ECLI:NL:PHR:2025:331

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
24/03553
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging na belaging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2024 een arrest gewezen waarin de verdachte, geboren in 1965, werd ontslagen van alle rechtsvervolging maar ter beschikking werd gesteld voor de duur van maximaal vier jaren met verpleging. De verdachte was beschuldigd van belaging, waarbij zij gedurende een periode van bijna negen maanden veelvuldig contact had gezocht met de aangever via e-mail, SMS, WhatsApp en sociale media. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de aangever. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet strafbaar was vanwege een bipolaire-stemmingsstoornis, die haar gedrag beïnvloedde. De gedragsdeskundigen concludeerden dat de verdachte niet in staat was om haar impulsen te beheersen en dat er een hoog recidiverisico bestond. Het hof oordeelde dat de veiligheid van anderen eiste dat de verdachte onder dwangverpleging werd geplaatst. De advocaat-generaal had eerder geconcludeerd dat het hof niet had gereageerd op een voorwaardelijk verzoek van de verdediging, maar het hof oordeelde dat dit verzoek niet tot cassatie leidde, omdat het enkel had kunnen worden afgewezen. De zaak benadrukt de complexiteit van de afweging tussen de ernst van de feiten en de geestelijke gezondheid van de verdachte.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/03553
Zitting25 maart 2025
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte
I.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 9 september 2024 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, niet strafbaar verklaard en derhalve ontslagen van alle rechtsvervolging. Daarbij heeft het hof gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld voor de duur van maximaal vier jaren en bevolen dat zij van overheidswege zal worden verpleegd.
Namens de verdachte heeft P. Scholte, advocaat in Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
II.
Het cassatiemiddel
3. Het middel, bezien in samenhang met de toelichting daarop, klaagt dat het hof heeft nagelaten te beslissen op een voorwaardelijk verzoek van de verdediging dat is gedaan ter betwisting van de noodzaak tot oplegging van de maatregel van tbs met dwangverpleging.
III.
Het bestreden arrest van het hof voor zover hier van belang
4. Het arrest houdt onder meer het volgende in:

Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 01 april 2020 tot en met 21 december 2021 te Utrecht, althans: in Nederland,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangever] , door:
- veelvuldig e-mail-, SMS- en WhatsApp-berichten te sturen naar die [aangever] ,
- veelvuldig e-mail-, SMS-, Facebook- en/of WhatsApp-berichten te sturen naar familie en het werk van die [aangever] ,
- meermaals die [aangever] en de moeder van die [aangever] te bellen en/of voicemailberichten in te spreken,
- veelvuldig (personen van) instanties (zoals de politie, gemeente Utrecht, Save. NUOVO, Veilig Thuis, de rechtbank, huisartsenpraktijk [...] , de Hogeschool Amsterdam en de Raad voor de
Kinderbescherming) berichten te sturen en daarin die [aangever] te benoemen en
- bij de woning van die [aangever] langs te gaan
met het oogmerk die [aangever] te dwingen iets te dulden
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
[…]
Het bewezenverklaarde levert […] op:
belaging.
Strafbaarheid van de verdachte
[…]
Het hof heeft voor de vraag naar de strafbaarheid van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het PBC-rapport met bevindingen en beantwoording van de vraagstelling van psychiater [...] en klinisch psycholoog [...] van 29 april 2024.
De gedragsdeskundigen hebben geconcludeerd dat er bij verdachte gedurende het onderhavig onderzoek sprake is van een manisch toestandsbeeld die het meest passend wordt geacht bij een bipolaire-stemmingsstoornis, in de DSM-5-TR te classificeren als een bipolaire-l-stoornis.
Volgens de deskundigen werken alle componenten van haar manisch-psychotische toestandsbeeld door in de ten laste gelegde feiten en zijn deze hierin bepalend geweest. Rapporteurs menen dat verdachtes gedrag ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen, volledig voortkwam uit het manisch toestandsbeeld. Zij heeft de waanovertuiging dat haar ex-partner haar kinderen en haar groot onrecht heeft aangedaan en nog steeds aandoet. Het ten laste gelegde is (bij bewezenverklaring) erop gericht geweest hem hiermee te confronteren, en zijn omgeving, werk en de school van de kinderen hiervan te overtuigen.
Zij is van mening volledig in haar recht te staan en er is geen enkele vorm van realiteitscorrectie mogelijk. Haar gedrag is ontremd, de stemming wisselend dysfoor en manisch en er zijn door de beschreven problematiek forse gebreken in de impulscontrole en de emotieregulatie.
Vanwege de overheersende doorwerking van haar ziekelijke stoornis, de bipolaire-1-stoornis, in het ten laste gelegde, adviseren rapporteurs derhalve verdachte het ten laste gelegde, indien bewezen, niet toe te rekenen.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de conclusies van de deskundigen worden gedragen door een gemotiveerde onderbouwing. Het hof is op basis van de conclusies van de deskundigen over de toerekenbaarheid van oordeel dat het feit verdachte niet kan worden toegerekend. Het hof zal verdachte om die reden ontslaan van alle rechtsvervolging.
Oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging
[…]
Het oordeel van het hof
Bij het bepalen van de maatregel heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van aangever, haar ex-partner. Verdachte heeft gedurende een periode van bijna negen maanden veelvuldig telefonisch, via e-mail, SMS, WhatsApp en social media berichten gestuurd. Ze heeft daarbij niet alleen aangever maar ook zijn familieleden, collega’s, leidinggevenden en allerlei personen van instanties, zoals de politie en Save, berichten gestuurd, waarin ze aangever op grove en onaangename wijze zwart maakte door hem te beschuldigen van allerlei ernstige strafbare feiten. Deze berichten hebben veel impact gehad op zijn leven. Volgens de slachtofferverklaring die zich in het dossier bevindt zijn de berichten van verdachte schadelijk geweest voor de carrière en de gezondheid van aangever. Verdachte heeft met haar grensoverschrijdende gedrag op indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever.
Hoewel het hof begrip heeft voor het verdriet van verdachte over haar situatie op dat moment waarin verlies de boventoon voerde en zij nauwelijks tot geen contact had met haar kinderen, kan dat op geen enkele wijze de bewezenverklaarde gedragingen rechtvaardigen. Het hof komt in deze zaak aan het opleggen van een straf niet toe, omdat het hof heeft geoordeeld dat verdachte vanwege haar toestand in het kader van haar stoornis geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit doet echter niet af aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.
De vraag is aan de orde of – zoals de advocaat-generaal heeft gevorderd – aan verdachte de maatregel van tbs moet worden opgelegd en zo ja, in welke vorm.
Juridisch kader
[…]
Beoordeling
In het licht van deze vooropstelling overweegt het hof als volgt.
Het bewezenverklaarde feit (belaging) behoort tot een van de in het eerste lid, onder 1°, van artikel 37a Sr omschreven misdrijven.
Daarnaast blijkt uit het hiervoor reeds genoemde PBC-rapport van 29 april 2024 dat ten tijde van het plegen van het feit bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogen, een bipolaire-l-stoornis en dat het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit volledig voortkwam uit het manisch toestandsbeeld.
Het risico op recidive
Het klinisch recidiverisico op een aan het thans ten laste gelegde gelijkwaardig delict wordt door de gedragsdeskundigen als hoog ingeschat. Zolang het ontbreekt aan langdurige behandeling en begeleiding van de al langer bestaande en onderbehandelde manie, zullen de psychotische overtuigingen van verdachte, en haar van daaruit voortkomende gebrekkige impulscontrole en emotieregulatie, voortduren. Deze symptomen maken dat verdachte zichzelf niet kan reguleren, waarmee het risico op voortzetting van stalking en (verdere) maatschappelijke teloorgang hoog is.
Volgens de gedragsdeskundigen kondigt verdachte al aan dat zij persisteert in haar strijd als zij vrijkomt, totdat zij haar gelijk krijgt en onder meer haar huis terug heeft.
Uit de gegevens van het uittreksel uit de justitiële documentatie (‘het strafblad’) van 22 juli 2024 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Wel heeft aangever in 2019 eveneens aangifte tegen verdachte gedaan van onder andere belaging. Deze zaak is destijds geseponeerd op de grond dat ‘ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert’.
De gedragsdeskundigen hebben ten aanzien van deze eerdere aangifte opgemerkt dat dit destijds heeft geleid tot een gedwongen (ook medicamenteuze) behandeling in de GGZ met een redelijk gunstig effect op het stalkgedrag van verdachte. Echter vanuit ontbrekend ziektebesef en -inzicht stopte zij met (farmacotherapeutische) behandeling toen de gedwongen zorg eenmaal stopte. Hierdoor decompenseerde verdachte al snel weer richting een (hypo)manie en zij zette (indien bewezen) het stalkgedrag voort.
Volgens de gedragsdeskundigen is het ontbrekende ziektebesef en -inzicht van verdachte, passend bij de bipolaire-I-stoornis, prognostisch gezien ongunstig te noemen. Ook het gegeven dat verdachte zelfs tijdens onderhavig onderzoek, in de gestructureerde omgeving van het PBC, haar impulsen en emoties niet weet te reguleren als de druk voor haar hoog oploopt, is prognostisch ongunstig.
Naast het klinisch oordeel werd voor de gestructureerde risicoanalyse van het risico op geweld bij stalking, volharding in stalking, terugval in stalking en psychosociale schade bij de stalker zelf, gebruik gemaakt van de Stalking Risk Profile (SRP).
Qua risico op geweld bij stalking zijn er alarmsignalen aanwezig, te weten risicovolle psychotische symptomen. Algemene risicofactoren zijn eerder geweld door het slaan van ex-partner, toenaderingsgedrag, impulsiviteit, gebrekkige emotionele controle en middelenmisbruik. Specifiek voor haar motivationeel type (afgewezen stalker) heeft verdachte dreigementen geuit en het contactverbod meermaals overtreden ondanks dat zij nadrukkelijk op de hoogte was gesteld dat dit een schorsende voorwaarde was. Zij is bekend met de locatie van het slachtoffer, er is onenigheid over kinderen, er was gedeeld bezit en er is een verhoogd niveau van boosheid. Al met al wordt het risico op gewelddadige escalatie bij verdachte dan ook ingeschat als 'hoog'.
Qua risico van volharding is er volgens de gedragsdeskundigen bij verdachte sprake van meerdere risicofactoren, zoals psychose en cognitieve vervormingen. Zij leefde wettelijke maatregelen niet na en weigerde vrijwillige (farmacotherapeutische) behandeling in de specialistische GGZ. Er is sprake van een actueel sociaal isolement en verdachte heeft onvoldoende inzicht in de impact die haar gedrag heeft op haar slachtoffers. Ze is ervan overtuigd recht te hebben op financiële genoegdoening vanuit haar ex-partner en ze wil haar huis terug. In detentie lijkt verdachte geen contact meer te zoeken met haar ex-partner. Wel weet zij waar ex-partner verblijft. Het risico op volharding in stalkinggedrag wordt eveneens geschat als 'hoog'.
Qua algemene risicofactoren op terugval kreeg verdachte gedwongen behandeling opgelegd vanwege een eerdere zaak van belaging gericht op hetzelfde slachtoffer. Verdachte geeft bij herhaling aan niet mee te willen werken aan een behandelprogramma gezien zij van mening is niet te lijden aan een psychiatrische stoornis. Specifiek voor haar motivationeel type (afgewezen stalker) blijft verdachte ervan overtuigd dat zij recht heeft op haar huis en andere vergoedingen. Beëindiging van wettelijk opgelegde maatregelen, verandering in het contact met het slachtoffer en beperking of stopzetting van het contact met de kinderen, zijn factoren die het risico op terugval verhogen. Ook het risico op terugval in stalkinggedrag wordt ingeschat als 'hoog'.
Qua risico op psychosociale schade bij verdachte lijkt er sprake te zijn geweest van werkloosheid. Er is sprake van aan de stalking gerelateerde wanen, een actueel sociaal isolement, geringe stressbestendigheid, problemen met boosheid/woede, een obsessieve preoccupatie met het slachtoffer, middelenmisbruik in het verleden en beperking van contact met de kinderen. Het risico op psychosociale schade bij haarzelf wordt ingeschat als 'hoog'.
Concluderend kan worden gesteld dat ook bij gebruikmaking van de SRP het risico op geweld bij stalking, het risico op volharding/terugval in stalking, evenals het risico op psychosociale schade bij betrokkene als 'hoog' worden ingeschat.
Daar staat tegenover dat er behoudens de intelligentie, de hechte band met vader in de kindertijd en de vrijetijdsbesteding weinig beschermende factoren zijn.
Ter terechtzitting van het hof van 26 augustus 2024 zijn de gedragsdeskundigen op verzoek van de verdediging als deskundigen gehoord. Daarbij hebben zij op vragen van de raadsman verklaard dat het klopt dat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte tijdens haar verblijf in de PI aangever gestalkt heeft maar dat het oordeel of sprake is van een hoog recidiverisico mede gebaseerd is op andere factoren die zijn weergegeven in het rapport en dat deze factoren gestructureerd zijn langsgelopen en de conclusie rechtvaardigen dat het risico op recidive hoog is. Daarbij is ook aangegeven dat de middelen om tot stalking te komen in de PI beperkt zijn geweest, dat de dynamiek die heeft geleid tot de stalking zich ook herhaalt in het PBC en verdachte heeft aangegeven dat aangever onder de grond hoort, de strijd voortgezet zal worden en zij haar recht wil krijgen.
Aanbevelingen met betrekking tot het beperken van het recidivegevaar
Ter reductie van het als hoog ingeschatte recidiverisico op stalking wordt intensieve psychiatrische behandeling en begeleiding noodzakelijk geacht.
Er is achtereenvolgens farmacotherapie in gedwongen kader, nadere diagnostiek naar de persoonlijkheid, psycho-educatie, monitoring van de stemming, en uiteindelijk resocialisatie, nodig. Naar mening van de rapporteurs is dan ook een langer durend en intensief behandeltraject in een gecontroleerde, hoog gestructureerde omgeving nodig om te kunnen leiden tot het bewerken van verdachtes problematiek en het verminderen van het recidiverisico. Vanwege de hiervoor benodigde tijd biedt een primair civielrechtelijke maatregel, zoals een zorgmachtiging in het kader van de wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) via artikel 2.3 Wet Forensische Zorg (WFZ), naar mening van rapporteurs onvoldoende soelaas om de forensisch-relevante complexiteit van de problematiek van verdachte (namelijk haar bipolaire-stemmingsstoornis) in de volle breedte in kaart te krijgen en te kunnen behandelen.
Om het risico op recidive te verminderen, zien de gedragsdeskundigen dan ook geen andere mogelijkheid dan te adviseren om verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) op te leggen. Vanwege de pervasieve aard en de omvang van verdachtes problematiek, het gebrek aan ziektebesef en -inzicht van de manie en de hieruit voortvloeiende noodzaak van de gedwongen farmacotherapeutische behandeling en ontbrekende motivatie voor behandeling, zal het verdachte niet lukken zich aan voorwaarden te conformeren. De gedragsdeskundigen zien dan ook geen mogelijkheden voor een behandeling in het kader van tbs met voorwaarden. Om het als hoog ingeschatte recidiverisico te reduceren, adviseren de gedragsdeskundigen dan ook om de behandeling te laten plaatsvinden op basis van de maatregel van tbs met bevel tot verpleging.
Ter terechtzitting hebben de rapporteurs hieraan toegevoegd dat bij verdachte sprake is van een heel pakket aan problemen, dat zij zelf geen ziekte-inzicht heeft en dat zij zich verzet tegen een behandeling. Voor andere mogelijkheden dan oplegging van een tbs met dwangverpleging zou het tijdsbestek te kort zijn om het hele pakket aan problemen van verdachte te behandelen. Behandeling in een minder dwingend kader is dan ook niet mogelijk.
De gedragsdeskundigen hebben ten slotte opgemerkt dat het van groot belang is dat er een behandeling plaatsvindt en dat de noodzaak voor het opleggen van een tbs met dwangverpleging aanwezig is.
Conclusie
Het hof stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de tbs-maatregel is voldaan. Ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit was bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het feit betreft een misdrijf als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1°, Sr. Bovendien eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de tbs-maatregel. Daartoe is redengevend wat de gedragsdeskundigen naar voren hebben gebracht over de stoornis van verdachte en hoe die heeft bijgedragen aan het feit. Daarbij is het risico op recidive groot en is het daarom onverantwoord om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij.
Uit hetgeen hiervoor is opgenomen uit de PBC-rapportage, hetgeen de gedragsdeskundigen ter terechtzitting hebben verklaard, maar ook het verhandelde ter terechtzitting en uit het procesverloop in eerste aanleg, leidt het hof ook af dat die stoornis een hoog recidiverisico met zich brengt en dat langdurige en intensieve behandeling van verdachte noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen.
Daarbij hebben de gedragsdeskundigen gemotiveerd aangegeven waarom een civielrechtelijke maatregel en behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden niet volstaan.
Er resteert daarom helaas geen andere mogelijkheid dan de oplegging van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist de verpleging van overheidswege gelet op de noodzaak van een klinische behandeling, die niet in een ander kader kan plaatsvinden.
Het hof zal dan ook de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten en bevelen dat zij van overheidswege wordt verpleegd.”
IV.
Het zittingsverloop voor zover hier van belang
5. Het bestreden arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 31 juli 2023 en 26 augustus 2024 (en, overeenkomstig het bepaalde bij art. 422 Sv, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg). Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 juli 2023 heeft de raadsman van de verdachte toen en aldaar het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde en aan dat proces-verbaal gehechte pleitnotities, met een mondelinge aanvulling bij pagina 27 van die pleitnotities. De voorzitter verklaarde het onderzoek daarna gesloten en deelde mee dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zou plaatsvinden ter terechtzitting van 14 augustus 2023. Bij tussenarrest van 14 augustus 2023 werd het onderzoek echter heropend met bepaling dat het onderzoek zou worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting. Het hof achtte zich namelijk onvoldoende voorgelicht om te kunnen beoordelen of het opleggen van de maatregel van tbs, al dan niet met verpleging van overheidswege, geïndiceerd is. Die nader te bepalen terechtzitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2024. Blijkens het van deze terechtzitting opgemaakte proces-verbaal was het hof toen deels anders samengesteld, maar werd op voorstel van het hof en met instemming van de advocaat-generaal en de raadsman het onderzoek hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 31 juli 2023 bevond. Ook blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 augustus 2024 dat een psycholoog en een psychiater als getuige-deskundige op die terechtzitting zijn gehoord, dat de raadsman opnieuw het woord tot verdediging heeft gevoerd overeenkomstig een pleitnota die hij aan het hof heeft overgelegd en aan dat proces-verbaal is gehecht, en dat de raadsman zijn voordracht is begonnen op pagina 49 van die pleitnota en bij de pagina’s 51 en 55 aanvullende opmerkingen heeft geplaatst. De raadsman heeft in die laatste pleitnota zijn op de terechtzitting van 31 juli 2023 overgelegde pleitnotities volledig geïnsereerd; die beslaan de eerste 48 pagina’s van de pleitnota. Vervolgens wordt op pagina 49 van de pleitnota aangevangen met de “Aanvullende pleitnotities hoger beroep d.d. 20 augustus 2024”. Dat die eerste 48 pagina’s met de op de terechtzitting van 31 juli 2023 overgelegde pleitnotities niet nog eens integraal door de raadsman zijn voorgedragen op de terechtzitting van 26 augustus 2024 heeft, zo neem ik aan, een praktische en tijdbesparende reden gehad; dit was al gedaan op die terechtzitting van 31 juli 2023. Hoe dan ook, de pleitnoties d.d. 31 juli 2023 maken deel uit van de pleitnota d.d. 26 augustus 2024. Het voorgaande impliceert dat het in het middel genoemde voorwaardelijke verzoek ook op de terechtzitting van 26 augustus 2024 is gedaan.

V. Het (voorwaardelijke) verzoek

6. In de genoemde pleitnotities d.d. 31 juli 2023 (p. 25-27) en de pleitnota d.d. 26 augustus 2024 (p. 26-28) valt met betrekking tot het onderhavige verzoek het volgende te lezen:

2.3. Ernst van het feit
Blijkens de voormelde overweging van de rechtbank heeft de rechtbank zich mede gebaseerd op de ernst van het feit en heeft zij ook in haar oordeel betrokken dat blijkens haar justitiële documentatie niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. De verdediging heeft reeds in eerste aanleg onder overlegging van jurisprudentie gesteld dat TBS met dwangverpleging bij de first offender [verdachte] voor de ten laste gelegde en bewezenverklaarde belaging disproportioneel is en niet passend is en dat TBS met dwangverpleging om die reden dient te worden afgewezen. Daarbij komt dat de bewezenverklaarde e-mail-, SMS- en Whatsapp-berichten van cliënte een gevolg zijn van de omstandigheden die cliënte in haar verklaringen bij de politie, RC, rechtbank, ten overstaan van het Gerechtshof en in haar vele overgelegde brieven, uitvoerig naar voren heeft gebracht. Er heeft in ieder geval een jarenlange vechtscheiding plaatsgevonden met [aangever] .
Uit het getuigenverhoor van [aangever] bij de RC wil ik het navolgende uitlichten:
17.
Klopt het dat u in december beslag heeft laten leggen op de woning aan de [a-straat 1] ?
Dat is al weer even geleden. Dat was een ingewikkelde procedure. Ik weet niet of de notaris daar beslag op heeft laten leggen. Ik heb de gerechtsdeurwaarder gevraagd om met [verdachte] in gesprek te gaan om haar schuld aan mij te betalen waarop de gerechtsdeurwaarder heeft gezegd dat als daar geen overeenstemming uit volgt ik beslag kan laten leggen op het huis.
18.
Klopt het dat het beslag gelegd is omdat u recht had op 155.000 euro ingevolge een vonnis van 3 september 2020?
Daar ga ik wel van uit. Het is het resultaat van de afhandeling van de huwelijkse voorwaarden. Ik weet niet of ik dat vonnis nog heb.
In uw aangifte staat: “Ik voeg een aantal van deze e-mails als bijlage bij (bijlage 3)”. Heeft u een selectie gemaakt van de als bijlage 3 in het procesdossier toegezonden mails?
Dat weet ik niet meer.
Ook verwijs ik naar de vragen en antwoorden van nr. 20 t/m 23 van hetzelfde proces-verbaal.
Uit deze uitgelichte punten stelt de verdediging zich op het standpunt dat [aangever] , die [verdachte] eerst geblokkeerd heeft in mail en/of Whatsapp, er zelf kennelijk belang bij had om het mailverkeer weer toe te staan teneinde de woning executoriale te kunnen verkopen en zijn kennelijke vordering van 150.000 euro te kunnen uitwinnen.
2.4.
Geen e-mail-, SMS- en Whatsapp-berichten van [aangever] aan [verdachte]
Getuige [aangever] heeft meermalen kenbaar gemaakt dat hij zijn uitgaande Whatsapp-berichten aan [verdachte] zou doen toekomen aan het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Datzelfde geldt voor zijn antwoorden op de vragen 13, 14, 15 en 16.
Tot op heden, 26 juli 2023, zijn er geen stukken toegevoegd aan het dossier van de zijde van [aangever] . Ik heb derhalve de RHC het navolgende geschreven:
“Geachte heer, mevrouw,
Tijdens het getuigenverhoor van [aangever] heb ik reeds verzocht om de uitgaande e-mails en whatsapps van [aangever] aan [verdachte] . Deze zijn echter nog niet in het dossier gevoegd. [aangever] gaf tijdens het verhoor aan (p.3): “Ik kan mij de inhoud van die mails niet meer herinneren. Als ik ze nog heb ben ik bereid ze aan het hof te doen toekomen”. Ten aanzien van de Whatsappberichten meldt hij het volgende (p. 2): “Als het hof dat noodzakelijk acht ben ik zeker bereid deze over te leggen, mocht ik daar daadwerkelijk nog over beschikken.” Heeft [aangever] de uitgaande e-mails en Whatsappberichten reeds aan het hof overhandigd? Ik verzoek u deze zo spoedig mogelijk in het dossier te voegen.
Met vriendelijke groet,
Mr. H.G. Koopman”
Ook op deze mail heb ik nog geen enkele respons gekregen.
Standpunt verdediging:
De verdediging stelt zich op het standpunt dat [aangever] de volledige regie als aangever heeft over het dossier. Grosso modo bestaat het dossier uit zijn aangifte en de door hem overhandigde berichten. Alle berichten van [aangever] aan [verdachte] zijn door [aangever] weg gefilterd in het dossier met uitzondering van één. Kennelijk is het de politie en het OM niet opgevallen en is er geen deugdelijk onderzoek gedaan in de computer c.q. telefoon van [aangever] . Tevens blijkt tot op heden dat [aangever] niet heeft voldaan aan de verzoeken tot het verstrekken van zijn uitgaande mails en/of Whatsapp-berichten aan [verdachte] . Dat leidt mij tot het voorwaardelijke verzoek dat deze documenten alsnog in beslag genomen worden door justitie. Daar is wel degelijk noodzaak toe in verband met het beantwoorden van de vraag in het kader van 350/358 WvSv.”
7. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 31 juli 2023 houdt verder in:
“De raadsman voert het woord tot verdediging, conform zijn aan het hof overgelegde en
aan dit proces-verbaal gehechte pleitnota.
Hij voegt daaraan toe:
Bij pagina 27: tot op heden heeft [aangever] de e-mails, sms-jes en WhatsApp berichten die hij aan [verdachte] heeft gestuurd niet overgelegd, ondanks zijn toezegging bij de raadsheer-commissaris. Ik doe het voorwaardelijke verzoek om zijn telefoon, laptop of andere devices in beslag te nemen en te laten onderzoeken.
VI.
De bespreking van het middel
8. Noch de processen-verbaal van de terechtzittingen van 31 juli 2023 en 26 augustus 2024, noch het tussenarrest van het hof van 14 augustus 2023 en het voorliggende arrest van 9 september 2024 houden een beslissing van het hof in omtrent het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om gegevensdragers van de aangever te onderzoeken.
9. Dat voorwaardelijke verzoek van de raadsman is een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331 Sv en art. 415 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Omdat de aan het verzoek verbonden voorwaarde is vervuld, had het hof een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek moeten nemen. Het verzuim dat te doen, is een verzuim dat op grond van art. 330 Sv in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg heeft. [1] Op zichzelf heeft de steller van het middel wat dat betreft een punt.
10. Alleen klopt de invalshoek van de klacht mijns inziens niet. De verdediging heeft het verzoek gedaan “in verband met het beantwoorden van de vraag in het kader van 350/358 WvSv”. Op welke vraag precies wordt gedoeld, wordt niet gespecificeerd. Mijns inziens kan echter uit de structuur van de pleitnotities worden afgeleid – en ook de steller van het middel doet dat in die zin – dat het voorwaardelijke verzoek is gedaan in het kader van de eventuele oplegging van tbs met dwangverpleging. De delen van de pleitnotities waarin dat verzoek staat, gaan niet over de bewezenverklaring, maar over de in hoger beroep voorliggende vraag of bij de belaging in deze zaak tbs met dwangverpleging kan worden opgelegd (zoals in eerste aanleg is gedaan). En alleen die beslissing tot oplegging van tbs met dwangverpleging wordt in cassatie betwist.
11. Gelet op zijn betoog op de terechtzittingen van het hof wilde de raadsman met het voorwaardelijk verzochte onderzoek echter aantonen dat (ook) de aangever zelf een substantieel aandeel heeft gehad in de aan de verdachte verweten belaging. Het verzoek dat in het kader van de oplegging van de tbs met dwangverpleging is gedaan, kan daarom inhoudelijk alleen betrekking hebben op de bewijsvraag (eventueel (ook) op de vraag naar de strafbaarheid van het feit) en niet, zoals de steller van het middel meent, op de sanctieoplegging. In dat kader wijs ik erop dat de raadsman op de terechtzitting van 31 juli 2023 aan pagina 27 van zijn toen overgelegde pleitnotities heeft toegevoegd dat de aangever de e-mails, de sms-jes en de WhatsApp berichten die hij aan de verdachte heeft gestuurd niet heeft overgelegd en dat het voorwaardelijke verzoek wordt gedaan om de telefoon, laptop of andere devices van de aangever in beslag te nemen en te laten onderzoeken. Daaraan ligt de stelling van de raadsman ten grondslag dat (i) de aangever er kennelijk zelf belang bij had om het mailverkeer weer toe te staan teneinde de woning executoriaal te kunnen verkopen en zijn kennelijke vordering te kunnen uitwinnen, (ii) de aangever de volledige regie heeft over het dossier, (iii) het dossier grosso modo bestaat uit zijn aangifte en de door hem overhandigde berichten, (iv) alle berichten van de aangever aan de verdachte zijn weg gefilterd met uitzondering van één, en (v) geen deugdelijk onderzoek is gedaan in de computer of de telefoon van de aangever.
12. In de cassatieschriftuur wordt echter de bewezenverklaring (en overigens ook de strafbaarheid) van de belaging niet betwist. Betoogd wordt enkel dat de raadsman “bij een verweer dat zag op de strafmaat, namelijk bij het betwisten van de noodzaak de maatregel TBS met dwangverpleging op te leggen” het hof in voorwaardelijke zin heeft verzocht het openbaar ministerie alsnog beslag te laten leggen op documenten, te weten door de aangever naar de verdachte verstuurde e-mails en whatsapp-berichten en deze te laten voegen in het dossier. Naar het mij voorkomt kan het in hoger beroep gedane verzoek inhoudelijk niet relevant zijn voor de beslissing die daarmee wordt betwist – dus de oplegging van tbs met dwangverpleging –, zodat het hof het alleen had kunnen afwijzen. Aldus beschouwd heeft de verdachte geen belang bij cassatie. [2]
13. Maar ook als dat anders zou zijn, doet dat naar mijn inzicht niet af aan de houdbaarheid van ’s hofs beslissing tot oplegging van tbs met dwangverpleging en heeft de verdachte derhalve geen belang bij cassatie. Die beslissing heeft het hof namelijk naar behoren gemotiveerd en daarbij hoefde het hof het eventuele aandeel van de aangever in het tenlastegelegde feitencomplex niet te betrekken.
VII.
Slotsom
14. Het middel faalt en kan mijns inziens worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
15. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. bijvoorbeeld HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8648 (r.o. 2.4) en HR 7 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:172 (r.o. 3.3).
2.Vgl. A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers,