ECLI:NL:PHR:2024:319

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
22/01088
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafmotivering bij overtreding van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen

In deze zaak is de verdachte, geboren in 2000, veroordeeld door het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 maart 2022 voor het rijden met een onverzekerd motorrijtuig. De verdachte kreeg een geldboete van € 600,- of twaalf dagen hechtenis, en de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf van vier weken hechtenis werd gelast. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat R.J. Baumgardt, die één middel van cassatie heeft voorgesteld. Dit middel betreft de klacht dat de strafoplegging onvoldoende gemotiveerd is. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door te verwijzen naar de aard en ernst van het bewezen feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had eerder soortgelijke delicten gepleegd en had geen rijbewijs. Het hof oordeelde dat de opgelegde straf passend was, gezien de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De steller van het cassatiemiddel verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 6 april 2010, waarin werd geklaagd over de strafmotivering. De conclusie van de plv. AG, M.E. van Wees, is dat het middel faalt en dat er geen gronden zijn voor vernietiging van de uitspraak. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/01088

Zitting9 april 2024
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 21 maart 2022 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens "als bestuurder van een motorrijtuig daarmee op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden", veroordeeld tot € 600,- geldboete, te vervangen door twaalf dagen hechtenis. Het hof heeft daarnaast de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf van vier weken hechtenis.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

2.1
Het middel bevat de klacht dat de strafoplegging ontoereikend is gemotiveerd.
2.2
Het hof heeft de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
“Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking kom in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte in strijd met art. 30, vierde lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekeringen motorrijtuigen als bestuurder van een onverzekerde personenauto op de openbare weg gereden. Het doel van voornoemde bepaling is te voorkomen dat in Nederland onverzekerde motorrijtuigen op de openbare weg aanwezig zijn, om zodoende slachtoffers te beschermen tegen schade die met dergelijke motorrijtuigen wordt veroorzaakt. Door geen verzekering af te sluiten en in stand te houden, heeft de verdachte het risico genomen slachtoffers te benadelen doordat zij hun schade niet kunnen verhalen.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 januari 2022, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van gelijksoortige delicten. De kantonrechter in de rechtbank Den Haag heeft de verdachte bij vonnis van 1 december 2021 (…) ter zake van ‘als bestuurder van een motorrijtuig daarmee op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is afgesloten en in stand gehouden’ veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 600, subsidiair 12 dagen hechtenis. Vanwege laatstgenoemde veroordeling is het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Voorts heeft het hof de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte geen rijbewijs heeft. Daarnaast is het hof gebleken dat hij bij het CJIB openstaande boetes heeft en daar een betalingsregelingen voor heeft getroffen.
Alles afwegende acht het hof een geldboete ter hoogte van € 600,00, subsidiair 12 dagen hechtenis, passend en geboden. Hiermee volgt het hof het standpunt van de advocaat-generaal.”
2.3
De stellers van het middel wijzen in de toelichting op een arrest van de Hoge Raad van 6 april 2010. In de zaak die ten grondslag lag aan dat arrest was de verdachte door het hof veroordeeld wegens rijden zonder rijbewijs. Het hof had in de strafmotivering (onder meer) overwogen dat “een door hem veroorzaakte aanrijding verstrekkende gevolgen [kan] hebben voor eventuele slachtoffers, omdat een bestuurder van een motorrijtuig rijdend zonder daartoe bevoegd rijbewijs niet verzekerd is”. In cassatie werd over de strafmotivering van het hof geklaagd. Het arrest houdt voor zover van belang in:
“2.3. De volgende bepalingen van de Wet aansprakelijkheidsverzekeringen motorrijtuigen (hierna: WAM) zijn van belang:
- art. 5:
“Indien de overeenkomst een beding inhoudt dat de verzekerde persoonlijk voor een deel in de vergoeding van de schade zal bijdragen, blijft de verzekeraar niettemin jegens de benadeelde gehouden tot betaling van de schadeloosstelling die krachtens de overeenkomst ten laste van de verzekerde blijft.”
- art. 6, eerste lid:
“De benadeelde heeft jegens de verzekeraar door wie aansprakelijkheid volgens deze wet is gedekt, een eigen recht op schadevergoeding. (…)”
- art. 11, eerste lid:
“Geen uit de wettelijke bepalingen omtrent de verzekeringsovereenkomst of uit deze overeenkomst zelf voortvloeiende nietigheid, verweer of verval kan door een verzekeraar aan een benadeelde worden tegengeworpen (…)”
2.4.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 30 november 1983, Stb. 614, tot wijziging van de WAM houdt in:
“Volgens de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen wordt de verzekeraar soms met de uitkering van schadevergoeding aan een benadeelde belast in gevallen waarvoor de verzekeringsovereenkomst geen dekking biedt. Dit kan geschieden in de gevallen waarin hij bij polis tegen de verzekerde bepaalde omstandigheden zoals rijden ‘onder invloed’ of zonder rijbevoegdheid, heeft uitgesloten, of waarin de verzekeringsovereenkomst achteraf nietig blijkt te zijn.
(…)
In al deze gevallen biedt de polis geen dekking (meer) jegens enige verzekerde, maar is de verzekeraar niettemin gehouden aan de benadeelde schadevergoeding te betalen.”
(Kamerstukken II
,1976/77, 14 281, nr. 3, p. 19–20)
2.5.
Gelet op de hiervoor weergegeven wetsartikelen en wetsgeschiedenis is 's Hofs overweging dat een aanrijding veroorzaakt door een bestuurder van een motorrijtuig rijdend zonder geldig rijbewijs ‘verstrekkende gevolgen’ kan hebben voor eventuele slachtoffers omdat zo een bestuurder niet verzekerd is, niet zonder meer begrijpelijk.” [1]
2.4
De steller van het middel wijst er op dat het hof in de onderhavige zaak heeft overwogen dat “de verdachte het risico heeft genomen slachtoffers te benadelen doordat zij hun schade niet kunnen verhalen”. Aangevoerd wordt dat gelet op het arrest van 6 april 2010 ook de strafmotivering in onderhavige zaak ontoereikend is gemotiveerd.
2.5
Ik kan de steller van het middel hierin niet volgen. Het arrest van 6 april 2010 en de in dat arrest aangehaalde wetgeschiedenis zien op een andere situatie, namelijk de situatie waarin wel een verzekering door de verdachte is afgesloten, maar waarbij een bepaalde omstandigheid zich heeft voorgedaan waardoor de verzekeringsovereenkomst geen dekking biedt. In het arrest van 6 april 2010 ging het om het rijden zonder rijbewijs. In een dergelijk geval blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de verzekeraar niettemin is gehouden aan de benadeelde schadevergoeding te betalen. In het onderhavige geval is het verwijt aan de verdachte dat hij geen verzekering overeenkomstig de WAM heeft afgesloten en dus in het geheel geen verzekeraar in beeld is.
2.6
In dat licht bezien acht ik ’s hofs strafmotivering niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat de Wet aansprakelijkheid motorrijtuigen (hierna: WAM) in zijn algemeenheid ertoe strekt vergoeding van door benadeelden, als bedoeld in art. 1 WAM, geleden schade zoveel mogelijk te waarborgen. [2] De formulering van het cassatiemiddel geeft mij geen aanleiding de (begrijpelijkheid van de) strafmotivering verder te toetsen aan de WAM. Met name zie ik geen reden na te gaan in hoeverre de wet op andere gronden de vergoeding van de schade van benadeelden waarborgt, ondanks het feit dat geen verzekering is afgesloten.

Afronding

3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
3.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.HR 6 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL4108.
2.Considerans van het (niet in werking getreden) Verdrag betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen (