[verdachte] . Ok
31 december 2016 / 09:24 uur
[naam 3] : [naam 7] goede morgen waar jij kom je my bar?
Opmerking verbalisant: Later in het onderzoek werd duidelijk dat verdachte [medeverdachte 1] ten tijde van het versturen van het e-mailbericht (mede-)eigenaar was van een bar/club genaamd “ [B] ”, gevestigd aan de Van [c-staat 1-2] , [plaats] . Deze club ligt op vijf minuten rijden van de locatie van de firma [A] BV, waar op 31 december 2016 het strafbare feit werd gepleegd (brondocumentnummer. 170131100.AMB).
31 december 2016 / 09:26 uur
[verdachte] : Ja [naam 7] wanier wiell je [naam 7]
31 december 2016 / 09:27 uur
[naam 3] : 10 uur goed [naam 7]
31 december 2016 / 09:31 uur
[verdachte] : Oke ben ik bij jou
31 december 2016 / 09:31 uur
[naam 3] : Okay [naam 7]
31 december 2016 / 09:49 uur
[naam 3] : [naam 7] waar jij
31 december 2016 / 09:51 uur
[verdachte] : Bij tunel
31 december 2016 / 09:51 uur
[naam 3] : Olay
31 december 2016 / 10:03 uur
[verdachte] : Waar ben je ik ben hier [naam 7]
31 december 2016 / 10:04 uur
[naam 3] : Ik kom sta je als klaar [naam 7]
Op 31 december 2.016, omstreeks 10:15 uur werd gezien dat er een trekker-opleggercombinatie de [a-straat] binnen reed. Deze vrachtwagen was voorzien van het kenteken [kenteken] , op naam van [C] B. V ., [d-straat 1] te [plaats] . Dit betrof het transportbedrijf van verdachte [verdachte] . Deze vrachtwagen heeft aansluitend geparkeerd tegen de ramp van Loods 6 van de firma [A] B. V . In deze vrachtwagen werd een pallet geladen waar na een controle na staande houding in de betreffende pallet een partij cocaïne tussen de bananen bleek te zitten. De chauffeur van deze vrachtwagen werd hierop aangehouden en hij bleek verdachte [verdachte] te zijn. Onderhavig PGP toestel werd aangetroffen in de fouillering van verdachte [verdachte] .
23.
Een proces-verbaal van verhoor verdachtevan de Zeehavenpolitie HARC-TEAM Rotterdam, d.d. 31 december 2016, met nummer: 2016370065, gekenmerkt 1612311546.V02, zaaksdossier Atlantic 2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (pg. 115 e. v .):
als de op bovenvermelde datum afgelegde verklaring van [verdachte] :
V : Vraag verbalisanten
A: Antwoord verdachte
V : Hoe voorziet u in uw dagelijkse levensbehoeften?
A: Ik heb een transportbedrijf genaamd [C] B. V . Sinds 2014 heb ik dit transportbedrijf. Ik ben de enige werknemer en chauffeur.
24.
Een aanbiedingsproces-verbaalvan de Zeehavenpolitie HARC-TEAM Rotterdam, d.d. 4 januari 2017, relaas met nummer 2016370065, zaaksdossier Atlantic 2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (pg. 17):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Na de aanhouding van de verdachte [verdachte] werden bij zijn insluiting 2 telefoons aangetroffen en in beslag genomen. Dit betroffen een Nokia type 105 en een Blackberry. De Nokia werd later voorzien van de goedcode [verdachte] en de Blackberry van de goedcode [verdachte] .
25.
Een proces-verbaal onderzoek GSMvan de Zeehavenpolitie HARC-TEAM Rotterdam, d.d. 4 januari 2017, relaas met nummer 2016370065, zaaksdossier Atlantic 2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (pg. 165 e. v .):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik stelde een onderzoek in aan een in beslag genomen GSM. Deze GSM was voorzien van goedcode [verdachte] .
Ik zag dat ogenschijnlijk met een zwarte balpen het woord “ [naam 10] ” op de sticker was geschreven.
Deze GSM werd in beslag genomen onder verdachte [verdachte] , die op het moment van aanhouden chauffeur was van een vrachtwagencombinatie die net een pallet met 250 kilogram verdovende middelen had geladen bij het bedrijf [A] . Vermoedelijk werd met het opschrift “ [naam 10] ” bedoeld “chauffeur”.
Ik zag in de opgeslagen contacten op deze GSM de navolgende telefoonnummers met bijbehorende namen staan:
[…]
Het nummer […] van het opgeslagen contact “ [medeverdachte 2] ” bleek het nummer te zijn behorende bij het onder verdachte [medeverdachte 2] in beslag genomen toestel [medeverdachte 2] .
In de oproepgeschiedenis van het toestel [verdachte] stonden op 28 december 2016 drie oproepen met het contact “ [medeverdachte 2] ” geregistreerd:
[…]
Ik stelde een onderzoek in aan een in beslag genomen GSM, voorzien van goedcode [medeverdachte 2] .
Ik zag dat met een zwarte balpen het woord “ [medeverdachte 2] ” op de sticker was geschreven. Gezien het feit dat deze GSM onder verdachte [medeverdachte 2] in beslag werd genomen, had het opschrift “ [medeverdachte 2] ” vermoedelijk betrekking op de voornaam van beslagene, te weten [medeverdachte 2] .
Ik zag in de opgeslagen contacten op deze GSM de navolgende telefoonnummers met bijbehorende namen staan:
[…]
Het telefoonnummer behorende bij het contact “ [naam 10] ” betrof het toestel [verdachte] , hierboven omschreven.
Verder werden de telefoonnummers behorende bij de contacten [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 9] ook aangetroffen in het hierboven genoemde toestel [verdachte] .
In de oproepengeschiedenis van het toestel [medeverdachte 2] zag ik dezelfde drie oproepen geregistreerd staan met het contact “ [naam 10] ”, als de drie oproepen die door mij werden omschreven bij het toestel [verdachte] met het contact “ [medeverdachte 2] ”. Verder werden er door mij in deze GSM vooralsnog geen relevante oproepen aangetroffen.
Relatie tussen [verdachte] en [medeverdachte 2]
Gelet op het vorenstaande kan worden vastgesteld dat;
- verdachte [verdachte] en [medeverdachte 2] ten tijde van hun aanhouding beiden een telefoon in hun bezit hadden;
de telefoonnummers van deze telefoons in elkaars toestel stonden opgeslagen onder een naam die met een pen handmatig op de batterijklep van de toestellen waren geschreven;
- deze toestellen op 28 december 2016 drie keer contact met elkaar hadden gemaakt;
- in de telefoons [verdachte] en [medeverdachte 2] nog vier andere contacten stonden opgeslagen;
- dit in de telefoons [verdachte] en [medeverdachte 2] dezelfde contacten betrof.”
7. Voorts heeft het hof het volgende vastgesteld en overwogen:
“
Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het binnen het grondgebied brengen van cocaïne in Nederland, dan wel op de voorbereiding daarvan. Ter onderbouwing voert de raadsman onder meer aan dat de verdachte geen wetenschap had van de cocaïne die zich in zijn lading bevond, dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de kans dat de lading cocaïne betrof bewust heeft aanvaard en dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een verwijtbare mate van onzorgvuldig handelen.
Inleiding
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof, grotendeels overeenkomstig de rechtbank, het volgende vast.
Onder de naam [naam 1] heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar een invoerlijn waarlangs in de Rotterdamse haven cocaïne werd ingevoerd via [A] , een overslagbedrijf van overzees fruit. De aanleiding voor het onderzoek was de vondst bij dat bedrijf, in november 2016, van 286 pakketten cocaïne die verstopt zaten tussen een partij bananen. Tijdens een daarop volgend onderzoek is opnieuw, namelijk op 31 december 2016, tussen een partij bananen een grote hoeveelheid cocaïne aangetroffen. In deze zaak zijn zeven verdachten gedagvaard. Dit betreffen twee medewerkers van [A] , een tweetal personen die via een uitzendbureau of als zzp’er voor [A] werkzaam waren, een vrachtwagenchauffeur (de verdachte) en twee personen die geen banden hadden met [A] .
Ontmoetingen en contacten
Op 20 december 2016 heeft een ontmoeting plaatsgevonden bij [D] in [plaats] tussen medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] . Van het gesprek dat bij gelegenheid van deze ontmoeting plaatsvond is een OVC-opname gemaakt.
Uit deze opname volgt onder meer dat [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] zegt dat de ‘650’ klaarstaat, dat de ‘750’ klaarstaat en dat de ‘250’ onderweg is. [betrokkene 1] reageert hierop door te zeggen dat hij er dan niet is. Vervolgens stelt [betrokkene 1] dat [betrokkene 2] wel gebeld kan worden. Het hof begrijpt dat daarmee medeverdachte [betrokkene 3] wordt bedoeld, die werkzaam is voor [A] .
In de dagen na 20 december 2016 tot en met 30 december 2016 houden medeverdachten [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] contact. Op 24 december 2016 heeft [betrokkene 1] een ontmoeting bij een McDonalds in Rotterdam met medeverdachte [betrokkene 4] , die eveneens werkzaam is bij [A] . Na deze ontmoeting belt [betrokkene 1] met [medeverdachte 2] en informeert hem dat hij net bij ‘dingeh’ was en dat deze wel helpt. Het hof begrijpt met de rechtbank dat met ‘dingeh’ wordt bedoeld medeverdachte [betrokkene 4] .
Onder medeverdachte [medeverdachte 2] is een PGP-telefoon aangetroffen, waarmee versleutelde berichten zijn verstuurd. Uit het onderzoek naar de berichten in deze telefoon volgt dat [medeverdachte 2] op 29 december 2016 een 20-cijferig nummer toegestuurd heeft gekregen. Dit nummer komt overeen met het barcodenummer van een pallet in het ruim van het motorschip [schip] dat op dat moment naar de Rotterdamse haven onderweg is. Het bericht is afkomstig van een PGP e-mailadres dat is opgeslagen onder de contactnaam ‘ [naam 3] ’. Uit het berichtenverkeer rondom de ontmoeting bij [D] , volgt dat medeverdachte [medeverdachte 2] contact heeft met “ [naam 3] ”, die gebruik maakt van het PGP [e-mailadres] Op 20 december 2016 om 15:04 stuurt [medeverdachte 2] een bericht inhoudende: ‘we zijn dr’. Om 15:06 uur ontvangt [medeverdachte 2] een bericht van ‘ [naam 3] ’ inhoudende ‘ik ook’. Door het observatieteam werd gezien dat [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] om 15:03 uur [D] betraden. Er werd gezien dat zij een ontmoeting hadden met een Surinaams ogende NN man. NN man blijkt later medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn.
Aankomst cocaïne en vervoer daarvan
In de ochtend van 31 december 2016 arriveert de [schip] bij de kade van het overslagbedrijf [A] aan de [a-straat] te Rotterdam. Medeverdachten [betrokkene 4] en [betrokkene 3] werken die ochtend op het terrein van [A] aan het lossen van het schip.
Op de batterijklep van een mobiele telefoon, die op een vorkheftruck lag waarmee [betrokkene 4] heeft gewerkt, is een briefje aangetroffen met (naar later blijkt) de laatste vijf cijfers van het barcodenummer van de betreffende dozen. Op deze vorkheftruck is ook zijn identiteitskaart gevonden. Het hof gaat ervan uit dat [betrokkene 4] tijdens zijn werkzaamheden een briefje met het genoemd barcodenummer voorhanden heeft gehad. Bovendien volgt uit de tapgesprekken tussen [medeverdachte 2] , [betrokkene 4] en [betrokkene 3] dat [betrokkene 4] en [betrokkene 3] de pallet met de dozen hebben gevonden tussen de vracht en dat zij deze hebben gescheiden van de rest van de lading. Nadat de douanecontrole was afgerond, hebben zij [medeverdachte 2] gebeld en is afgesproken bij welke loods deze pallet kon worden opgehaald.
Kort daarna arriveert de verdachte met een vrachtwagencombinatie bij de afgesproken loodsdeur van [A] . Enkele minuten nadat de vrachtwagen van het terrein is weggereden, wordt de verdachte staande gehouden. In de oplegger wordt een pallet met dozen met bananen aangetroffen. De dozen zijn afkomstig uit Ecuador en bevatten stickers met het eerdergenoemde barcodenummer. Tussen de bananen bevinden zich 250 pakketten met een totaal netto gewicht van 250 kilogram. Door de douane is onderzoek gedaan naar de pakketten. Uit dit onderzoek blijkt dat de inhoud cocaïne betreft. Het hof gaat er van uit dat dit de partij is waarover bij [D] werd gesproken.
Rol van de verdachte bij de (verlengde) invoer en de voorbereiding
De vraag die voorligt, is of de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in zijn lading en dus ook het opzet heeft gehad deze cocaïne in te voeren in Nederland. Voor de beoordeling van die vraag zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Het hof stelt voorop dat in zijn algemeenheid heeft te gelden dat de belanghebbenden bij een cocaïnetransport op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van verdovende middelen het risico lopen dat hun waardevolle zending – het gaat in dit geval om een partij met een straatwaarde van enkele miljoenen euro's – in handen komt van een onwetende ontvanger, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn.
De verdachte, een beroepschauffeur, heeft in zijn tweede verhoor verklaard dat hij voor een collega/kennis, wiens auto kapot was, twee pallets moest ophalen. Als hij geladen had moest hij naar de Routier in de Waalhaven rijden. Daar zou hij dan gaan lunchen met de collega/kennis en daarna moest hij ergens die pallets lossen. De verdachte heeft zijn verklaring niet nader willen concretiseren en heeft zich daarna op alle vragen die hem werden gesteld ter verduidelijking van het door hem geschetste scenario op zijn zwijgrecht beroepen.
De verdachte is op 31 december 2016 aangetroffen in zijn vrachtauto terwijl hij 250 kilo cocaïne vervoerde die was verstopt in dozen bananen. De omstandigheden waaronder het vervoer van de lading bananen plaatsvond weken af van hetgeen gebruikelijk is in het goederenvervoer. Zo betrof de lading slechts één enkele pallet. Daarnaast is er geen enkel vervoersdocument aangetroffen met betrekking tot de lading, de afzender en de bestemming ervan, hetgeen een belangrijke omissie is die bij inspectie kan leiden tot het opleggen van een boete. Als beroepschauffeur moet de verdachte hiervan op de hoogte zijn geweest. Voorts zijn onder de verdachte twee telefoons aangetroffen die te linken zijn aan de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en die bovendien naar hun uiterlijke verschijning zijn aan te merken als organisatietelefoons. Eén van de telefoons betrof een PGP-telefoon waarmee rond het tijdstip van het ophalen van de cocaïne contact is geweest met de PGP-telefoon die aan de medeverdachte [medeverdachte 1] wordt toegeschreven. De berichten die in de telefoons zijn gevonden betreffen instructies met betrekking tot hoe laat en waar beide gebruikers van de telefoon elkaar zouden treffen.
Deze feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor het bewijs van het ten laste gelegde terwijl de verdachte geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft willen geven.
In het kader van het door de verdediging ingenomen standpunt dat niet bewezen kan worden dat bij de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft bestaan, heeft de raadsman in het bijzonder zijn pijlen gericht op de – voor dat bewijs op zichzelf bruikbare – e-mailcommunicatie die heeft plaatsgevonden tussen 30 december 2016 om 21.20 uur en 31 december 2016 om 10.04 uur. Deze communicatie is gevoerd tussen twee PGP-telefoons waarvan de een in beslag is genomen onder medeverdachte [medeverdachte 1] en de ander onder de verdachte. De raadsman heeft in dit verband de stelling ingenomen dat de communicatie met de onder de verdachte in beslag genomen PGP-telefoon in de genoemde periode door een ander dan de verdachte met [medeverdachte 1] zou zijn gevoerd en dat pas na die communicatie de telefoon aan de verdachte is overgedragen. Deze stelling vindt naar het oordeel van het hof geen steun in het dossier en past ook niet bij de inhoud van de communicatie tussen beide PGP-telefoons. Die communicatie kan immers niet anders worden verstaan dan dat [medeverdachte 1] vanaf 30 december 21.20 uur contact zoekt met de chauffeur van het transport. Hij berichtte namelijk “ [naam 7] hoe gaat het? Morgen 8 uur standby als eerder ik schrijf jouw [naam 7] ”, waarop werd geantwoord: “OK [naam 7] (het hof begrijpt: [naam 7] ) ik ben er”. De volgende ochtend gingen de e-mailberichten verder en vroeg [medeverdachte 1] : “ [naam 7] goede morgen waar jij kom je mij bar?" waarop als reactie kwam: “Ja [naam 7] wanier wiell je [naam 7] .” Vervolgens werd om 10.00 uur afgesproken. Om 09.49 uur vroeg [medeverdachte 1] nog een keer waar hij bleef waarop werd geantwoord “Bij tunel”. Om 10.03 uur werd aan [medeverdachte 1] bericht: “Waar ben je ik ben hier [naam 7] ” waarop deze om 10:04 uur reageerde met: “Ik kom sta je als klaar [naam 7] ”. Uit niets blijkt dat deze communicatie door [medeverdachte 1] is gevoerd met een tussenpersoon. Het feit dat uit door de politie verricht tachograafonderzoek valt af te leiden dat de vrachtauto op 31 december 2016 pas om 10.11 uur voor het eerst in beweging lijkt te zijn gekomen, doet hier niet aan af. Dat betekent immers niet dat de verdachte zich niet op een andere wijze naar de – gereedstaande – vrachtauto kan hebben begeven.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof ervan uitgaat dat de verdachte degene is geweest die met [medeverdachte 1] de bewuste e-maiIberichten heeft gewisseld. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ziet het hof derhalve geen reden om de bedoelde berichten niet te gebruiken voor het bewijs.
Conclusie
Uit de beschreven gang van zaken en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van het hof van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen waarbij de verdachte heeft geweten dat het om illegale activiteiten ging die te maken hadden met de invoer van verdovende middelen en de voorbereidingen daarvan. Het opzet, vereist voor (de voorbereiding van) het delict van artikel 10 lid 5 Opiumwet, acht het hof daarmee aanwezig.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd en daartoe voorbereidingshandelingen heeft verricht. De verweren van de raadsman worden derhalve verworpen.”