ECLI:NL:PHR:2024:923

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
22/02642
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/02642

Zitting24 september 2024
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 13 juli 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, in de zaak met het parketnummer 08-015723-20 en in de zaak met het parketnummer 08-114797-19 (gevoegd) telkens wegens "belaging" en in de zaak met het parketnummer 08-130969-19 (gevoegd) wegens "opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering", veroordeeld tot 77 dagen gevangenisstraf, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27, eerste lid, Sr. Het hof heeft aan de verdachte voorts de maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking opgelegd. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. P. Scholte, advocaat in Amsterdam, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 08-015723-20, in de zaak met parketnummer 08-114797-19 (gevoegd) en in de zaak met parketnummer 08-130969-19 (gevoegd) respectievelijk bewezenverklaard dat:
“1.
hij in de periode van 01 november 2019 tot en met 17 januari 2020,
in de gemeente [geboorteplaats]
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] en haar kinderen [benadeelde 2] (geboren op [geboortedatum] 2008) en [benadeelde 3] (geboren op [geboortedatum] 2009), met het oogmerk die [benadeelde 1] en die [benadeelde 2] en die [benadeelde 3] te dwingen iets te dulden
immers heeft hij aldaar in genoemde periode
- zich veelvuldig in de (onmiddellijke) nabijheid van de woning van die [benadeelde 1] , die [benadeelde 2] en die [benadeelde 3] opgehouden, aangebeld, kaartjes door de brievenbus gegooid, beeld- en/of geluidsopnamen gemaakt en (daarbij) die [benadeelde 1] , die [benadeelde 2] en [benadeelde 3] benaderd, en
- zich veelvuldig in de (onmiddellijke) nabijheid van de school (basisschool [A] ) van die [benadeelde 2] en die [benadeelde 3] opgehouden, beeld- en/of geluidsopnamen gemaakt en (daarbij) die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 2] en die [benadeelde 3] benaderd en
- veelvuldig die [benadeelde 1] , die [benadeelde 2] en die [benadeelde 3] (al dan niet per auto) achtervolgd en geobserveerd en
- veelvuldig kaartjes en pakjes en cadeautjes bezorgd of laten bezorgen bij [benadeelde 1] , die [benadeelde 2] en die [benadeelde 3] .
(…)
“1.
hij op meer tijdstippen in de periode van 7 april 2017 tot en met 22 oktober 2019 in [geboorteplaats] ,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , met het oogmerk die [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] te dwingen iets te dulden
terwijl verdachte de uitoefening van het recht op omgang met die [benadeelde 2] en [benadeelde 3] was ontzegd en aan verdachte meermalen te kennis is gegeven dat hij geen contact meer mocht opnemen met die [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , immers heeft hij (telkens),
- zich meermalen (hinderlijk, ongewenst, intimiderend en/of dwingend) in/nabij de woning van die [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] opgehouden, aangebeld, kaartjes door de brievenbus gegooid, beeldopnamen gemaakt en (daarbij) die [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] benaderd en
- zich meermalen (hinderlijk, ongewenst, intimiderend en/of dwingend) in/op/nabij de school (basisschool [A] ) van die [benadeelde 2] en [benadeelde 3] opgehouden, beeldopnamen gemaakt en (daarbij) die [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] benaderd en
- zich meermalen (hinderlijk, ongewenst, intimiderend en/of dwingend) in/op/nabij de voetbalvereniging waar [benadeelde 2] en [benadeelde 3] voetbal speelden, opgehouden, beeldopnamen gemaakt en (daarbij) die [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] benaderd en
- via Facebook en andere social media een of meermalen teksten en/of afbeeldingen geplaatst waarin hij, verdachte, (op hinderlijke, intimiderende, dwingende, beledigingen wijze) foto’s heeft gedeeld van die [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en zijn ongenoegen over die [benadeelde 1] geuit en
- zich aldus op hinderlijke, ongewenste, intimiderende, dwingende en beledigende wijze blijven opdringen aan die [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] .”
(…)
“1.
hij op 29 mei 2019 te [geboorteplaats] ,
opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 15 mei 2019 gegeven door de officier van justitie te arrondissement Oost-Nederland kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte,
- zich niet in het gebied van de woning aan de [a-straat 1] te [geboorteplaats] zal ophouden en/of dat hij genoemde woning niet zal betreden en/of zich niet bij en/of in de nabijheid van die woning zal ophouden en/of niet in/bij die woning aanwezig zal zijn
- op geen enkele wijze contact zal opnemen en/of onderhouden met [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , wonende aan de [a-straat 1] te [geboorteplaats] , dat wil zeggen niet in persoon of via anderen, telefonisch, via e-mail, SMS, WhatsApp of anderszins. Contact met genoemde perso(o)n(en) is enkel toegestaan indien de reclassering en/of Veilig Thuis dit contact uitdrukkelijk schriftelijk toestaat.
- zich niet in het gebied van [A] , zijnde de school van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , aan de [b-straat 1] te [geboorteplaats] zal ophouden en/of genoemde school niet zal betreden en/of zich niet bij en/of in de nabijheid van die schooi en/of de (fiets)route van de [a-straat 1] naar die school en/of schoolactiviteiten en/of sportactiviteiten zal ophouden en/of niet in/bij die school en/of die schoolactiviteiten en/of sportactiviteiten aanwezig zal zijn,
door zich op/bij het sportpark [park] (aan de [c-staat 1] ) te bevinden”.

Het eerste middel

4. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof geen einduitspraak had mogen doen, nu de verdachte na sluiting van het onderzoek, maar vóór die einduitspraak een wrakingsverzoek had ingediend. Voordat ik aan de bespreking van het middel toekom, geef ik eerst het procesverloop, de beslissing van de wrakingskamer en de relevante rechtspraak van de Hoge Raad weer.
4.1
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2022 heeft de voorzitter het onderzoek gesloten verklaard en heeft medegedeeld dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 13 juli 2022. De verdachte heeft bij brief, gedateerd 11 juli 2022, om wraking verzocht van de raadsheren die de strafzaak tegen hem hebben behandeld. Op 13 juli 2022 heeft het hof einduitspraak gedaan en heeft het de verdachte wegens de onder 1 weergegeven feiten veroordeeld. Op 23 augustus 2022 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking.
4.2
De beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 augustus 2023 houdt onder meer het volgende in:

De procedure
Door verzoeker is bij brief, gedateerd 11 juli 2022, om wraking verzocht van de raadsheren die op 29 juni 2022 een strafzaak tegen hem, verzoeker, hebben behandeld. Het betreft mr. A.J. Smit, mr. B.J.J. Melssen en mr. K.J.C. Geeve.
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering moet een wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor volgens verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan verzoeker bekend zijn geworden.
Verzoeker stelt in zijn wrakingsverzoek dat de hiervoor bedoelde samenstelling van het hof vooringenomen, niet onpartijdig en niet onafhankelijk is gebleken, hetgeen zich heeft geuit door het niet toepassen van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), verbod van foltering, onmenselijke behandeling of vernedering of bestraffing van verzoeker en diens kinderen.
De wrakingskamer is van oordeel dat, gelet op de door verzoeker aangevoerde wrakingsgronden, niet gesteld kan worden dat het wrakingsverzoek is gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor volgens verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan hem bekend zijn geworden. Immers de behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden op 29 juni 2022 en het wrakingsverzoek is op 11 juli 2022 ingediend. Verzoeker is om die reden niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mrs. Smit, Melssen en Geeve.
Op grond van het hiervoor overwogene komt de wrakingskamer aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek niet toe en kan worden volstaan met een schriftelijke afdoening van het verzoek.

BESLISSING

Het hof (wrakingskamer):
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.”
4.3
In een arrest van 13 april 2010 overwoog de Hoge Raad als volgt: [1]
“2.2. Art. 513 Sv luidt:
"1. Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Tijdens de terechtzitting kan het ook mondeling geschieden.
3. Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen.
4. Een volgende verzoek om wraking van dezelfde rechter wordt niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
5. Geschiedt het verzoek ter terechtzitting, dan wordt de terechtzitting geschorst."
2.3.1.
Het middel roept de vraag op of na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting, doch vóór dat einduitspraak wordt gedaan nog een wrakingsverzoek kan worden gedaan. Hoewel de tekst van art. 513 Sv daaromtrent geen uitsluitsel geeft, moet die vraag niettemin bevestigend worden beantwoord op grond van het navolgende. Bij de wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de Ambtenarenwet 1929 en andere wetten, alsmede intrekking van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie) is een harmonisatie bewerkstelligd van de onderscheiden regelingen over wraking en verschoning (Kamerstukken II, 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 111, 267 en 268). Als gevolg daarvan is art. 513 Sv - afgezien van hier niet ter zake doende verschillen - gelijkluidend aan art. 37 Rv en art. 8:16 Awb. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de onderscheiden wrakingsbepalingen houdt in:
"De ratio van het instituut van de wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid. Dit wordt tot uitdrukking gebracht in de in dit artikel geformuleerde norm: feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het recht om wraking van een rechter te verzoeken, is toegekend aan partijen. Een dergelijk verzoek kan in beginsel in elke stand van het geding worden gedaan. Een verzoek om wraking kan uiteraard evenzeer betrekking hebben op een rechter-commissaris." (Kamerstukken II, 1991/92, 22 495, nr. 3, p. 113)
Hieruit volgt dat, totdat einduitspraak is gedaan, een verzoek tot wraking van de zittingsrechter kan worden gedaan.
2.3.2.
Een na de sluiting van het onderzoek schriftelijk ingediend wrakingsverzoek is tijdig gedaan indien het voorafgaande aan de uitspraak bij het gerecht is ingekomen en wel op een zodanig tijdstip dat de betrokken rechter(s) daarvan redelijkerwijs nog kennis konden nemen. De omstandigheid dat het verzoek de rechter(s) te laat bereikt wegens onduidelijkheid dan wel onvolledigheid van het verzoek, de adressering en de vermelding van de zaaksgegevens daaronder begrepen, komt voor risico van de indiener.
2.3.3.
Opmerking verdient nog dat in het geval dat het verzoek tijdig is ingediend doch daarop niet kan worden beslist vóór het tijdstip waarop de uitspraak is bepaald, de rechter in verband met art. 345, derde lid, Sv het onderzoek in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer zal dienen te heropenen en te schorsen.”
4.4
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 13 april 2010, het hof – nu het wrakingsverzoek twee dagen voor de einduitspraak was binnengekomen en de raadsheren dus redelijkerwijs ervan kennis hadden kunnen nemen – in verband met art. 345, derde lid, Sv het onderzoek in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer had dienen te heropen en te schorsen.
4.5
Anders dan in het arrest dat in HR 13 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9926 voorlag – waar de stukken van het geding onvoldoende feitelijke grondslag boden voor het aan het middel ten grondslag liggende uitgangspunt dat het wrakingsverzoek tijdig was gedaan – is het na de sluiting van het onderzoek schriftelijk ingediend wrakingsverzoek in de onderhavige zaak tijdig ingediend. Het verzoek is op 11 juli ingekomen, zo volgt uit de beslissing van de wrakingskamer. Ik meen dat twee dagen, de einduitspraak is gedaan op 13 juli, voldoende tijd bood voor de betrokken rechters om van het wrakingsverzoek kennis te kunnen nemen.
4.6
Hoewel het hof in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer het onderzoek niet heeft heropend en geschorst, maar einduitspraak heeft gedaan, ben ik van oordeel dat de klacht bij gebrek aan belang niet tot cassatie kan leiden. De reden daarvoor is dat de wrakingskamer, nadat het hof reeds einduitspraak had gedaan, de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek tot wraking, omdat de verdachte het wrakingsverzoek niet heeft gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verdachte bekend zijn geworden. Enig rechtsmiddel tegen die beslissing staat ingevolge het bepaalde in art. 518, derde lid, Sv niet open. Een hernieuwde behandeling van de zaak zal om die reden niet tot een andere uitkomst leiden.
4.7
Ten overvloede merk ik op dat de motivering van de beslissing op het verzoek tot wraking van de raadsheren die de bestreden uitspraak hebben gewezen zich onderscheidt van de motivering van de beslissing op het verzoek tot wraking die samenhangt met het arrest dat in HR 13 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9926 voorlag. In de laatstgenoemde beslissing verklaarde de wrakingskamer de verdachte niet-ontvankelijk in zijn verzoek en overwoog daartoe onder meer “dat een inhoudelijke behandeling van het verzoek tot wraking – gezien de stand waarin het geding in de strafzaak tegen verzoekster zich bevond op het moment waarop de wrakingskamer van dat verzoek kennis kreeg – verzoekster niet kan baten, zelfs niet indien termen aanwezig zouden zijn die zouden nopen tot inwilliging van dat verzoek. Het inmiddels uitgesproken arrest in de strafzaak kan immers door het verzoek tot wraking niet alsnog ongedaan worden gemaakt of anderszins worden aangetast. Derhalve heeft verzoekster naar het oordeel van de wrakingskamer thans in redelijkheid geen belang bij een inhoudelijke behandeling van het verzoek”. Indien uit de stukken van het geding in die zaak was gebleken dat het wrakingsverzoek tijdig was gedaan, had naar ik meen – en anders dan in de onderhavige zaak, gelet op de motivering van de beslissing van de wrakingskamer – een hernieuwde behandeling van de zaak niet met zekerheid tot dezelfde uitkomst geleid.
4.8
Het cassatiemiddel is tevergeefs voorgesteld.

Het tweede middel

5. Het tweede middel bevat de klacht dat ’s hofs oordeel, dat het verzoek tot het horen van de deskundige diende te worden afgewezen omdat – gelet op de motivering van het verzoek en in het licht van de tenlastegelegde feiten – een eventuele verklaring van de deskundige niet van belang zou kunnen zijn voor enige door het hof te nemen beslissing, onbegrijpelijk zou zijn.
5.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2022 houdt inzake het verzoek de meegebrachte deskundige te horen onder meer het volgende in:
“De raadsman voert het woord:
U, voorzitter, merkt op dat de verdediging twee personen heeft meegebracht. Dat betreft een meegebrachte getuige-deskundige. [betrokkene 1] en zijn partner, [betrokkene 2] . [betrokkene 1] bevindt zich nu op de gang. Zijn naam heeft in eerste aanleg een betekenisvolle rol gespeeld, alhoewel het misschien niet de rol is geweest die cliënt voor ogen had. De rechtbank heeft het verzoek om hem te horen destijds afgewezen. Ik verzoek u om hem alsnog tot getuige-deskundige te benoemen en hem te horen. Hij zou zijn deskundigheid kunnen uiten ten aanzien van beslissingen die uw hof moet nemen. Geen beslissingen die zien op de bewezenverklaring, maar wel over de strafbaarheid van cliënt en of er sprake zou kunnen zijn van overmacht. Zijn deskundigheid over ouderverstoting is, ook van belang, mocht het zover komen, bij het beoordelen van de strafmaat en indien er sprake is van ouderverstoting, of dat strafmatigend zou moeten zijn. (…)
De oudste raadsheer merkt op:
De rechtbank heeft het verzoek destijds afgewezen, omdat de deskundige partijdig zou zijn vanwege de manier waarop hij zich op andere wijze heeft ingezet voor de zaak. Hij zou hebben geprotesteerd met spandoeken en de rechtbank oordeelde dat zij [betrokkene 1] niet wilde en niet kon horen, omdat hij niet ingeschreven staat in het deskundige-register en omdat hij niet onafhankelijk zou zijn.
De raadsman reageert:
Ik zie dat anders. Als [betrokkene 1] op persoonlijke titel sympathie heeft voor de zaak, doet niet af aan zijn deskundigheid. We gaan hem niet vragen naar zijn persoonlijke mening, maar of er sprake is van ouderverstoting.
(…)
Na gehouden beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof het volgende mee:
Het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als deskundige wordt afgewezen. Het is mogelijk dat het hof in de loop van de behandeling of na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting tijdens de beraadslaging tot een andere beslissing komt. Het hof is van oordeel dat gelet op de onderbouwing van het verzoek in het licht van de aan verdachte tenlastegelegde feiten, het horen van [betrokkene 1] nu niet van belang is voor enige door het hof in de strafzaak te nemen beslissing.”
5.2
Het hof heeft inzake het verzoek de meegebrachte deskundige te horen in het arrest als volgt overwogen:

Verzoek tot het horen van deskundige
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting verzocht om het horen van [betrokkene 1] als deskundige. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat [betrokkene 1] deskundig is op het gebied van ouderverstoting en dat zijn expertise van belang is voor, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, de strafbaarheid van verdachte en de strafmaat. Daarnaast meent de raadsman dat de deskundige onafhankelijk zijn advies kan geven, nu het er niet toe doet dat [betrokkene 1] op persoonlijke titel sympathie voelt voor de zaak van verdachte.
Het hof heeft ter terechtzitting het verzoek afgewezen, waarna het bij pleidooi is herhaald. Er zijn daarna geen nieuwe argumenten naar voren gebracht ter onderbouwing van het herhaalde verzoek. Het hof is van oordeel, met de advocaat-generaal, dat het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige wederom dient te worden afgewezen. Gelet op de tenlastegelegde feiten en de motivering van het verzoek, acht het hof een eventuele verklaring van [betrokkene 1] niet van belang voor enige door het hof te nemen beslissingen.”
5.3
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de verdachte de meegebrachte deskundige ter terechtzitting wenste te horen over “ouderverstoting” en dat uit de motivering van de het door de raadsman ter terechtzitting gedane verzoek tot het horen van de deskundige “is af te leiden dat een verklaring van de deskundige van belang kan zijn bij het bepalen van de straf (…), maar ook bij de beantwoording van de vraag of er sprake zou kunnen zijn van overmacht”. Het horen van de deskundige was, aldus de steller van het middel, om die reden in het belang van de verdediging. ’s Hofs oordeel dat – gelet op de motivering van het verzoek en in het licht van de tenlastegelegde feiten – een eventuele verklaring van de deskundige niet van belang zou kunnen zijn voor enige door het hof te nemen beslissingen, zou gelet op het voorgaande onbegrijpelijk zijn.
5.4
Ik stel voorop dat een verzoek tot het horen van een meegebrachte deskundige ingevolge art. 287, tweede lid, Sv in verbinding met art. 299, eerste lid, Sv slechts kan worden afgewezen op de gronden genoemd in art. 288, eerste lid onder b en c, Sv. [2]
5.5
Het hof heeft het verzoek van de raadsman aan het verdedigingsbelang getoetst en op basis van de grond genoemd in art. 288, eerste lid, onder c, Sv afgewezen. Het hof heeft daartoe, zowel ter terechtzitting als bij arrest, kort gezegd overwogen dat, gelet op de tenlastegelegde feiten en de motivering van het verzoek een eventuele verklaring van [betrokkene 1] (nu) niet van belang is voor enige door het hof in de strafzaak te nemen beslissing.
5.6
Onbegrijpelijk acht ik ’s hofs oordeel niet. Hoewel de raadsman heeft aangevoerd dat [betrokkene 1] deskundig is op het gebied van ouderverstoting en dat zijn expertise van belang is voor de strafbaarheid van de verdachte en de strafmaat, heeft de raadsman ten aanzien van [betrokkene 1] niet gemotiveerd waarom het horen van deze deskundige over het onderwerp ouderverstoting van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing, terwijl dit– zo ligt ook besloten in ’s hofs overweging – wel van de verdediging mocht worden verlangd.
5.7
Het tweede middel faalt.

Het derde middel

6. Het derde middel bevat de klacht dat de berechting van de verdachte niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn, als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM, nu de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
6.1
Op 15 juli 2022 is namens de verdachte beroep in cassatie is ingesteld. De stukken van het geding zijn op 24 november 2023 op de griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dit brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden met ruim acht maanden. Daarover klaagt het middel terecht. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte minder beloopt dan een maand, kan worden volstaan met de vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM. [3]
6.2
Het middel kan niet tot cassatie leiden.

Slotsom

7. Het eerste middel faalt. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het derde middel kan niet tot cassatie leiden. Ambtshalve merk ik op dat Uw Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep op 15 juli 2022. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase zal worden overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte minder beloopt dan een maand, kan worden volstaan met de vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM. Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 13 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9926,
2.HR 7 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6904.
3.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,