In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte, die eerder door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was veroordeeld voor het besturen van een auto zonder geldig rijbewijs. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van twee weken opgelegd, en daarnaast werd de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. Het cassatieberoep werd ingesteld door de raadsman van de verdachte, J. Visscher, die één middel van cassatie naar voren bracht.
Een belangrijk punt in deze zaak was de ontvankelijkheid van het cassatieberoep, aangezien de schriftuur een dag te laat was ingediend. De raadsman meldde echter dat er een technische storing was opgetreden bij het webportaal van de Hoge Raad, wat door de griffie was bevestigd. Hierdoor werd de termijnoverschrijding als verontschuldigbaar beschouwd, en de verdachte werd ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep.
Het middel van cassatie betrof de motivering van het hof met betrekking tot de inzet van een peilbaken. De verdediging stelde dat de motivering innerlijk tegenstrijdig was, omdat het hof enerzijds stelde dat het baken slechts kortstondig werd toegepast en anderzijds dat locatiegegevens niet werden bijgehouden. De conclusie van de procureur-generaal was echter dat deze lezing van het hof onjuist was. Het hof had duidelijk gemaakt dat de doorgegeven posities van het voertuig niet werden gelogd of geregistreerd, wat niet in strijd was met de eerdere overwegingen.
De procureur-generaal concludeerde dat het middel faalde en dat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De conclusie strekte tot verwerping van het cassatieberoep, waarbij ook werd opgemerkt dat de redelijke termijn in cassatie was overschreden, maar dat dit geen aanleiding gaf voor vernietiging van de uitspraak.