In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, die is veroordeeld voor lokaalvredebreuk op 22 september 2020. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 15 september 2022 is uitgesproken. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat de brief waarin de verdachte cassatie heeft ingesteld, tijdig is ontvangen door de griffie van het gerechtshof. De steller van het middel heeft aangevoerd dat er geen volledig proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is opgemaakt, wat in strijd zou zijn met artikel 327a van het Wetboek van Strafvordering. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof voor herbehandeling. De zaak is van belang voor de vraag of de verdachte ontvankelijk is in zijn cassatieberoep, gezien de omstandigheden rondom de indiening van de cassatie en de gebreken in de procesvoering. De Hoge Raad zal zich moeten uitspreken over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep en de gevolgen van de geconstateerde vormverzuimen.