ECLI:NL:PHR:2024:254

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
23/00477
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in hoger beroep tegen vonnis van de politierechter

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep door het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 2002, was niet verschenen op de zitting en had geen schriftuur met grieven ingediend. De raadsvrouw van de verdachte, mr. N.F.M. van Osta, was wel aanwezig, maar had geen machtiging van de verdachte om de verdediging te voeren. Het hof oordeelde dat er geen redenen waren voor een inhoudelijke behandeling van de zaak en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Dit volgde op een eerdere veroordeling door de politierechter in Rotterdam op 21 december 2021, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie.

De advocaat-generaal, A.G. de Jong, heeft cassatie ingesteld namens de verdachte en één middel van cassatie voorgesteld. De conclusie van de procureur-generaal is dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep, omdat er wel degelijk een appelschriftuur was ingediend. De procureur-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling van het hoger beroep.

De zaak illustreert de belangrijke rol van de procesgang en de vereisten voor het indienen van grieven in hoger beroep. De uitspraak van het hof en de daaropvolgende cassatieprocedure benadrukken de noodzaak voor een zorgvuldige behandeling van rechtsmiddelen en de rechten van de verdachte in het strafproces.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/00477

Zitting16 januari 2024
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
hierna: de verdachte
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 26 januari 2023 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 21 december 2021 waarbij de verdachte wegens 1. ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III’ en 2. ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ is veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en 80 uren taakstraf, subsidiair 40 dagen hechtenis. De politierechter heeft voorts in plaats van de gevorderde last tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf 16 uren taakstraf opgelegd, subsidiair 8 dagen hechtenis.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. A.G. de Jong, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft één middel van cassatie voorgesteld. [1]
3. Het
middelkomt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het hof van de verdachte in zijn hoger beroep. Aangevoerd wordt dat het hof een schriftuur met grieven over het hoofd heeft gezien.
4. Het bestreden arrest houdt het volgende in:

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte heeft geen schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Hij is niet ter terechtzitting in hoger beroep verschenen en heeft zijn - wel verschenen - raadsvrouw niet gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren, zodat evenmin mondeling bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven.
Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.’
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 januari 2023 houdt het volgende in:
‘De verdachte, gedagvaard als:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. N.F.M. van Osta, advocaat te Den Haag, die mededeelt door de verdachte niet te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De advocaat-generaal wordt in de gelegenheid gesteld haar standpunt toe te lichten en deelt mede:
Er zijn geen grieven ingediend tegen het vonnis. Ik verzoek de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
Na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof - na onderling beraad - terstond uitspraak.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.’
6. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een ‘akte instellen hoger beroep’ die het volgende inhoudt:
‘Parketnummer 10-250354-21; 10-225349-20 (tul)
Op 04 januari 2022 kwam ter griffie van deze rechtbank [betrokkene 1], werkzaam ter griffie van deze rechtbank, die - daartoe gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte schriftelijke verklaring welke dient te worden beschouwd als een bijzondere volmacht, ontvangen op 04 januari 2022 - verklaarde namens
(
BFK: verdachte)
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats]
wonende te [a-straat 1], [postcode] [plaats]
hoger beroep in te stellen tegen het eindvonnis, door de politierechter in deze rechtbank, locatie Rotterdam, op 21 december 2021 gewezen.’
7. Voorts bevindt zich bij de stukken een appelschriftuur waarop een barcodesticker is aangebracht. Blijkens de datumstempel rechtsboven op deze appelschriftuur is het stuk op 12 januari (
BFK: naar ik begrijp:) 2022 door de griffie van de rechtbank Rotterdam ontvangen. Dit stuk houdt in:
‘Inzake: [verdachte] / OM HB
Uw kenmerk: 10-250354-21
Ons kenmerk: BdJ 22.002
Den Haag, 11 januari 2022

APPELSCHRIFTUUR

Edelachtbare Heer / Vrouwe,
Op 4 januari 2022 is namens cliënt, [verdachte], geboren op [geboortedatum] 2002, hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter van 21 december 2021. Bijgaand treft u een kopie aan van de akte instellen rechtsmiddel. Hiermede stel ik mij als raadsman van cliënt in de strafzaak in hoger beroep. Cliënt heeft mij uitdrukkelijk gemachtigd onderhavige appèlschriftuur in te dienen.
De grieven van cliënt tegen het vonnis van de Politierechter houden in dat cliënt stelt onschuldig te zijn aan het aan hem verweten feit. Ten onrechte heeft de Rechtbank geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Evenmin is cliënt het eens met de hoogte van de hem opgelegde straf en de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
Met vriendelijke groet,
[handtekening]
A.G. (Bram) de Jong
Advocaat
Bijlage: akte instellen hoger beroep’
8. Daaruit kan worden afgeleid dat namens de verdachte wel een appelschriftuur is ingediend. Daarom is het oordeel van het hof dat de verdachte op de voet van artikel 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep, niet begrijpelijk.
9. Het middel slaagt.
10. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.De naam van de advocaat ontbreekt op de schriftuur. Deze is wel ondertekend; de handtekening lijkt op de handtekening die is vermeld op de appelschriftuur (A.G. de Jong). De cassatieschriftuur is langs elektronische weg ingediend door A.G. de Jong; A.G. de Jong heeft zich eerder ook gesteld. In het licht van een en ander is – meen ik – voldoende verzekerd dat de schriftuur door A.G. de Jong is opgesteld