverdachte [betrokkene 1] een wapen bij zich had. Zo heeft [betrokkene 3] gezegd dat ‘ [naam] ’ “
geen 2” van die dingen heeft, maar “
alleen één”, waarna de verdachte vervolgens aan [betrokkene 3] heeft gevraagd of hij één voor hem gaat regelen, zodat zij er drie hebben. Uit het antwoord van [betrokkene 3] daarop – dat “
de andere rasta” ( [betrokkene 1] ) ook “
één ding” heeft, zodat zij in totaal drie hebben – in samenhang bezien met het uit de bewijsmiddelen 10 en 11 volgende gegeven dat om 17:19 uur [betrokkene 3] aan de verdachte laat weten dat hij onderweg is naar het huis (van [betrokkene 2] ) en dat zij elkaar daar zien – “
Ik ben onderweg naar het huis. Dus wij gaan met z’n allen daar ontmoeten. Ik zie jullie dan daar” c.q. “
see you guys there” – valt niet onbegrijpelijk af te leiden dat de verdachte (evenals [betrokkene 3] ) op de hoogte was van de (op zijn minst: waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen en dat zodoende de voor de bewezenverklaring van medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen vereiste ‘meer of mindere mate van bewustheid’ aanwezig was. Gelet op de nadere bewijsoverwegingen, waarin bijzondere aandacht is voor onder meer de tapgesprekken, is dat oordeel toereikend gemotiveerd.
2.1
Het hof heeft voorts niet onbegrijpelijk uit de (hiervoor genoemde) bewijsmiddelen gedestilleerd dat de verdachte (samen met de medeverdachte) een zekere beschikkingsmacht had over het wapen en/of de munitie. In dit kader en voor de bespreking van de tweede deelklacht is het leerstuk medeplegen relevant. Hoewel het niet de verdachte is geweest die het vuurwapen fysiek bij zich had, rechtvaardigt de (uit de bewijsvoering afgeleide) wijze waarop de overval is voorbereid, de conclusie dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking die ook is gericht op het voorhanden hebben van een vuurwapen. [8] Daar draagt aan bij dat het vuurwapen kennelijk een belangrijk onderdeel vormt van het door de verdachte en de medeverdachten (voorbereide) opgevatte plan. Doordat in de nadere bewijsoverweging acht wordt geslagen op de tapgesprekken, de daaruit volgende nauwe en bewuste samenwerking c.q. gezamenlijke uitvoering van de voorbereiding van het opgevatte plan en de afwezigheid van een aannemelijke verklaring van de zijde van de medeverdachte is het oordeel van het hof toereikend gemotiveerd. Een mogelijke naamsverwisseling c.q. kennelijke verschrijving die zou zijn af te leiden uit de overweging dat de verdachte een wapen “
voor [betrokkene 3] heeft geregeld” doet daar niet aan af. Evenmin doet daaraan af dat uit de bewijsvoering niet met zoveel woorden volgt dat het aangetroffen wapen
voor medeverdachte [betrokkene 1]zou zijn geregeld; een dergelijke aanvullende eis wordt niet gesteld voor het bewijs van het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen. De verdachte en de medeverdachte hadden reeds c.q. immers gezamenlijk de beschikking over het wapen (en de munitie) ter uitvoering van de voorbereiding van het opgevatte plan.
2.11
Hoewel gelet op het voorgaande de derde deelklacht m.i. geen bespreking meer behoeft, zou ik in dit kader niettemin naar voren willen brengen dat de term “
dingen” – naast ‘wapens’ – ook kan zien op alle aspecten die nodig zijn voor de uitvoering van (de voorbereiding van) het plan. Niet ondenkbaar is dat bijvoorbeeld wordt bedoeld ‘het wapen en de munitie’ of ‘het wapen en het “
ding” dat je
“erop zet om niet te horen”’, hetwelk aan de orde kwam in de tapgesprekken.
2.12
Ten slotte zij nog het volgende opgemerkt. Zelfs indien het middel terecht zou zijn voorgesteld, ontbreekt m.i. het belang bij cassatie, aangezien de verdachte – blijkens het ten aanzien van de kwalificatiebeslissing bevestigde vonnis – is veroordeeld voor (kort gezegd)
eendaadse samenloopvan het medeplegen van voorbereiding van een roofoverval en medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. [9] Doordat art. 55 Sr in de onderhavige zaak van toepassing is, blijft het toepasselijke strafmaximum onveranderd wanneer uitsluitend het medeplegen van het voorbereiden van een overval zou zijn bewezen verklaard, zijnde een gevangenisstraf van maximaal zes jaren (vgl. art. 46 Sr jo. art. 312 lid 2, aanhef en onder 2, Sr). Gelet op de situatie dat de opgelegde straf (tien maanden gevangenisstraf) ver onder het strafmaximum ligt, terwijl blijkens de strafmotivering geen zelfstandige betekenis is toegekend aan het onder 2 bewezen verklaarde feit, doet zich de situatie voor dat het middel van onvoldoende belang is om cassatie te rechtvaardigen.
2.13
Het eerste middel faalt.

3.Het tweede middel

3.1
Het tweede middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Namens de verdachte is op 19 december 2022 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 7 mei 2024 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen, derhalve zestien maanden en achttien dagen na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt met zich dat de inzendtermijn van acht maanden met acht maanden en achttien dagen is overschreden. Dat dient tot strafvermindering te leiden.
3.3
Het tweede middel slaagt.

4.Slotsom

4.1
Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging. Het tweede middel slaagt.
4.2
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat in cassatie de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dat dient (eveneens) tot strafvermindering te leiden.
4.3
Ambtshalve heb ik geen andere gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.4
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G

Voetnoten

1.Het hof heeft – zoals aangekondigd in zijn arrest – in de ‘aanvulling verkort arrest’ de bewijsmiddelen opnieuw opgezet. Daarnaast heeft het hof in deze ‘aanvulling’ een bewijsoverweging verbeterd gelezen.
2.Er bestaat samenhang met de zaak 22/04812. De Hoge Raad heeft in deze zaak bij arrest van 26 november 2024 het beroep van de medeverdachte [betrokkene 1] (op de voet van art. 437 lid 2 Sv) nietontvankelijk verklaard.
3.Zie bijv. HR 17 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1403,
4.Zie uitgebreider: T.M. de Groot & W. Albers, ‘Rechtspraakrubriek. Het ‘voorhanden hebben’ in de WWM: een nadere duiding van de vereiste bewustheid van en beschikkingsmacht over het wapen’,
5.Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad lijkt voort te vloeien dat “
6.H.J.B. Sackers, in:
7.HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
8.Vgl. HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6142,
9.Zie het vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 3 mei 2018, p. 10-11.