In het door [verweerders] ingestelde hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 11 juli 2023het bestreden eindvonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, onder meer voor recht verklaard dat de tussen partijen op 20 april 2018 gesloten vaststellingsovereenkomst bindend is en Ancona veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen op grond van het bestreden vonnis door [verweerders] was betaald, minus het bedrag van de schikking van € 7.000. De dragende overwegingen van dit arrest laten zich als volgt samenvatten:
a. Grieven 1 en 4 hebben betrekking op de vraag of een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen en op het toepasselijke recht daarop. (onder 3.5)
b. [verweerders] hebben zich primair op het standpunt gesteld dat tussen partijen een bindende vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, ongeacht of dit naar Nederlands, Belgisch of Kroatisch recht wordt beoordeeld, en dat daarmee alle geschillen van partijen zijn opgelost. (onder 3.6)
c. Op 20 april 2018 waren zowel [verweerders] als Ancona vertegenwoordigd op een beurs in Milaan. Op de beurs hebben [verweerder 1] en [betrokkene 2] gesproken over een oplossing van tussen [verweerders] en Ancona gerezen geschillen over onbetaalde facturen, ondeugdelijk werk, onvolledige leveringen en niet betaalde provisie. Daarbij waren alle vorderingen over en weer die voorwerp van geschil zijn in deze procedure aan de orde. (onder 3.7)
d. Op de door [verweerder 1] geprinte e-mail is de afspraak tussen [verweerder 1] en [betrokkene 2] van 20 april 2018 op de beurs duidelijk weergegeven (Abitare Cucine betaalt over een week € 7.000,-- en alle juridische stappen worden beëindigd). Dat hieraan voorwaarden waren verbonden, heeft Ancona onvoldoende concreet onderbouwd. (onder 3.8)
e. [verweerders] mochten er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [betrokkene 2] bevoegd was om Ancona te binden. (onder 3.9).
f. Dat volgens Ancona de bedrijfsjurist en later de advocaat van Ancona de aangewezen personen waren om contact mee op te nemen voor een minnelijke regeling, staat evenmin eraan in de weg dat een rechtsgeldige overeenkomst tussen [verweerders] en Ancona tot stand is gekomen. (onder 3.10)
g. Dat [verweerders] kort na de beurs in Milaan een document getiteld ‘Payment, Settlement en General Mutual Release Agreement’ aan Ancona hebben toegestuurd en dit document door Ancona niet is ondertekend, doet niet af aan het feit dat een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen, noch kan daaruit worden afgeleid dat [verweerders] ervan uitgingen dat de afspraak tussen [verweerder 1] en [betrokkene 2] niet bindend was. (onder 3.11)
h. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen in onderling verband en samenhang bezien, merkt het hof de afspraak die tussen [verweerder 1] en [betrokkene 2] is gemaakt op 20 april 2018 op de beurs in Milaan aan als een bindende vaststellingsovereenkomst. Dit is blijkens de bewoordingen en de overige gebleken omstandigheden van het geval de te maken gevolgtrekking naar Nederlands recht (art. 7:900 BW e.v.), en gezien de overgelegde opinie (productie 7 bij de memorie van grieven) ook naar Belgisch recht. Naar Kroatisch recht is dat naar het oordeel van het hof niet anders. Bij dat oordeel heeft het hof de opinies betrokken die partijen over het Kroatische recht hebben overgelegd, zowel over de vraag of een bindende vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen is als over de vraag of [betrokkene 2] vertegenwoordigingsbevoegd was. Uit de overgelegde opinies volgt dat er geen bijzondere eisen gelden voor het verlenen van kwijting (‘discharge of a claim’), behalve dat de kwijting specifiek (‘specific’) en serieus (‘made seriously’) moet zijn. Hieraan is voldaan. Ancona heeft betoogd dat ‘de Milaan-overeenkomst’, zoals zij het noemt, niets anders dan een voorovereenkomst is in de zin van art. 268 (van de Kroatische) Civil Obligations Act. Het hof volgt Ancona niet in dit betoog. Volgens art. 268 lid 1 van deze wet is een ‘preliminary contract’ een ‘contract under which the parties undertake the obligation to enter the main contract on a later date’. In de visie van [verweerders] is de afspraak tussen [verweerder 1] en [betrokkene 2] op 20 april 2018 echter de vaststellingsovereenkomst zelf (in termen van de Kroatische wet: ‘the main contract’). Die afspraak hield niet in dat partijen de verplichting op zich namen om op een later moment een hoofdovereenkomst te sluiten. Dat blijkt nergens uit. [verweerders] mochten ervan uitgaan dat een definitieve en complete afspraak voor een oplossing van al hun geschillen (met het idee om daarna de samenwerking voort te zetten) door [betrokkene 2] namens Ancona was gemaakt. En Ancona wist dat of heeft dit in elk geval moeten begrijpen. (onder 3.12)