Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
8 april 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak. De Hoge Raad behandelt de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding. De verdachte, vertegenwoordigd door mr. V.C. van der Velde, heeft middelen van cassatie ingediend, terwijl de benadeelde partij, vertegenwoordigd door mr. J.A. Neslo, een verweerschrift heeft ingediend. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad oordeelt dat het middel dat zich richt tegen de ontvankelijkheid van de benadeelde partij niet kan leiden tot cassatie. De uitleg van het Hof dat een e-mail van de benadeelde partij kan worden aangemerkt als een verwijzing naar de eerste vordering, wordt niet onbegrijpelijk geacht. De Hoge Raad stelt vast dat de benadeelde partij zich in eerste aanleg heeft gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, die door het Hof als voldoende onderbouwd is aangemerkt, ondanks dat deze in hoger beroep niet opnieuw expliciet is ingediend.
De Hoge Raad concludeert dat de opvatting dat de verwijzing naar de opgave van de eerste vordering enkel kan geschieden door middel van een specifiek formulier, geen steun vindt in het recht. De uitleg van het Hof wordt bevestigd, en het beroep van de verdachte wordt verworpen. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 8 april 2014, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren.