ECLI:NL:PHR:2025:138

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
22/04265
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake afpersing, afdreiging, dwang en diefstal met valse sleutel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2022 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden voor afpersing, afdreiging, dwang en diefstal met valse sleutel. De verdachte heeft de benadeelde partij onder bedreiging gedwongen tot de afgifte van geld en compromitterende beelden. De advocaat-generaal heeft in zijn conclusie enkele klachten van de verdachte behandeld, waaronder de bewijsklacht met betrekking tot de afpersing en de ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij. De AG concludeert dat er sprake is van kennelijke misslagen in de bewezenverklaring, maar dat deze niet tot cassatie hoeven te leiden. De AG stelt ook dat de benadeelde partij zich niet opnieuw hoeft te voegen in hoger beroep, en dat de overschrijding van de inzendtermijn leidt tot strafvermindering. De conclusie van de AG strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/04265
Zitting4 februari 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 4 november 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem wegens:
- onder 1 “afpersing, meermalen gepleegd”,
- onder 2 “afdreiging, meermalen gepleegd”,
- onder 3 “een ander door een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen” en
- onder 4 “diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd”,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in art. 38v Sr opgelegd en een aan hem toebehorende telefoon verbeurd verklaard. Voorts heeft het hof de vordering benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 7.227,57 en voor datzelfde bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tot slot heeft het hof een vordering tot herroeping van voorwaardelijke invrijheidsstelling toegewezen.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. J.P. Plasman en J.L. L'Homme, beiden advocaat in Amsterdam, hebben drie middelen van cassatie voorgesteld.
1.3
Het eerste middel komt met een bewijsklacht op tegen de onder 1 bewezen verklaarde afpersing. Het tweede middel richt zich tegen de ontvankelijkheid van de vordering benadeelde partij en het derde middel klaagt over de schending van de inzendtermijn.

2.Het eerste middel

2.1
Het middel klaagt over de bewezenverklaring onder 1, voor zover inhoudende dat de verdachte [benadeelde] “heeft gedwongen tot de afgifte van een filmpje met opnames waarop die [benadeelde] te zien is” en “zou hebben medegedeeld dat wanneer [benadeelde] die foto’s en/of filmpjes niet zou maken en/of aan hem zou sturen, hij haar keel door zou snijden en de keel van haar kinderen zou doorsnijden dan wel op andere wijze geweld tegen haar en/of haar kinderen zou plegen”.
2.2
Aan de verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat:
“hij in of omstreeks de periode van 15 augustus 2019 tot en met 2 december 2019 te Utrecht en/of Amsterdam en/of elders in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld, en/of bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van
- (telkens) een hoeveelheid geld (eenmaal door middel van overboeking via Western-Union en/of verder in contanten) en/of een of meer pin/bankpas(sen) op naam van [benadeelde] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde] of aan een derde toebehoorde, en/of
- een of meer (compromitterende) foto’s en/of filmpjes met opnames van die [benadeelde] waarop die [benadeelde] te zien is door
- die [benadeelde] veelvuldig telefonisch en/of via Whatt’s app en/of andere mobiele communicatie te benaderen en in die gesprekken en/of berichten die [benadeelde] mede te delen dat zij dat geld moest afgeven/regelen en/of die pin/bankpas(sen) moest afgeven en/of die foto’s en/of filmpjes moest maken en/of via mobiele communicatie naar hem, verdachte moest sturen, althans moest afgeven en in die gesprekken en/of berichten die [benadeelde] mede te delen dat als zij dat geld en/of die bank/pinpassen niet zou afgeven en/of die foto’s en/of filmpjes niet zou maken en/of aan hem sturen hij haar keel en/of buik door zou snijden en/of de keel van haar kinderen zou doorsnijden danwel op andere wijze geweld tegen haar en/of haar kinderen zou plegen;”
2.3
Daarvan heeft het hof onder 1 bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 8 oktober 2019 tot en met 2 december 2019 te in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van
- telkens een hoeveelheid geld (eenmaal door middel van overboeking via Western-Union en/of verder in contanten) en een of meer bankpassen op naam van [benadeelde] dat geheel of ten dele aan die [benadeelde] toebehoorde, en/of
- een filmpje met opnames van die [benadeelde] waarop die [benadeelde] te zien is door
dat zij dat geld moest afgeven en die bankpassen moest afgeven en/of dat filmpje en via mobiele communicatie naar hem, verdachte moest sturen, althans moest afgeven en in die gesprekken en/of berichten die [benadeelde] mede te delen dat als zij dat geld en die pinpassen niet zou afgeven en/of die foto’s en/of filmpjes niet zou maken en/of aan hem sturen hij haar keel door zou snijden en de keel van haar kinderen zou doorsnijden dan wel op andere wijze geweld tegen haar en/of haar kinderen zou plegen;”
2.4
Het hof heeft ten aanzien van de gehele bewezenverklaring – dus voor feit 1, 2, 3 en 4 tezamen – het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder nog het volgende.
Bij tussenarrest van 10 september 2021 heeft het hof beslist dat aangeefster [benadeelde] voor de tweede keer als getuige diende te worden gehoord door de raadsheer-commissaris van dit hof. Dit verhoor van [benadeelde] heeft plaatsgevonden op 13 december 2021. Hierin heeft aangeefster het contact met de verdachte nader in tijd gespecificeerd en heeft zij onder meer verklaard dat de bedreigingen door verdachte zijn begonnen op 8 oktober 2019. Het hof is daarom van oordeel dat vanaf 8 oktober 2019 sprake is geweest van dwang, en komt aldus in de bewezenverklaring tot een kortere pleegperiode.”
2.5
Volgens de stellers van het middel is het hof er bij de bewezenverklaring ten onrechte vanuit gegaan dat de verdachte [benadeelde] in de bewezenverklaarde periode (8 oktober 2019 t/m 2 december 2019) heeft gedwongen:
- tot het maken van foto’s en filmpjes en
- tot de afgifte van een filmpje.
2.6
Betoogd wordt dat dit niet uit de bewijsmiddelen blijkt en zich ook niet verhoudt tot de door het hof vastgestelde pleegperiode met als aanvangsdatum 8 oktober 2019.
2.7
Voor zover het middel is gericht tegen het feit dat het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte [benadeelde] heeft gedwongen tot het maken van foto’s en (meerde) filmpjes (laatste deel van de bewezenverklaring) meen ik dat er sprake is van een kennelijke misslag. Het hof heeft van het drie keer in de tenlastelegging genoemde bestanddeel “foto’s en/of filmpjes” de bewezenverklaring in de eerste twee gevallen beperkt tot een “filmpje”. Ik ga er dan ook vanuit dat het hof in het derde geval niet bewezen heeft willen verklaren dat de verdachte [benadeelde] heeft gedwongen tot het maken van meerdere foto’s en filmpjes, maar – net als daarvoor – van een “filmpje”. Bij verbeterde lezing van de bewezenverklaring op dit punt, komt aan het middel in zoverre de feitelijke grondslag te ontvallen.
2.8
De bewezenverklaring dat de verdachte [benadeelde] heeft gedwongen tot het maken van een filmpje en de afgifte daarvan is kennelijk gebaseerd op het volgende onderdeel van bewijsmiddel 1:
“Eind augustus 2019 heeft [benadeelde] foto’s van zich zelf gemaakt en gestuurd naar [verdachte] . Op deze foto’s staat [benadeelde] naakt en zonder hoofddoek op. [verdachte] wilde ook dat [benadeelde] een filmpje van zichzelf zou maken. [benadeelde] wilde dit eerst niet doen maar [verdachte] dreigde dat ze dit moest doen. Als ze het niet zou doen zou hij haar keel doorsnijden en ook die van haar kinderen. [benadeelde] heeft toen een filmpje van zichzelf gemaakt waarop ze naakt is en zichzelf bevredigd. Dit filmpje heeft ze gestuurd naar [verdachte] .”
2.9
De stellers van het middel wijzen er terecht op dat het hof, zoals uit de hiervoor onder 2.4 geciteerde overweging blijkt, naar aanleiding van het verhoor van [benadeelde] bij de raadsheer-commissaris heeft geoordeeld dat de dwang en bedreigingen door de verdachte op 8 oktober 2019 zijn begonnen. Het hof heeft de bewezen verklaarde periode daarom in die zin beperkt. Uit bewijsmiddel 1 kan worden afgeleid dat de verdachte [benadeelde] eind augustus 2019 heeft gedwongen tot het maken van het bewezen verklaarde filmpje en de afgifte daarvan. Dit onderdeel van de bewezenverklaring valt echter buiten de door het hof bewezenverklaarde periode. Daarnaast verhoudt het onderdeel van de bewezenverklaring onder 1 dat ziet op het filmpje zich ook niet met het oordeel van het hof dat de bedreigingen en de uitgeoefende dwang door de verdachte pas op 8 oktober 2019 zijn begonnen.
2.1
De bewezenverklaring onder 1 is in zoverre ontoereikend gemotiveerd, althans niet zonder meer begrijpelijk. Het middel klaagt daarover terecht.
2.11
Ik heb mij vervolgens afgevraagd of deze slagende klacht over een gedeelte van de bewezenverklaring onder 1 moet leiden tot vernietiging van die bewezenverklaring en tot terugwijzing van de zaak naar het hof. Ik ben geneigd om de begindatum van de pleegperiode van de bewezenverklaring onder 1 ook als een kennelijke misslag te beschouwen en meen daarom dat cassatie achterwege kan blijven. Dat is mijns inziens alleszins gerechtvaardigd vanwege het volgende.
2.12
De gehele bewezenverklaring in deze zaak luidt als volgt:
“1.
hij in de periode van 8 oktober 2019 tot en met 2 december 2019 te in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van
- telkens een hoeveelheid geld (eenmaal door middel van overboeking via Western-Union en/of verder in contanten) en een of meer bankpassen op naam van [benadeelde] dat geheel of ten dele aan die [benadeelde] toebehoorde, en/of
- een filmpje met opnames van die [benadeelde] waarop die [benadeelde] te zien is door
dat zij dat geld moest afgeven en die bankpassen moest afgeven en/of dat filmpje en via mobiele communicatie naar hem, verdachte moest sturen, althans moest afgeven en in die gesprekken en/of berichten die [benadeelde] mede te delen dat als zij dat geld en die pinpassen niet zou afgeven en/of die foto’s en/of filmpjes niet zou maken en/of aan hem sturen hij haar keel door zou snijden en de keel van haar kinderen zou doorsnijden dan wel op andere wijze geweld tegen haar en/of haar kinderen zou plegen;
2.
hij in de periode van 8 oktober 2019 tot en met 2 december 2019 in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met het openbaren van een geheim [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van
- telkens een hoeveelheid geld (eenmaal door middel van overboeking via Western-Union en/of verder in contanten) en een of meer bankpassen op naam van [benadeelde] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde] toebehoorde, door
- die [benadeelde] veelvuldig telefonisch en/of via WhatsApp en/of andere mobiele communicatie te benaderen en in die gesprekken en/of berichten die [benadeelde] mede te delen dat zij dat geld moest afgeven/regelen en of die pin/bankpas(sen)moest afgeven en/of en in die gesprekken en/of berichten die [benadeelde] mede te delen dat als zij dat geld en/of die bank/pinpassen niet zou afgeven en hij de reeds in zijn bezit zijnde foto’s en/of filmpjes waarvan die [benadeelde] niet wilde dat deze openbaar gemaakt zouden worden en/of aan een of meer familieleden van die [benadeelde] zouden worden verstuurd, openbaar te maken en/of naar een of meer familieleden van die [benadeelde] te sturen;
3.
hij in de periode van 8 oktober 2019 tot en met 2 december 2019 in Nederland, een ander, te weten [benadeelde] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten die [benadeelde] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten
- het verhogen van de betaallimiet van een op naam van die [benadeelde] staande bank/pinpas en/of
- (telefonisch) contact met hem op te nemen en/of te houden;
door
- die [benadeelde] veelvuldig telefonisch en via Whatsapp en andere mobiele communicatie te benaderen en in die gesprekken en berichten die [benadeelde] mede te delen dat zij die betaallimiet moest verhogen en die en in die gesprekken en berichten die [benadeelde] mede te delen dat als zij die betaallimiet niet zou verhogen hij de reeds in zijn bezit zijnde foto’s en filmpjes waarvan die [benadeelde] niet wilde dat deze openbaar gemaakt zouden worden en/of aan een of meer familieleden van die [benadeelde] zouden worden verstuurd, openbaar te maken en/of aan een of meer familieleden van die [benadeelde] te sturen;
4.
hij in de periode van 8 oktober 2019 tot en met 2 december 2019 te Amsterdam telkens een hoeveelheid geld, die geheel aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens dat geld bij een gelduitgifteautomaat op te nemen door middel van het gebruik van een eerder door afpersing verkregen pinpas op naam van de [benadeelde] .”
2.13
Het hof heeft de bewezen verklaarde periode ten aanzien van alle feiten beperkt, in die zin dat deze aanvangt op 8 oktober 2019. Zoals blijkt uit zijn hiervoor onder 2.4 weergegeven overweging, heeft het hof deze beperking gebaseerd op het voor het bewijs gebruikte verhoor van [benadeelde] bij de raadsheer-commissaris. Dat bewijsmiddel houdt het volgende in:
“Op 8 oktober 2019 begonnen de bedreigingen. Hij zei dat ik tot woensdag de tijd had om 10.000 euro te geven aan hem of anders zou hij de foto’s die hij van mij had aan mijn familie zou sturen. Ik zei dat mij dat niet zou lukken. Hij verlaagde toen het bedrag naar 8.000 euro en daarna werd het 1.500 euro. Het is mij gelukt om 1.500 euro bij elkaar te vergaren. Hij bleef maar elk halfuur of kwartier te bellen of ik dat geld had. Ik dacht toen, beter dat geld verzamelen dan dat mijn foto’s op social media terecht zouden komen. Ik dacht dat hij zou stoppen. Toen moest ik 1.000 euro sturen aan iemand en ik moest 500 euro in een envelop onder mijn deurmat leggen met mijn pinpasje en pincode van mijn ABRN-Amro (het hof begrijpt: ABN-AMRO) rekening. Dat was op 10 oktober 2019.
Op 8 oktober (het hof begrijpt: 8 oktober 2019) belde hij mij met een webcam en zei mij dat hij de foto’s uit Griekenland zou sturen aan familie en op sociale media zou zetten. Hij belde met zijn webcam en daarop zag ik dat hij heel boos en agressief was. Ik was heel erg bang. Ik smeekte hem om het niet te doen. Mijn stem was hoog en ik had hartkloppingen. Ik ben op 5 november 2019 naar de politie gegaan maar ik was erg bang om dit te doen. U vraagt mij wat er in de tussentijd is gebeurd. Dag en nacht bellen. Hij vroeg om duizenden euro’s om de foto’s en video’s niet te tonen aan familie. Ik moest bij de ING een rekening openen.
(..)
De bedreigingen van het doorsnijden van mijn keel en die van mijn kinderen zijn pas na 8 oktober 2019 gedaan.”
2.14
In dit verhoor heeft [benadeelde] het alleen over de manier waarop de verdachte haar heeft gedwongen tot de afgifte van geld en haar bankpas en heeft zij in die context verklaard dat de bedreigingen van de verdachte pas vanaf 8 oktober 2019 door de verdachte zijn gedaan. Gelet hierop, en ook gelet op de inhoud van het hiervoor onder 2.8 weergegeven bewijsmiddel waaruit evident blijkt dat de verdachte [benadeelde] eind augustus 2019 heeft gedwongen tot het maken van een filmpje en de afgifte daarvan, ga ik ervan uit dat het hof de begindatum van de bewezen verklaarde periode slechts heeft willen beperken voor wat betreft de onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde – kort gezegd – financiële afpersing c.q. benadeling van [benadeelde] . Nu het onder 1 ten laste gelegde dwingen tot het maken van een filmpje en de afgifte van dat filmpje ten opzichte van de overige bewezen verklaarde feiten naar zijn aard verschilt met de overige feiten, is het hof kennelijk uit het oog verloren dat de beperking van de bewezen verklaarde periode ten aanzien van alle feiten, meebrengt dat het dwingen tot het maken van een filmpje en de afgifte daarvan, buiten de bewezen verklaarde periode is komen te vallen.
2.15
Ik stel dan ook voor dat de begindatum van de pleegperiode in de bewezenverklaring onder 1, te weten 8 oktober 2019, verbeterd wordt gelezen als 15 augustus 2019, zoals ook is tenlastegelegd.
2.16
Dat leidt tot de conclusie dat het middel weliswaar terecht is voorgesteld maar dat aan het middel door de verbeterde lezing van de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde, feitelijke grondslag komt te ontvallen.
2.17
Het middel faalt.

3.Het tweede middel

3.1
Het middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte, althans niet zonder meer begrijpelijk heeft geoordeeld dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering.
3.2
Uit de aan de Hoge Raad gezonden stukken blijkt dat [benadeelde] zich in eerste aanleg als benadeelde partij heeft gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 7.489,17. Deze vordering is door de rechtbank in het vonnis van 2 juni 2020 toegewezen tot een bedrag van € 6.727,57 en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Bij de stukken van het geding bevindt zich een op 29 november 2020 ondertekend ‘wensenformulier’ waarop de benadeelde partij heeft aangegeven dat zij haar eerder ingediende verzoek tot schadevergoeding wenst te handhaven.
3.3
Het hof heeft ten aanzien van de vordering benadeelde partij het volgende overwogen:
“De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.489,17. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.727,57. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De opgevoerde
materiële schadepostenzijn tot een bedrag van € 5.227,57 voldoende onderbouwd en aannemelijk. Het hof zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.227,57.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks
immateriële schadeheeft geleden. Het hof zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 2.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot
een bedrag van in totaal € 7.227,57zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering tot schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanhangig maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.”
3.4
De stellers van het middel schetsen in de toelichting eerst het procesverloop in hoger beroep. Op de terechtzitting van 27 augustus 2021 heeft het hof de zaak inhoudelijk behandeld en heeft de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting gesloten. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 10 september 2021 het onderzoek ter terechtzitting weer heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om [benadeelde] bij de raadsheer-commissaris te laten horen. Nadat het verhoor van [benadeelde] bij de raadsheer-commissaris had plaatsgevonden, heeft het hof de zaak opnieuw behandeld op de terechtzitting van 21 oktober 2022 en heeft het uiteindelijk het bestreden arrest van 4 november 2022 gewezen.
3.5
De stellers van het middel citeren in de toelichting op het middel art. 322 Sv – welke bepaling gaat over het hervatten en het opnieuw aanvangen van het onderzoek ter terechtzitting en die op grond van art. 415 lid 1 Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is – en betogen vervolgens terecht dat het onderzoek ter terechtzitting in de onderhavige zaak op 21 oktober 2022 opnieuw is aangevangen doordat het hof anders was samengesteld dan ten tijde van de terechtzitting op 27 augustus 2021. [1] Dat leidt uiteindelijk tot de slotsom dat het oordeel van het hof “dat de benadeelde partij zich heeft gevoegd” niet begrijpelijk is, omdat “uit de stukken van het geding in hoger beroep niet blijkt dat de benadeelde partij zich in hoger beroep – opnieuw – heeft gevoegd”.
3.6
Kennelijk menen de stellers van het middel dat [benadeelde] zich opnieuw als benadeelde partij had moeten voegen omdat het onderzoek ter terechtzitting op 21 oktober 2022 opnieuw is aangevangen. Die opvatting vindt geen steun in het recht. De voeging van de benadeelde partij is immers geen handeling die plaatsvindt op het onderzoek ter terechtzitting. Sterker nog, op grond van art. 421 lid 3 jo. 51g lid 1 Sv dient die voeging zelfs plaats te vinden voorafgaand aan de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting. Dat het onderzoek ter terechtzitting op grond van art. 322 lid 3 Sv opnieuw wordt aangevangen, heeft dus geen gevolgen voor de ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij die zich reeds voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft gevoegd.
3.7
Voor zover met het middel nog zou worden betoogd dat uit de stukken van het geding in het geheel niet kan blijken dat [benadeelde] zich in hoger beroep als benadeelde partij heeft gevoegd, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag. Door op het hiervoor onder 3.2 genoemde wensenformulier aan te geven dat [benadeelde] haar eerdere verzoek tot schadevergoeding wenste te handhaven, heeft zij zich op grond van art. 421 lid 3 Sv als benadeelde partij in hoger beroep gevoegd. [2]
3.8
Het middel faalt.

4.Het derde middel

4.1
Het middel klaagt over de schending van de inzendtermijn.
4.2
Op 15 november 2022 is namens de verdachte cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 9 februari 2024 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat betekent dat de in dit geval geldende inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Het middel is terecht voorgesteld.
4.3
Daarnaast merk ik ambtshalve op dat er sinds het instellen van het cassatieberoep reeds twee jaren verstreken. Dat betekent dat ook in dit opzicht inbreuk is gemaakt op het in art. 6 lid 1 EVRM neergelegde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht.
4.4
Het voorgaande moet leiden tot strafvermindering.

5.Slotsom

5.1
Het eerste en het tweede middel falen. Het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het derde middel slaagt.
5.2
Naast hetgeen ik hiervoor onder 4.3 heb opgemerkt, heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.In het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 oktober 2022 staat daarover: “[…], nu het hof anders is samengesteld dient de zaak opnieuw te worden aangevangen.”
2.Vgl. HR 8 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:861, rov. 3.5 en 3.6.