ECLI:NL:PHR:2024:414

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
22/01399
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en voorwaardelijk opzet in verkeerssituatie met politievoertuig

In deze zaak gaat het om de verdachte, geboren in 1989, die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 april 2022 is veroordeeld voor meerdere verkeersdelicten, waaronder poging tot zware mishandeling. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 12 maanden. De zaak kwam voor de Hoge Raad na een cassatieverzoek van de advocaat van de verdachte, P.B. Spaargaren. De advocaat betwistte de conclusie van het hof dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsmiddelen innerlijk tegenstrijdig waren en dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verdachte met hoge snelheid op het politievoertuig was ingereden. De conclusie van de procureur-generaal, D.J.M.W. Paridaens, strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen voor wat betreft de poging tot zware mishandeling en de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De redelijke termijn in cassatie is overschreden, wat ook in de nieuwe beoordeling in aanmerking moet worden genomen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/01399

Zitting16 april 2024
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

Inleiding

De verdachte is bij arrest van 7 april 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens onder 2 “overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994”, onder 3 “overtreding van artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994” en onder 4 primair “poging tot zware mishandeling”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof wegens het onder 3 bewezenverklaarde aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 12 maanden met vermindering van de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevorderd of ingehouden is geweest. Tevens heeft het hof beslist over in beslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen.
Namens de verdachte heeft P.B. Spaargaren, advocaat te 's‑Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

3. Het middel bevat ten aanzien van de onder 4 primair bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling de klacht dat het oordeel van het hof dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarmee is dit oordeel onbegrijpelijk, dan wel ontoereikend gemotiveerd.
4. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 4 primair bewezenverklaard dat:
“hij op 6 september 2020 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen terwijl hij, verdachte, in een bestelbus rijdt op de snelweg met hoge snelheid op de (rijdende) auto van die [verbalisant 4] is in gereden (waarna die [verbalisant 4] een klapband kreeg) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
5. Het bestreden arrest bevat de volgende bewijsoverweging:

Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet, aan het overtreden van artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet en aan poging tot zware mishandeling. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de gebezigde bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder als volgt.
Op 6 september 2020, omstreeks 04:55 uur werd verdachte aangetroffen achter het stuur van een bestelbus, voorzien van het kenteken [kenteken]. Bij de controle van het kenteken kwam naar voren dat er geen verzekeringsgegevens bekend waren. Verdachte heeft op dat moment verklaard dat hij naar Zeist was gereden, maar dat hij niets wist van de verzekeringsgegevens. Na controle van de gegevens van verdachte in het register van de Rijksdienst voor het Wegverkeer bleek dat het rijbewijs categorie B van verdachte vanaf 11 januari 2018 ongeldig was verklaard.
Omstreeks 05:55 uur zag [verbalisant 1] dat verdachte nog achter het stuur van de bestelbus zat. Slechts tien minuten later, omstreeks 06:05 uur zag [verbalisant 1] de bestelbus hard wegrijden vanaf de plaats waar verdachte eerder gecontroleerd werd. [verbalisant 1] zag dat er één persoon in de bestelbus zat. Vervolgens ontstond er een dollemansrit waarbij verdachte onacceptabele verkeersrisico’s heeft genomen. Tijdens de achtervolging hebben verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] enige tijd zicht gehad op het gezicht van de bestuurder van de bestelbus. Aan [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] is na de achtervolging een foto getoond van verdachte. [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben op ambtseed dan wel op ambtsbelofte afzonderlijk van elkaar een herkenning opgemaakt gebaseerd op uiterlijke kenmerken. Het hof acht de herkenningen betrouwbaar. De herkenningen worden bovendien ondersteund door de bevindingen van eerder die nacht. Gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte diegene is die de bestelbus tijdens de dollemansrit heeft bestuurd.
Tijdens de dollemansrit is verdachte door meerdere politievoertuigen achtervolgd met als doel verdachte aan te houden. [verbalisant 4] kwam voor verdachte te rijden. [verbalisant 4] reed ten tijde van de aanrijding ongeveer 40 kilometer per uur en zag in de binnenspiegel dat de bestelbus hem van achteren naderde. Omdat verdachte met de bestelbus geen snelheid minderde besloot [verbalisant 4] aan verdachte ruimte te geven om hem te laten passeren. Daaruit leidt het hof af dat verdachte harder heeft moeten rijden dan [verbalisant 4] en dat verdachte met hoge snelheid op de fly-over reed. Op het moment dat [verbalisant 4] naar rechts wilde insturen, hoorde hij linksachter het politievoertuig een harde knal en voelde hij het politievoertuig schudden. Ten gevolge van de aanrijding tussen verdachte en [verbalisant 4] ging de linker achterband van het politievoertuig lek en kwam het politievoertuig met zijn neus tegen een betonnen wand aan. Wanneer twee rijdende voertuigen elkaar (waarvan althans één met hogere snelheid) raken, is de kans op een ongeluk met ernstig gevolg aanmerkelijk. Verdachte heeft met hoge snelheid scherp ingestuurd op het politievoertuig, terwijl verdachte daarvoor al diverse onacceptabele verkeersrisico’s heeft genomen. Het hof concludeert op basis van deze uiterlijke verschijningsvorm dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [verbalisant 4] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.”
6. Voor de beoordeling van het middel zijn verder de volgende onderdelen van twee door het hof gebruikte bewijsmiddelen relevant:
“5. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 4], verbalisant, gesloten op 15 september 2020, p. 16-17, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op het moment dat ik zag dat de bus mij met hoge snelheid naderde, reed ik ongeveer 40 kilometer per uur. Ik keek in de binnenspiegel en wilde zicht houden op de bus. Ik zag dat de bus geen snelheid minderde en besloot de bus ruimte te geven door terug te sturen naar de 2e rijstrook [
ik begrijp de rechter rijstrook, D.P.], om die bus die op de 1e rijstrook [
ik begrijp de linker rijstrook, D.P.] reed de gelegenheid te geven mij te passeren. Op het moment van insturen naar de 2e rijstrook (rechts) hoorde ik links achter mijn dienstvoertuig een harde knal en voelde mij dienstvoertuig schudden. Ik schrok enorm en hield mijn stuur stevig vast, omdat ik bang was dat ik de controle over mijn voertuig kwijt zou raken op de flyover. Ik realiseerde mij direct dat de bus bij gewoon ramde. Ik merkte direct dat ik een lekke band had en wilde mijn voertuigen zo snel mogelijk tot stilstand brengen.
[…]
6. Een aanvullend proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 2], verbalisant, gesloten op 16 november 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[…]
Ik zag dat er een dienstvoertuig voor het voertuig ging rijden. In dit voertuig zat collega [verbalisant 4]. Ik zag dat het dienstvoertuig vlak voor het voertuig reed. Ik had goed zicht op beide voertuigen aangezien ze op 2 verschillende banen reden. Ik zag dat het dienstvoertuig voor het voertuig ging rijden. Ik zag dat het voertuig tegen de achterkant van het dienstvoertuig reed. Ik zag dat het dienstvoertuig vlak voor de botsing een beweging naar links maakte. Ik zag dat het dienstvoertuig aan de linkerkant aan de achterzijde geraakt werd. Ik zag dat het dienstvoertuig verder naar links uitweek en met zijn neus tegen de betonnen wand aan kwam. Ik zag dat het dienstvoertuig een lekke linkerachterband had.”
7. De steller van het middel klaagt dat uit de desbetreffende bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte met hoge snelheid scherp heeft ingestuurd op het politievoertuig ten gevolge waarvan een botsing is veroorzaakt. Als gevolg hiervan kan ook het voorwaardelijk opzet op de botsing en dus op de poging tot het toebrengen van het zwaar lichamelijk letsel niet worden afgeleid uit de hierboven geciteerde bewijsmiddelen. Daartoe wordt onder meer aangevoerd dat de bewijsmiddelen tegenstrijdig zijn. Volgens het vijfde bewijsmiddel zou [verbalisant 4] namelijk voor de botsing naar rechts hebben gestuurd om ruimte te maken voor de bus van de verdachte, terwijl [verbalisant 4] volgens het zesde bewijsmiddel vlak voor de botsing een beweging naar links zou hebben gemaakt, waaruit dus blijkt dat [verbalisant 4] toen niet naar rechts heeft gestuurd. Als gevolg hiervan is het oordeel van het hof dat de verdachte (met zijn handelingen) bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [verbalisant 4] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, onbegrijpelijk.
8. In de onderhavige zaak vereist het bewezenverklaarde opzet dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [verbalisant 4] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het hof heeft teneinde dit oordeel te dragen, met name overwogen dat de verdachte met hoge snelheid scherp heeft ingestuurd op het politievoertuig. Dit oordeel baseert het hof op de hierboven geciteerde bewijsmiddelen. Bewijsmiddel 5 bevat de verklaring van de [verbalisant 4], die verklaart dat hij voor de verdachte op de eerste rijstrook (
ik begrijp dus: de linker rijstrook, D.P.) reed en vlak voor de botsing wilde uitwijken naar de tweede rijstrook aan de rechterkant. Op het moment dat hij naar de tweede rijstrook – naar rechts – instuurde zou verdachte hem hebben geramd. In bewijsmiddel 6 verklaart een andere verbalisant die achter de verdachte en [verbalisant 4] aanreed dat de verdachte en [verbalisant 4] op verschillende rijbanen reden. [verbalisant 4] zou vervolgens voor de verdachte zijn gaan rijden. Vlak voor de botsing zou volgens deze [verbalisant 4] naar links – in plaats van naar rechts – hebben gestuurd. Uit de verklaring van [verbalisant 4] volgt derhalve dat hij wilde uitwijken en teneinde daartoe naar rechts ging, terwijl de andere verklaring erop wijst dat [verbalisant 4] juist naar links stuurde vlak voordat de verdachte zijn dienstauto linksachter raakte. Deze bewijsmiddelen zijn daarmee innerlijk tegenstrijdig. Daaruit volgt in ieder geval niet dat de verdachte scherp zou hebben ingestuurd op het politievoertuig.
9. Het middel slaagt.

Slotsom

10. Het middel slaagt.
11. Ambtshalve merk ik op dat de redelijke termijn in cassatie op 14 april 2024 is overschreden. Als de Hoge Raad deze conclusie volgt, zal het hof waarnaar de zaak partieel wordt teruggewezen bij een eventuele strafoplegging met deze overschrijding rekening kunnen houden. [1] Verder heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 4 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.5.3,