In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2024 een conclusie getrokken over de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep. De verdachte, geboren in 1976, was eerder veroordeeld door een politierechter op 17 januari 2023 tot een taakstraf van 50 uur wegens schuldheling en oplichting van een fiets, gepleegd op 4 november 2020. De verdediging had echter een appelschriftuur ingediend, maar het gerechtshof Amsterdam verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, omdat er geen schriftuur met grieven was ingediend en er geen mondelinge bezwaren waren opgegeven. Dit leidde tot een cassatieberoep, waarbij de advocaat van de verdachte, mr. M.A.M. Pijnenburg, één middel van cassatie voorstelde tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het hof. De Hoge Raad concludeerde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de verdediging geen appelschriftuur had ingediend. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. De zaak benadrukt het belang van het indienen van de juiste processtukken en de gevolgen van een onterechte niet-ontvankelijkverklaring voor de verdachte.