ECLI:NL:PHR:2025:141

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
2 februari 2025
Zaaknummer
22/04426
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van medeplegen van invoer van 250 kilo cocaïne en voorbereidingshandelingen daartoe

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1969, als chauffeur van een vrachtwagen betrokken bij de invoer van 250 kilogram cocaïne. De verdachte werd op 31 december 2016 aangehouden in Rotterdam, waar in zijn vrachtwagen een pallet met cocaïne tussen de bananen werd aangetroffen. Het gerechtshof Den Haag heeft de verdachte op 22 november 2022 veroordeeld tot 28 maanden gevangenisstraf. De advocaat van de verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij werd betoogd dat de bewezenverklaring van het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne onvoldoende steun vindt in de bewijsmiddelen. De advocaat stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de cocaïne in de lading en dat er geen bewijs was voor opzet. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het middel faalt en dat de verdachte wel degelijk opzet had op de invoer van de cocaïne. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de omstandigheden waaronder de verdachte handelde, samen met de communicatie met medeverdachten, voldoende bewijs vormen voor het opzet. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/04426
Zitting11 februari 2025
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte
I.
Inleiding
1. De verdachte is bij arrest van 22 november 2022 door het gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden (met aftrek van het voorarrest) wegens:
“de eendaadse samenloop van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod en om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door
- zich gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;
- voorwerpen en een vervoermiddel voorhanden te hebben,
- waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij tot het plegen van dat feit zijn bestemd.” [1]
2. Er bestaat samenhang met de zaken 22/04361, 22/04481, 22/04842 en 22/04480. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens de verdachte heeft M.C. van der Want, advocaat in Middelburg, een middel van cassatie voorgesteld.
II.
Het cassatiemiddel
4. Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen van de opzettelijke invoer van 250 kilogram cocaïne (feit 1) en het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van deze invoer (feit 2) onvoldoende steun vindt in de daartoe gebezigde bewijsmiddelen, althans dat het oordeel van het hof op dit punt blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd is.
III.
De bewezenverklaring, bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van het hof
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. primair
hij op 31 december 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, heeft gebracht ongeveer 250 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 31 december 2016 te Rotterdam, althans in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het binnen het grondgebied van
Nederland brengen van 250 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en
- voorwerpen en een vervoermiddel voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde feit
hebbende verdachte:
- (telefonisch) contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt met betrekking tot het vervoeren van die cocaïne, en/of
- mobiele (organisatie)telefoon(s) voorhanden gehad, en/of
- een pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een vrachtwagen (achter een dubbele wand) laten plaatsen, en/of
- (vervolgens) met die vrachtwagen die pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) weggevoerd/vervoerd.” [2]
6. Deze bewezenverklaringen steunen op een 25-tal bewijsmiddelen, waaronder – voor zover voor de bespreking van het middel relevant – de volgende:
“12.
Een proces-verbaalvan het Team Bijzondere Bijstand, d.d. 2 januari 2016, met nummer: 1612311035.AMB, zaaksdossier Atlantic 2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (pg. 65 e. v .):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 31 december 2016 werd door het Harc-team Rotterdam in het kader van het strafrechtelijk onderzoek [naam 1] een bevel gegeven tot aanhouding van een chauffeur van de vrachtwagen voorzien van kenteken [kenteken] . Er was gezien dat de vrachtwagen geladen had bij het Bedrijf [A] aan de [a-straat] te [plaats] . Omstreeks 10.30 uur werd een verdachte, die later bleek [verdachte] te zijn genaamd, aangehouden op de [b-straat] te [plaats] .
Direct na aanhouding werd door mij, [verbalisant] , de aanhanger geopend voor controle. Na een eerste Inspectie zag ik dat er achter in de koelauto een tweede wand zat. Deze wand werd door mij geopend. Ik zag achter de wand een pallet met dozen bananen staan. Ik zag na een korte Inspectie van enkele bananendozen dat er in enkele dozen rechthoekige pakketten zaten. Ik herkende deze pakketten als vermoedelijk verdovende middelen.
Door mij, [verbalisant] , werden de vrachtautocombinatie met de vermoedelijk verdovende middelen in beslag genomen op grond van de Opiumwet.
[…]
14.
Een proces-verbaal van bevindingen,van de Zeehavenpolitie, HARC-TEAM Rotterdam, d.d. 13 januari 2017, met nr. 2016370065. Dit proces-verbaal met bijlagen houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 407-410):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op vrijdag 06 januari deed ik onderzoek naar een in beslag genomen GSM, als nader omschreven. Deze GSM was voorzien van een simkaart. Deze GSM werd in beslag genomen onder verdachte [verdachte] , en werd voorzien van goedcode [verdachte] .
15.
Een proces-verbaal van bevindingen,van de Zeehavenpolitie, HARC-TEAM Rotterdam, d.d. 8 september 2017, met nr. 2016370065. Dit proces-verbaal met bijlagen houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 658-661):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik deed onderzoek naar een in beslag genomen GSM. Deze GSM was voorzien van de goedcode [verdachte] . Dit onderzoek heeft bij mij het vermoeden doen ontstaan dat onderhavige GSM een zogenaamd PGP toestel betrof.
Door het NFI uitgevoerd onderzoek heeft ertoe geleid dat de op het toestel opgeslagen data ter beschikking kon worden gesteld van het onderzoeksteam.
Ik zag in de map berichten dat er berichtenverkeer stond opgeslagen, gevoerd met twee contacten. Deze contacten stonden opgeslagen onder de namen: 1) [naam 2] 2) [naam 3] .
[naam 3]
Ik zag dat het contact [naam 3] gebruik maakte van het PGP e- [e-mailadres] Ik zag dat er met het contact [naam 3] berichtenverkeer was geweest in het tijdvak van 30 december 2016 te 21:20 uur tot en met 31 december 2016 te 10:04 uur.
Opmerkelijk is dat het PGP [e-mailadres] in het PGP toestel “ [naam 4] ” voorkwam onder de contactnaam “ [naam 3] ”. Uit onderzoek in het PGP toestel “ [naam 4] ” bleek dat het niet anders kon zijn dan dat verdachte [medeverdachte 1] (geboren [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ) de gebruiker was van dit PGP e-mailadres (documentnummer 1709051600.OIG).
Ik zag in de berichtenthread met de gebruiker [naam 3] dat deze de verdachte [verdachte] had opgeslagen onder de. contactnaam “ [naam 5] ”.
Hieronder volgt een weergave van de verstuurde en ontvangen e-mailberichten:
[verdachte] = [verdachte]
[naam 3] = [naam 3]
30 december 2016 / 21:20 uur
: [naam 7] hoe gaat het? Morgen 8 uur standby als eerder ik schrijf jouw [naam 7]
30 december 2016 / 21:22 uur
[verdachte] . Oke [naam 7] ik ben er
30 december 2016 / 21:23 uur
[naam 3] : Super [naam 7]
30 december 2016 / 21:25 uur
[verdachte] . Ok
31 december 2016 / 09:24 uur
[naam 3] : [naam 7] goede morgen waar jij kom je my bar?
Opmerking verbalisant: Later in het onderzoek werd duidelijk dat verdachte [medeverdachte 1] ten tijde van het versturen van het e-mailbericht (mede-)eigenaar was van een bar/club genaamd “ [B] ”, gevestigd aan de Van [c-staat 1-2] , [plaats] . Deze club ligt op vijf minuten rijden van de locatie van de firma [A] BV, waar op 31 december 2016 het strafbare feit werd gepleegd (brondocumentnummer. 170131100.AMB).
31 december 2016 / 09:26 uur
[verdachte] : Ja [naam 7] wanier wiell je [naam 7]
31 december 2016 / 09:27 uur
[naam 3] : 10 uur goed [naam 7]
31 december 2016 / 09:31 uur
[verdachte] : Oke ben ik bij jou
31 december 2016 / 09:31 uur
[naam 3] : Okay [naam 7]
31 december 2016 / 09:49 uur
[naam 3] : [naam 7] waar jij
31 december 2016 / 09:51 uur
[verdachte] : Bij tunel
31 december 2016 / 09:51 uur
[naam 3] : Olay
31 december 2016 / 10:03 uur
[verdachte] : Waar ben je ik ben hier [naam 7]
31 december 2016 / 10:04 uur
[naam 3] : Ik kom sta je als klaar [naam 7]
Op 31 december 2.016, omstreeks 10:15 uur werd gezien dat er een trekker-opleggercombinatie de [a-straat] binnen reed. Deze vrachtwagen was voorzien van het kenteken [kenteken] , op naam van [C] B. V ., [d-straat 1] te [plaats] . Dit betrof het transportbedrijf van verdachte [verdachte] . Deze vrachtwagen heeft aansluitend geparkeerd tegen de ramp van Loods 6 van de firma [A] B. V . In deze vrachtwagen werd een pallet geladen waar na een controle na staande houding in de betreffende pallet een partij cocaïne tussen de bananen bleek te zitten. De chauffeur van deze vrachtwagen werd hierop aangehouden en hij bleek verdachte [verdachte] te zijn. Onderhavig PGP toestel werd aangetroffen in de fouillering van verdachte [verdachte] .
[…]
23.
Een proces-verbaal van verhoor verdachtevan de Zeehavenpolitie HARC-TEAM Rotterdam, d.d. 31 december 2016, met nummer: 2016370065, gekenmerkt 1612311546.V02, zaaksdossier Atlantic 2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (pg. 115 e. v .):
als de op bovenvermelde datum afgelegde verklaring van [verdachte] :
V : Vraag verbalisanten
A: Antwoord verdachte
V : Hoe voorziet u in uw dagelijkse levensbehoeften?
A: Ik heb een transportbedrijf genaamd [C] B. V . Sinds 2014 heb ik dit transportbedrijf. Ik ben de enige werknemer en chauffeur.
24.
Een aanbiedingsproces-verbaalvan de Zeehavenpolitie HARC-TEAM Rotterdam, d.d. 4 januari 2017, relaas met nummer 2016370065, zaaksdossier Atlantic 2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (pg. 17):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Na de aanhouding van de verdachte [verdachte] werden bij zijn insluiting 2 telefoons aangetroffen en in beslag genomen. Dit betroffen een Nokia type 105 en een Blackberry. De Nokia werd later voorzien van de goedcode [verdachte] en de Blackberry van de goedcode [verdachte] .
25.
Een proces-verbaal onderzoek GSMvan de Zeehavenpolitie HARC-TEAM Rotterdam, d.d. 4 januari 2017, relaas met nummer 2016370065, zaaksdossier Atlantic 2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (pg. 165 e. v .):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik stelde een onderzoek in aan een in beslag genomen GSM. Deze GSM was voorzien van goedcode [verdachte] .
Ik zag dat ogenschijnlijk met een zwarte balpen het woord “ [naam 10] ” op de sticker was geschreven.
Deze GSM werd in beslag genomen onder verdachte [verdachte] , die op het moment van aanhouden chauffeur was van een vrachtwagencombinatie die net een pallet met 250 kilogram verdovende middelen had geladen bij het bedrijf [A] . Vermoedelijk werd met het opschrift “ [naam 10] ” bedoeld “chauffeur”.
Ik zag in de opgeslagen contacten op deze GSM de navolgende telefoonnummers met bijbehorende namen staan:
[…]
Het nummer […] van het opgeslagen contact “ [medeverdachte 2] ” bleek het nummer te zijn behorende bij het onder verdachte [medeverdachte 2] in beslag genomen toestel [medeverdachte 2] .
In de oproepgeschiedenis van het toestel [verdachte] stonden op 28 december 2016 drie oproepen met het contact “ [medeverdachte 2] ” geregistreerd:
[…]
Ik stelde een onderzoek in aan een in beslag genomen GSM, voorzien van goedcode [medeverdachte 2] .
Ik zag dat met een zwarte balpen het woord “ [medeverdachte 2] ” op de sticker was geschreven. Gezien het feit dat deze GSM onder verdachte [medeverdachte 2] in beslag werd genomen, had het opschrift “ [medeverdachte 2] ” vermoedelijk betrekking op de voornaam van beslagene, te weten [medeverdachte 2] .
Ik zag in de opgeslagen contacten op deze GSM de navolgende telefoonnummers met bijbehorende namen staan:
[…]
Het telefoonnummer behorende bij het contact “ [naam 10] ” betrof het toestel [verdachte] , hierboven omschreven.
Verder werden de telefoonnummers behorende bij de contacten [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 9] ook aangetroffen in het hierboven genoemde toestel [verdachte] .
In de oproepengeschiedenis van het toestel [medeverdachte 2] zag ik dezelfde drie oproepen geregistreerd staan met het contact “ [naam 10] ”, als de drie oproepen die door mij werden omschreven bij het toestel [verdachte] met het contact “ [medeverdachte 2] ”. Verder werden er door mij in deze GSM vooralsnog geen relevante oproepen aangetroffen.
Relatie tussen [verdachte] en [medeverdachte 2]
Gelet op het vorenstaande kan worden vastgesteld dat;
- verdachte [verdachte] en [medeverdachte 2] ten tijde van hun aanhouding beiden een telefoon in hun bezit hadden;
de telefoonnummers van deze telefoons in elkaars toestel stonden opgeslagen onder een naam die met een pen handmatig op de batterijklep van de toestellen waren geschreven;
- deze toestellen op 28 december 2016 drie keer contact met elkaar hadden gemaakt;
- in de telefoons [verdachte] en [medeverdachte 2] nog vier andere contacten stonden opgeslagen;
- dit in de telefoons [verdachte] en [medeverdachte 2] dezelfde contacten betrof.”
7. Voorts heeft het hof het volgende vastgesteld en overwogen:

Nadere bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het binnen het grondgebied brengen van cocaïne in Nederland, dan wel op de voorbereiding daarvan. Ter onderbouwing voert de raadsman onder meer aan dat de verdachte geen wetenschap had van de cocaïne die zich in zijn lading bevond, dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de kans dat de lading cocaïne betrof bewust heeft aanvaard en dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een verwijtbare mate van onzorgvuldig handelen.
Inleiding
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof, grotendeels overeenkomstig de rechtbank, het volgende vast.
Onder de naam [naam 1] heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar een invoerlijn waarlangs in de Rotterdamse haven cocaïne werd ingevoerd via [A] , een overslagbedrijf van overzees fruit. De aanleiding voor het onderzoek was de vondst bij dat bedrijf, in november 2016, van 286 pakketten cocaïne die verstopt zaten tussen een partij bananen. Tijdens een daarop volgend onderzoek is opnieuw, namelijk op 31 december 2016, tussen een partij bananen een grote hoeveelheid cocaïne aangetroffen. In deze zaak zijn zeven verdachten gedagvaard. Dit betreffen twee medewerkers van [A] , een tweetal personen die via een uitzendbureau of als zzp’er voor [A] werkzaam waren, een vrachtwagenchauffeur (de verdachte) en twee personen die geen banden hadden met [A] .
Ontmoetingen en contacten
Op 20 december 2016 heeft een ontmoeting plaatsgevonden bij [D] in [plaats] tussen medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] . Van het gesprek dat bij gelegenheid van deze ontmoeting plaatsvond is een OVC-opname gemaakt.
Uit deze opname volgt onder meer dat [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] zegt dat de ‘650’ klaarstaat, dat de ‘750’ klaarstaat en dat de ‘250’ onderweg is. [betrokkene 1] reageert hierop door te zeggen dat hij er dan niet is. Vervolgens stelt [betrokkene 1] dat [betrokkene 2] wel gebeld kan worden. Het hof begrijpt dat daarmee medeverdachte [betrokkene 3] wordt bedoeld, die werkzaam is voor [A] .
In de dagen na 20 december 2016 tot en met 30 december 2016 houden medeverdachten [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] contact. Op 24 december 2016 heeft [betrokkene 1] een ontmoeting bij een McDonalds in Rotterdam met medeverdachte [betrokkene 4] , die eveneens werkzaam is bij [A] . Na deze ontmoeting belt [betrokkene 1] met [medeverdachte 2] en informeert hem dat hij net bij ‘dingeh’ was en dat deze wel helpt. Het hof begrijpt met de rechtbank dat met ‘dingeh’ wordt bedoeld medeverdachte [betrokkene 4] .
Onder medeverdachte [medeverdachte 2] is een PGP-telefoon aangetroffen, waarmee versleutelde berichten zijn verstuurd. Uit het onderzoek naar de berichten in deze telefoon volgt dat [medeverdachte 2] op 29 december 2016 een 20-cijferig nummer toegestuurd heeft gekregen. Dit nummer komt overeen met het barcodenummer van een pallet in het ruim van het motorschip [schip] dat op dat moment naar de Rotterdamse haven onderweg is. Het bericht is afkomstig van een PGP e-mailadres dat is opgeslagen onder de contactnaam ‘ [naam 3] ’. Uit het berichtenverkeer rondom de ontmoeting bij [D] , volgt dat medeverdachte [medeverdachte 2] contact heeft met “ [naam 3] ”, die gebruik maakt van het PGP [e-mailadres] Op 20 december 2016 om 15:04 stuurt [medeverdachte 2] een bericht inhoudende: ‘we zijn dr’. Om 15:06 uur ontvangt [medeverdachte 2] een bericht van ‘ [naam 3] ’ inhoudende ‘ik ook’. Door het observatieteam werd gezien dat [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] om 15:03 uur [D] betraden. Er werd gezien dat zij een ontmoeting hadden met een Surinaams ogende NN man. NN man blijkt later medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn.
Aankomst cocaïne en vervoer daarvan
In de ochtend van 31 december 2016 arriveert de [schip] bij de kade van het overslagbedrijf [A] aan de [a-straat] te Rotterdam. Medeverdachten [betrokkene 4] en [betrokkene 3] werken die ochtend op het terrein van [A] aan het lossen van het schip.
Op de batterijklep van een mobiele telefoon, die op een vorkheftruck lag waarmee [betrokkene 4] heeft gewerkt, is een briefje aangetroffen met (naar later blijkt) de laatste vijf cijfers van het barcodenummer van de betreffende dozen. Op deze vorkheftruck is ook zijn identiteitskaart gevonden. Het hof gaat ervan uit dat [betrokkene 4] tijdens zijn werkzaamheden een briefje met het genoemd barcodenummer voorhanden heeft gehad. Bovendien volgt uit de tapgesprekken tussen [medeverdachte 2] , [betrokkene 4] en [betrokkene 3] dat [betrokkene 4] en [betrokkene 3] de pallet met de dozen hebben gevonden tussen de vracht en dat zij deze hebben gescheiden van de rest van de lading. Nadat de douanecontrole was afgerond, hebben zij [medeverdachte 2] gebeld en is afgesproken bij welke loods deze pallet kon worden opgehaald.
Kort daarna arriveert de verdachte met een vrachtwagencombinatie bij de afgesproken loodsdeur van [A] . Enkele minuten nadat de vrachtwagen van het terrein is weggereden, wordt de verdachte staande gehouden. In de oplegger wordt een pallet met dozen met bananen aangetroffen. De dozen zijn afkomstig uit Ecuador en bevatten stickers met het eerdergenoemde barcodenummer. Tussen de bananen bevinden zich 250 pakketten met een totaal netto gewicht van 250 kilogram. Door de douane is onderzoek gedaan naar de pakketten. Uit dit onderzoek blijkt dat de inhoud cocaïne betreft. Het hof gaat er van uit dat dit de partij is waarover bij [D] werd gesproken.
Rol van de verdachte bij de (verlengde) invoer en de voorbereiding
De vraag die voorligt, is of de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in zijn lading en dus ook het opzet heeft gehad deze cocaïne in te voeren in Nederland. Voor de beoordeling van die vraag zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Het hof stelt voorop dat in zijn algemeenheid heeft te gelden dat de belanghebbenden bij een cocaïnetransport op de hoogte zijn van hetgeen wordt geleverd. Het is moeilijk voorstelbaar dat leveranciers van verdovende middelen het risico lopen dat hun waardevolle zending – het gaat in dit geval om een partij met een straatwaarde van enkele miljoenen euro's – in handen komt van een onwetende ontvanger, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn.
De verdachte, een beroepschauffeur, heeft in zijn tweede verhoor verklaard dat hij voor een collega/kennis, wiens auto kapot was, twee pallets moest ophalen. Als hij geladen had moest hij naar de Routier in de Waalhaven rijden. Daar zou hij dan gaan lunchen met de collega/kennis en daarna moest hij ergens die pallets lossen. De verdachte heeft zijn verklaring niet nader willen concretiseren en heeft zich daarna op alle vragen die hem werden gesteld ter verduidelijking van het door hem geschetste scenario op zijn zwijgrecht beroepen.
De verdachte is op 31 december 2016 aangetroffen in zijn vrachtauto terwijl hij 250 kilo cocaïne vervoerde die was verstopt in dozen bananen. De omstandigheden waaronder het vervoer van de lading bananen plaatsvond weken af van hetgeen gebruikelijk is in het goederenvervoer. Zo betrof de lading slechts één enkele pallet. Daarnaast is er geen enkel vervoersdocument aangetroffen met betrekking tot de lading, de afzender en de bestemming ervan, hetgeen een belangrijke omissie is die bij inspectie kan leiden tot het opleggen van een boete. Als beroepschauffeur moet de verdachte hiervan op de hoogte zijn geweest. Voorts zijn onder de verdachte twee telefoons aangetroffen die te linken zijn aan de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en die bovendien naar hun uiterlijke verschijning zijn aan te merken als organisatietelefoons. Eén van de telefoons betrof een PGP-telefoon waarmee rond het tijdstip van het ophalen van de cocaïne contact is geweest met de PGP-telefoon die aan de medeverdachte [medeverdachte 1] wordt toegeschreven. De berichten die in de telefoons zijn gevonden betreffen instructies met betrekking tot hoe laat en waar beide gebruikers van de telefoon elkaar zouden treffen.
Deze feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof redengevend voor het bewijs van het ten laste gelegde terwijl de verdachte geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft willen geven.
In het kader van het door de verdediging ingenomen standpunt dat niet bewezen kan worden dat bij de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft bestaan, heeft de raadsman in het bijzonder zijn pijlen gericht op de – voor dat bewijs op zichzelf bruikbare – e-mailcommunicatie die heeft plaatsgevonden tussen 30 december 2016 om 21.20 uur en 31 december 2016 om 10.04 uur. Deze communicatie is gevoerd tussen twee PGP-telefoons waarvan de een in beslag is genomen onder medeverdachte [medeverdachte 1] en de ander onder de verdachte. De raadsman heeft in dit verband de stelling ingenomen dat de communicatie met de onder de verdachte in beslag genomen PGP-telefoon in de genoemde periode door een ander dan de verdachte met [medeverdachte 1] zou zijn gevoerd en dat pas na die communicatie de telefoon aan de verdachte is overgedragen. Deze stelling vindt naar het oordeel van het hof geen steun in het dossier en past ook niet bij de inhoud van de communicatie tussen beide PGP-telefoons. Die communicatie kan immers niet anders worden verstaan dan dat [medeverdachte 1] vanaf 30 december 21.20 uur contact zoekt met de chauffeur van het transport. Hij berichtte namelijk “ [naam 7] hoe gaat het? Morgen 8 uur standby als eerder ik schrijf jouw [naam 7] ”, waarop werd geantwoord: “OK [naam 7] (het hof begrijpt: [naam 7] ) ik ben er”. De volgende ochtend gingen de e-mailberichten verder en vroeg [medeverdachte 1] : “ [naam 7] goede morgen waar jij kom je mij bar?" waarop als reactie kwam: “Ja [naam 7] wanier wiell je [naam 7] .” Vervolgens werd om 10.00 uur afgesproken. Om 09.49 uur vroeg [medeverdachte 1] nog een keer waar hij bleef waarop werd geantwoord “Bij tunel”. Om 10.03 uur werd aan [medeverdachte 1] bericht: “Waar ben je ik ben hier [naam 7] ” waarop deze om 10:04 uur reageerde met: “Ik kom sta je als klaar [naam 7] ”. Uit niets blijkt dat deze communicatie door [medeverdachte 1] is gevoerd met een tussenpersoon. Het feit dat uit door de politie verricht tachograafonderzoek valt af te leiden dat de vrachtauto op 31 december 2016 pas om 10.11 uur voor het eerst in beweging lijkt te zijn gekomen, doet hier niet aan af. Dat betekent immers niet dat de verdachte zich niet op een andere wijze naar de – gereedstaande – vrachtauto kan hebben begeven.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof ervan uitgaat dat de verdachte degene is geweest die met [medeverdachte 1] de bewuste e-maiIberichten heeft gewisseld. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ziet het hof derhalve geen reden om de bedoelde berichten niet te gebruiken voor het bewijs.
Conclusie
Uit de beschreven gang van zaken en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en in samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van het hof van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen waarbij de verdachte heeft geweten dat het om illegale activiteiten ging die te maken hadden met de invoer van verdovende middelen en de voorbereidingen daarvan. Het opzet, vereist voor (de voorbereiding van) het delict van artikel 10 lid 5 Opiumwet, acht het hof daarmee aanwezig.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met anderen opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd en daartoe voorbereidingshandelingen heeft verricht. De verweren van de raadsman worden derhalve verworpen.”
IV.
Het verweer van de verdediging
8. Ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2022 heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig zijn aan het hof overhandigde en aan het proces-verbaal van die zitting gehechte pleitnota, die voor zover hier relevant het volgende inhoudt (hier weergegeven zonder voetnoten):

Bewijsverweer: ontbreken van (voorwaardelijk) opzet
De bewijsvraag die ter beantwoording voorligt, is of het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het
opzettelijkbinnen het grondgebied van Nederland brengen van een grote partij cocaïne, danwel het afleveren/verstrekken of vervoeren en als feit 2 de voorbereiding van dit feit.
Ik beperk me in het vervolg tot het noemen van de overtreding van de Opiumwet zoals onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegd en de voorbereiding onder feit 2. Enerzijds doe ik dit uit praktisch oogpunt en anderzijds omdat er sprake is van een eendaadse samenloop zoals bedoeld in artikel 55 Sr.
Aan de hand van het dossier kan worden vastgesteld:
- dat het schip met de pallets die in de vrachtauto van [verdachte] zijn aangetroffen op 30 december 2016, is aangekomen in Rotterdam (
dossierpagina 100 e. v);
- dat het schip eigenlijk de 29e december zou arriveren;
- dat de Vrachtauto van [verdachte] op 31-12-2016 om
10.11 uuris gaan rijden en om 10.18 uur de bestuurderskaart van cliënt is ingelogd (
dossierpagina 228 e. v);
- dat om 10.18 uur die dag [verdachte] arriveert bij [A] en twee pallets laadt;
- dat [verdachte] na bij [A] te hebben geladen is weggereden met een vrachtauto en oplegger waarin een partij cocaïne is aangetroffen;
- dat onder [verdachte] 2 telefoontoestellen in beslag zijn genomen, maar dat in geen van deze toestellen informatie is aangetroffen waaruit blijkt dat deze toestellen door hem op enig moment zijn gebruikt;
- dat evenmin na het uitlezen van de telefoons is gebleken dat de gebruiker van het toestel op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in de lading;
- dat het toestel met daarop de stikker “ [naam 5] ” op de 28e drie keer telefonisch contact heeft met een telefoon met contact “ [medeverdachte 2] ” (de verdediging heeft in mei 2017 verzocht om de historische mastgegevens van deze telefoon teneinde vast te stellen met welke masten de telefoon verbinding heeft gehad om op basis daarvan al dan niet vast te stellen of [verdachte] de gebruiker is geweest van deze telefoon. Het openbaar ministerie antwoordde op 12 oktober 2017 dat dergelijke gegevens slechts 6 maanden bewaard blijven en providers na deze termijn automatisch wissen... op dat moment heeft opvragen dus geen zin meer. Het had nog wel gekund in mei 2017 toen de verdediging het verzoek heeft gedaan. Het enkele feit dat de telefoon onder cliënt in beslag is genomen is derhalve onvoldoende om vast te stellen dat hij de gebruiker daarvan is geweest;
- dat de onder cliënt in beslag genomen Blackberry slechts twee contacten bevat. Het emailadres “
[naam 3]” heeft het contact van deze Blackberry opgeslagen als “
[naam 5]”. Daarnaast is er een toestel in beslag genomen bij medeverdachte [medeverdachte 2] met daarin hetzelfde e-mailadres (
[naam 3]) in de contactenlijst;
- dat op 31-12-2017 tussen [naam 5] en [naam 3] diverse contacten zijn geweest en er kennelijk afgesproken werd bij een bar. [naam 5] antwoordde om
09.51 uurdat hij bij de tunnel rijdt en om
10.04 uurdat hij er is (
dossierpagina 658 e. v);
- dat het openbaar ministerie stelt dat [verdachte] de gebruiker is van deze telefoon omdat onder meer het wachtwoord van deze telefoon “ [wachtwoord] ” is (de geboorteplaats van [verdachte] (
opm raadsman: en van 37000 andere Albanezen) volgens het Openbaar Ministerie, nog los daarvan is het [wachtwoord] ). [wachtwoord] is een katholieke stroming in Noord Albanië die in 1832 Montenegro veroverde van de Turken.....
- dat dus niet vast staat dat [verdachte] de gebruiker is op basis van het gebruikte wachtwoord. Voorts heb ik al gesteld dat uit het dossier is gebleken dat de vrachtauto van [verdachte] gaat rijden om 10.11 uur. De gebruiker van de Blackberry was al onderweg voor dat tijdstip en om 10.04 uur gearriveerd op de plaats van zijn bestemming...de stelling van het openbaar ministerie dat [verdachte] met zijn vrachtauto onderweg is en eerst langs [medeverdachte 1] gaat houd derhalve geen stand. Het lijkt er meer op dat de telefoon(s) na de gesprekken zijn overgedragen aan [verdachte] toen hij vertrok voor het laden van de pallets. Dit past in de verklaring van [verdachte] .
[verdachte] ontkent (
dossierpagina 122 e. v .) zich schuldig te hebben gemaakt aan het aan hem ten laste gelegde. Hij verklaart op verzoek van een collega, die met een kapotte vrachtauto stond, in te vallen. Hij zou voor de rit een vergoeding krijgen van € 500. Er zijn door anderen geen belastende verklaringen over hem afgelegd.
Kan opzet worden bewezen?
Het dossier bevat geen bewijsmiddelen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat [verdachte] expres (bewust willens en wetens) samen met anderen cocaïne binnen het grondgebied heeft gebracht dan wel het afleveren/verstrekken of vervoeren van voernoemde partij dan wel voorbereidingshandeling daartoe heeft uitgevoerd in welke vorm dan ook.
Kan voorwaardelijk opzet worden bewezen?
In zijn arrest van 17 mei 20161 herhaalde de Hoge Raad dat opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte willens en wetens de naar algemene ervaringsregel(s) aanmerkelijk te achten kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
Om drie redenen kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] willens en wetens de kans heeft aanvaard dat zich cocaïne in de lading bevond.
In de
eersteplaats blijkt uit geen enkel bewijsmiddel dat [verdachte] er wetenschap van had dat die aanmerkelijke kans zich voordeed.
In de
tweedeplaats kan evenmin worden vastgesteld dat [verdachte] die kans heeft gewild in de zin van bewust aanvaarden door deze op de koop toe te nemen.
In de
derdeplaats blijkt zelfs niet dat er sprake is van in verwijtbare mate onzorgvuldig handelen.
In deze zaak dringt zich een vergelijking op met het
arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 1 mei 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3614
In die zaak hamerde het OM op de in haar ogen bijzondere omstandigheden waaronder een gedraging werd verricht. Deze waren van dien aard dat de verdachte moest hebben geweten dat in de containers met cacaobonen cocaïne werd vervoerd, zo luidde de redenering. Het hof vond de geschetste omstandigheden weliswaar bijzonder, maar oordeelde dat dit te weinig was om uit die omstandigheden te concluderen dat sprake was van (voorwaardelijk) opzet en sprak vrij.
Het arrest van het Hof Amsterdam van 11 maart 2016, ECLL:NL:GHAMS:2010:BL8048, leert ons dat het handelen met het besef van een aanmerkelijk drugsrisico nog geen aanvaarding van de aanmerkelijke kans daarop impliceert.
Er hebben zich geen omstandigheden voorgedaan die [verdachte] aanleiding hadden moeten geven tot het verrichten van onderzoek naar de inhoud van de lading. Van het aanvaarden van “drugsrisico” is onder deze omstandigheden geen sprake. Hij heeft geladen bij een logistiek bedrijf voor fruit op de daarvoor ingerichte plaats bij dat bedrijf (een zogenaamd laadstation) op een normale dag en tijdstip twee pallets geladen die naar uiterlijke verschijningsvorm voldeden aan zijn opdracht.
Kortom geen enkele omstandigheid die argwaan zou moeten wekken danwel waarbij enig graag [3] van bewustzijn kan worden verwacht dat de lading een andere inhoud had dan veronderstelt.
In het op 13 september jl. gepubliceerd arrest van het Hof Den Bosch, ECLI:NL:GHSHE:2013:7000, wordt na een terugverwijzing door de Hoge Raad benadrukt dat van het opzettelijk vervoer van verdovende middelen allereerst een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van die verdovende middelen is vereist. Hiervan blijkt niet uit de aanwezige bewijsmiddelen.
Voor het adequaat kunnen inschatten van risico’s en vooral van de daaraan te verbinden consequenties is bovendien op basis van de gestelde feiten geen aanknopingspunt in het dossier aan te treffen.
De door [verdachte] verrichte handelingen zijn als normaal aan te duiden. Geen bijzondere omstandigheden ter zake de plaats van laden of het tijdstip. Ook ten aanzien van de gebruikte vrachtauto van [verdachte] zijn geen bijzonderheden vastgesteld.
Eerder [4] werd nog de indruk gewekt dat er sprake was van een zogenaamd dubbele wand in de trailer. Bij de eerste pro forma-zitting heb ik u documentatie overgelegd waaruit blijkt dat dit niet juist is. In tegenstelling: het onderschrijft juist dat de trailer gebruikt wordt voor kleinere vrachten. Middels de aanwezige wand kun je vervolgens een gedeelte koelen in plaats van de gehele trailer te moeten koelen. Ik wijs in het bijzonder op de tekst van de waarschuwingsstikker op de in de trailer aanwezige wand. Daar staat op te lezen dat er achter de wand goederen zitten. Opmerkelijk voor een verborgen wand.......
Wat houden we dan over?
Twee telefoons in de vrachtauto waarvan niet is vast te stellen dat ze ook door [verdachte] zijn gebruikt. Daarnaast bevatten de telefoons geen berichten waaruit blijkt dat er sprake is van wetenschap over de later aangetroffen cocaïne.
Geen opzet in welke vorm dan ook.
De verdediging realiseert zich dat er sprake is van belastende omstandigheden die op zijn minst bevreemding wekken. Zoals de omstandigheid dat in de vrachtauto van [verdachte] de cocaïne is aangetroffen en onder [verdachte] een tweetal telefoons in beslag is genomen.
Het enkel beschikken over een PGP-telefoon terwijl de verdachte voor het bij zich hebben van die telefoon en de herkomst daarvan geen duidelijke verklaring heeft gegeven is, ook in combinatie met het aantreffen van de cocaïne, onvoldoende voor het aannemen van opzet al dan niet in voorwaardelijke zin.”
V .
De bespreking van het cassatiemiddel
9. Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van de in randnummer 1 genoemde feiten en behelst de klacht dat het oordeel van het hof dat de verdachte wetenschap had van – en daarmee opzet had op – de invoer van de cocaïne en de daarmee samenhangende voorbereidingshandelingen onvoldoende voortvloeit uit de gebezigde bewijsmiddelen. Volgens de steller van het middel ontbreekt enig direct en concreet bewijs voor het opzet van de verdachte en steunt de bewijsconstructie in overwegende mate slechts op veronderstellingen, invullingen, aannames, scenario’s en conclusies op basis van feiten van algemene bekendheid.
10. De vaststellingen van het hof houden onder meer het volgende in. In de ochtend van 31 december 2016 arriveert in de haven van Rotterdam een schip uit Ecuador. In dat schip bevindt zich een pallet met bananen waartussen pakketten met cocaïne zijn verstopt. De medeverdachten [betrokkene 4] en [betrokkene 3] scheiden deze pallet van de rest van de vracht. Na de douanecontrole bellen zij de medeverdachte [medeverdachte 2] en spreken ze af bij welke loods de pallet kan worden opgehaald. Kort daarna arriveert de verdachte – een beroepschauffeur – met een vrachtwagencombinatie bij de betreffende loods. Enkele minuten nadat de vrachtwagen vervolgens van het terrein wegrijdt, wordt de verdachte staande gehouden. In de vrachtwagen wordt de pallet met bananen en pakketten van in totaal 250 kilogram cocaïne aangetroffen. Onder de verdachte worden twee telefoons aangetroffen die te linken zijn aan de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en die volgens het hof naar hun uiterlijke verschijning zijn aan te merken als organisatietelefoons. Eén van de telefoons betreft een PGP-telefoon waarmee op 30 en 31 december met de PGP-telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 1] berichten zijn uitgewisseld waarin wordt afgesproken hoe laat en waar beide gebruikers van de telefoon elkaar in de ochtend van 31 december treffen, rond het tijdstip waarop de pallet met cocaïne is opgehaald.
11. De verdachte heeft blijkens de overwegingen van het hof tijdens het strafrechtelijk onderzoek verklaard dat hij twee pallets moest ophalen voor een collega/kennis, wiens auto kapot was en dat hij deze pallets naar de Routier in de Waalhaven moest rijden, waar hij zou gaan lunchen met de betreffende collega/kennis. Daarna moest hij ergens de pallets lossen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte deze verklaring niet nader heeft willen concretiseren en dat hij zich daarna op de vragen die hem werden gesteld ter verduidelijking van het door hem geschetste scenario op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
12. In hoger beroep is door de raadsman van de verdachte betoogd dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet. Dit verweer luidt in de kern dat (i) de verdachte geen wetenschap had van de cocaïne in de bewuste pallet, (ii) de verdachte de PGP-telefoon die onder hem is aangetroffen pas kreeg op het moment dat hij vertrok voor het laden van de pallet en (iii) niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de verzender was van de berichten die op 30 en 31 december 2016 met deze telefoon zijn verstuurd over de locatie en het tijdstip van de afspraak met de medeverdachte [medeverdachte 1] . In dat verband is onder meer gesteld dat uit het dossier blijkt dat de vrachtauto van de verdachte is gaan rijden om 10.11 uur, terwijl uit de PGP-communicatie blijkt dat de gebruiker van de PGP-telefoon al onderweg was vóór dat tijdstip en om 10.04 uur was gearriveerd op de plaats van zijn bestemming.
13. Het hof heeft dit verweer verworpen en geoordeeld dat de verdachte het vereiste opzet had op de invoer van de cocaïne en de voorbereiding daarvan. Daarbij heeft het hof als vooropstelling betrokken dat in zijn algemeenheid heeft te gelden dat de belanghebbenden bij een cocaïnetransport op de hoogte zijn van de levering, omdat het moeilijk voorstelbaar is dat leveranciers van verdovende middelen het risico lopen dat hun waardevolle zending in handen komt van een onwetende ontvanger, zij het dat dit onder bijzondere omstandigheden anders kan zijn. Het hof heeft voorts meegewogen dat de omstandigheden waaronder het vervoer plaatsvond afwijken van hetgeen gebruikelijk is in het goederenvervoer, nu de lading slechts één pallet betrof en geen enkel vervoersdocument is aangetroffen met betrekking tot de lading, de afzender en de bestemming ervan, hetgeen bij inspectie kan leiden tot het opleggen van een boete. Verder heeft het hof acht geslagen op de onder de verdachte aangetroffen telefoons, waaronder in het bijzonder de PGP-telefoon en de berichten die daarmee op 30 en 31 december 2016 zijn verstuurd naar de PGP-telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 1] . Naar het oordeel van het hof zijn deze feiten en omstandigheden redengevend voor het bewijs van het tenlastegelegde en heeft de verdachte geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring willen geven. Het hof komt vervolgens tot de slotsom dat sprake was van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen, waarbij de verdachte heeft geweten dat het om illegale activiteiten ging die te maken hadden met de invoer van verdovende middelen en de voorbereidingen daarvan.
14. Anders dan het middel voorstaat, vindt het bewezenverklaarde opzet voldoende steun in deze vaststellingen en overwegingen van het hof, ook tegen de achtergrond van het door en namens de verdachte geschetste alternatieve scenario. Het hof heeft dienaangaande overwogen dat niet is gebleken dat de PGP-communicatie met de medeverdachte [medeverdachte 1] op 30 en 31 december is gevoerd door een tussenpersoon en dat deze berichten niet anders kunnen worden verstaan dan dat [medeverdachte 1] vanaf 30 december 21.20 uur contact zoekt met de chauffeur van het transport. Die feitelijke gevolgtrekking komt mij, gezien de inhoud en het tijdstip van verzending van de betreffende berichten, niet onbegrijpelijk voor. [5] Het hof heeft daarbij tevens in ogenschouw genomen dat de vrachtauto op 31 december pas om 10.11 uur voor het eerst in beweging lijkt te zijn gekomen, terwijl de gebruiker van de PGP-telefoon om 10.04 uur aangeeft op de plaats van bestemming te zijn, en in dat kader overwogen dat ook hieruit niet volgt dat een ander dan de verdachte de bewuste PGP-berichten heeft verstuurd, omdat de verdachte zich ook op een andere wijze naar de gereedstaande vrachtauto kan hebben begeven. Het hof heeft de PGP-communicatie aldus kennelijk zó begrepen, dat de verdachte met de medeverdachte [medeverdachte 1] rond 10.00 uur heeft afgesproken en pas kort daarop in de vrachtwagen is gestapt en is vertrokken naar de loods waar de pallet met cocaïne vervolgens is ingeladen. Ook deze vaststelling van feitelijke aard, die in cassatie slechts op begrijpelijkheid kan worden getoetst, kan ik goed volgen. Tot slot merk ik op dat uit de opmerking van de verbalisant in bewijsmiddel 15 kan worden afgeleid, dat de verdachte met de medeverdachte [medeverdachte 1] had afgesproken bij de bar/club van [medeverdachte 1] en dat deze bar/club op 5 minuten afstand ligt van [A] B. V ., waar de pallet met cocaïne in de vrachtwagen is geladen. Het hof heeft (ook) dit onderdeel van bewijsmiddel 15 tot het bewijs gebezigd en kennelijk daarvoor redengevend geacht. In samenhang met het voorgaande zou dat dus impliceren, dat de verdachte en [medeverdachte 1] rond 10:00 uur bij de bar/club van [medeverdachte 1] hadden afgesproken en de verdachte 11 minuten later (al dan niet gezamenlijk met [medeverdachte 1] ) in de vrachtwagen is gestapt en naar [A] B. V . is vertrokken, waar de vrachtwagen is ingeladen.
15. Bezien in het licht van deze vaststellingen en gelet op de beperkte (concrete) onderbouwing door de verdachte van zijn alternatieve verklaring, is de, niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigende, verwerping daarvan door het hof, alsook het daaropvolgende oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de invoer van cocaïne en het plegen van voorbereidingshandelingen in de zin van art. 10a Opiumwet, niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
VI.
Slotsom
16. Het middel faalt.
17. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, waarmee de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM wordt overschreden, hetgeen tot vermindering van de door het hof opgelegde gevangenisstraf zal moeten leiden. [6]
18. Overige gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Ook zijn een vrachtauto, een oplegger en een Nokia zaktelefoon verbeurdverklaard en is een Blackberry zaktelefoon onttrokken aan het verkeer, een en ander zoals bepaald in het arrest.
2.De rechtbank heeft de verdachte in eerste aanleg veroordeeld voor feit 1 subsidiair (het aanwezig hebben van 250 kilogram cocaïne) en vrijgesproken ter zake van feit 2.
3.Het woord “graag” is op de pleitnota met de hand doorgestreept en vervangen door het woord “gang”.
4.Hierbij staat als handgeschreven aanvulling op de pleitnota: “en nu weer”.
5.Ik verwijs naar het hiervoor onder randnummer 6 aangehaalde bewijsmiddel 15.
6.Overigens merk ik op dat de inzendtermijn in cassatie ook is overschreden, maar daarover wordt niet geklaagd in de cassatieschriftuur.