Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
14 mei 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 april 2022. De verdachte, geboren in 1987, heeft beroep ingesteld tegen de veroordeling die voortvloeide uit een strafzaak. De advocaat van de verdachte, A.A. Franken, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat de redelijke termijn is overschreden en heeft verzocht om verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Het tweede cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, is gegrond bevonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens is overschreden, aangezien de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat, gezien de opgelegde geldboete van € 500, er geen aanleiding is om aan dit oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarbij de beslissing is genomen in aanwezigheid van de vice-president en de raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.