ECLI:NL:PHR:2024:1265

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
22/02706
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conclusie van de procureur-generaal over flessentrekkerij en medeplegen van oplichting

In deze zaak, die voortkomt uit het opsporingsonderzoek '13Rolwolk', is de verdachte, geboren in 1985, beschuldigd van flessentrekkerij en medeplegen van oplichting. Het gerechtshof Amsterdam heeft op 7 juli 2022 de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden. De verdachte en zijn medeverdachte hebben goederen besteld op naam van een kredietwaardig bedrijf, maar deze nooit betaald. De goederen zijn vervolgens doorverkocht aan andere bedrijven. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De zaak heeft samenhang met meerdere andere zaken en de procureur-generaal merkt op dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden, wat tot een vermindering van de straf moet leiden. De conclusie bevat ook een ambtshalve opmerking over de overschrijding van de redelijke termijn, wat gevolgen heeft voor de opgelegde straf.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/02706

Zitting26 november 2024
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 7 juli 2022 de verdachte wegens onder 1
“medeplegen van gewoontewitwassen”, onder 2
“medeplegen van een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren”, onder 3 en 5
“de eendaadse samenloop van: medeplegen van oplichting, en medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd”, onder 6 en 7
“telkens: medeplegen van oplichting”en onder 8 primair
“medeplegen van poging tot afpersing”, [1] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr. Daarnaast heeft het hof beslissingen genomen met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander zoals nader in het arrest bepaald.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 22/02523, 22/02758, 22/02704, 22/02703, 22/02705, 22/02739 en 22/02608. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. D.R. Kops, advocaat te Breukelen, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt over de bewezenverklaring van feit 2.

De zaak

5. Het gaat in deze zaak, zoals kernachtig door het hof samengevat en voor zover voor de beoordeling van het middel van belang (nu dat enkel klaagt over de bewezenverklaring van feit 2), om het volgende:
“Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam “13Rolwolk". Dit onderzoek ziet op zes verdachten die in wisselende samenstellingen worden verdacht van verschillende strafbare feiten, zoals oplichting, flessentrekkerij en witwassen. De verdachten zijn: [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . De verschillende verdenkingen worden in chronologische volgorde besproken. De verdachten worden hierna ter bevordering van de leesbaarheid ook aangeduid bij hun achternaam.
[medeverdachte 1] en [verdachte] , allebei betrokken bij het bedrijf [A] B.V. (hierna: [A] ), hebben om geld te genereren bij [D] , [E] GmbH (hierna: [E] ) en [C] BV (hierna: [C] ) goederen besteld op naam van een ander bedrijf, te weten [F] respectievelijk [G] B.V. (hierna: [G] ). De goederen zijn door deze bedrijven geleverd terwijl deze niet zijn betaald. Dit is als flessentrekkerij in feit 2 ten laste gelegd in de zaken van zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] . De in feit 2 ontvangen goederen zijn doorverkocht aan de bedrijven [H] BV (hierna: [H] ) en [B] BV (hierna: [B] ), wat als een verdenking van medeplegen van (gewoonte)witwassen is ten laste gelegd als feit 1 voor zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] . […].” [2]

De bewijsconstructie van het hof ten aanzien van feit 2

6. Ten laste van de verdachte is door het hof onder 2 bewezen verklaard dat:
“2. hij in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 en in de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het kopen van na te noemen goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, immers heeft hij, verdachte en zijn mededader telkens met voormeld oogmerk na te noemen goederen gekocht:
a) in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 6 servers en 28 geheugenkaarten ter waarde van ongeveer 20.660 euro) en 1 server en 16 geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 7.820 euro) van het bedrijf [D] ;
b) in de periode van 13 oktober 2015 tot en met 21 oktober 2015 een aantal servers en geheugenkaarten (ter waarde van ongeveer 18.718 euro) van het bedrijf [E] GmbH;
c) in de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 8 servers en 10 computertoebehoren en 2 servers en 5 computertoebehoren van het bedrijf [C] ;” [3]
7. De bewezenverklaring steunt op de volgende, in de bijlage bij het arrest opgenomen bewijsmiddelen:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde
1. De verklaring die de verdachte[verdachte]ter terechtzitting in eerste aanleg op 1, 2, 4 en 10 april 2019 heeft afgelegd. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ons doel was geld genereren. We hadden het geld niet om in te kopen en we hadden ook geen goede creditrating. We hebben ons bewust voorgedaan als een bedrijf met centen. [medeverdachte 1] en ik hadden samen bedacht dat wij kredietwaardige bedrijven zouden gebruiken. [medeverdachte 1] en ik hebben [F] bedacht. Bij [D] en [E] deed ik de verkoop en [medeverdachte 1] de inkoop. Bij [E] heeft [medeverdachte 1] zich voorgedaan als [betrokkene 1] . Ook [medeverdachte 1] wist dat [E] niet was betaald. Ik heb het bedrijf [H] aangebracht. Ik regelde de aankoop door [H] . De inkoop bij [C] is door [medeverdachte 3] geregeld, die wist wel dat hij niet voor [G] werkte. [medeverdachte 3] deed dat in opdracht van mij en [medeverdachte 1] . Van [C] zijn goederen ontvangen, de spullen zijn direct doorverkocht.
2. De verklaring die de verdachte[verdachte]ter terechtzitting in hoger beroep op 8 juni 2022 heeft afgelegd. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang:
Via een relatie ben ik met [medeverdachte 1] in contact gekomen. We zaten samen in het bedrijf [A] B.V. We hebben bestellingen geplaatst uit naam van [F] , een kredietwaardig bedrijf. We maakten misbruik van dit bedrijf. Er zijn ook valse websites opgericht. Er was sprake van een gezamenlijke uitvoering. Wij hebben samen de e-mailadressen, websites en telefoonnummers aangemaakt. [C] is hetzelfde verhaal als [E] en [D] . Wij hebben de handelswijze van [F] overgenomen, zo hebben we het ook gedaan bij [G] . Alle goederen zijn doorverkocht.
3. Een proces-verbaal van verhoor van 12 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pagina 000184 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte[verdachte]:
(pag. 000195) Het bedrag van euro 27.225,00 bijgeschreven op 3 november 2015 afkomstig van [H] heeft waarschijnlijk betrekking op een levering, [H] is een klant.
4. Een proces-verbaal van verhoor van 2 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] (pagina 001168 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte[medeverdachte 1], woonachtig in Nederland:
Het bedrijf [F] was het bedrijf waarmee we inkopen gingen doen omdat het kredietwaardig zou zijn. Daar is het mee begonnen. Wij hebben met de naam [F] inkopen gedaan bij een aantal bedrijven. Ik heb bedrijven gebeld. Ik heb mij toen aan de telefoon voor iemand anders uitgegeven, volgens mij voor [betrokkene 1] , dat was een persoon die bij [F] zou werken. Ik ben samen met [betrokkene 2] bij [E] langs geweest. Van te voren waren emails gestuurd aan [E] afkomstig van [betrokkene 1] , dus het kan wel zijn dat het bedrijf de conclusie heeft getrokken dat ik [betrokkene 1] zou zijn. Het is met [F] begonnen voordat we [A] BV gingen opzetten. [E] had geleverd. Vervolgens heb ik ze toen volgens mij aan [H] verkocht.
5. Een proces-verbaal van verhoor van 15 februari 2016. in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 4] (pagina 000045 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte[medeverdachte 1]:
[A] B.V. is van mij. Heb het samen met [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) opgezet. Daarnaast heb ik nog een eenmanszaak [I] .
6. Een proces-verbaal van verhoor van 7 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 5] (pagina 001426 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte[medeverdachte 1]:
Ik heb ongeveer tien domeinnamen aangemaakt. De namen leken veel op bestaande bedrijven, die namen waren niet willekeurig gekozen. De bedrijven moesten ook een goed rating getal hebben. Dit betekent dat ze goed zijn van betalen. Ik heb ook meegeholpen aan het maken van websites. Op de website plaatste ik een telefoonnummer. Dit telefoonnummer bestelden wij via [J] B.V. of een ander bedrijf. Het telefoonnummer werd dan doorgeschakeld naar een 06-nummer in bezit van [verdachte] of een van zijn vrienden. Bij de websites zitten vermoedelijk ook valse websites die gebruikt zijn bij de oplichting.
7. Een schriftelijk bescheid zijnde een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van 26 november 2015 (pagina 000065). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De Besloten Vennootschap [A] B.V. is opgericht op 5 november 2015. Enig aandeelhouder en bestuurder is [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats] .
8. Een proces-verbaal van aangifte van 24 november 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (pagina 0001 19 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever [aangever 1] namens[D]:
[D] , gevestigd te [plaats] .
Op 7 oktober 2015 maakte ik een account aan voor een nieuwe klant genaamd [F] GmbH met als contactpersoon [betrokkene 1] . Ik controleerde de referenties en de kredietwaardigheid van [F] . Ik ontving een door [betrokkene 3] ondertekende order van de klant. Deze naam kwam overeen met de manager director op de credit form. De order is opgehaald op 23 oktober 2015. Over de betaling onderhield ik contact met [betrokkene 1] . Op 3 november 2015 ontvingen wij een tweede order opnieuw afkomstig van [F] GmbH. Deze order werd op 5 november 2015 opgehaald door een koeriersdienst uit Heerhugowaard. Het bedrijf is benadeeld voor de volgende bedragen: Euro 20.660,00 en euro 7.820,00.
9. Een schriftelijk bescheid van 23 november 2015 zijnde een émail bericht van [aangever 1] (het hof begrijpt de aangever namens [D] ) (pagina 000124).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De website van [F] is www. [...] .eu. Tussen 6 en 17 november (het hof begrijpt 2015) is er dagelijks contact geweest en gebeld ivm de betalingen.
10. Een schriftelijk bescheid, zijne een "purchase order" van [F] (pagina 000114).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
To: [D] BV
Ship to: [F]
Purchaser: [betrokkene 1]
Date: 3 november 2015
1 x HP ProLiant Server
16 x HP Memory kit
Totaal: euro 7820,00
11. Een schriftelijk bescheid, zijnde een pick-up order van [F] (pagina 000112).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Pick-up date: 5 november 2015
Purchaser: [betrokkene 1]
Van: [D] BV in [plaats]
Ship to: [F] GmbH
1 x HP ProLiant Server
16 x HP memory kit
12. Een schriftelijk bescheid, zijnde een factuur van [A] BV aan [H] (pagina 000072).
Dit bescheid houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Van: [A] BV
Aan: [H]
Factuurdatum: 9-11-2015
16 x HP Memory kit
1 x HP ProLiant Server
13. Een schriftelijk bescheid, zijnde een invoice van [F] , [betrokkene 1] (pagina 000118).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Bill to: [F] , [betrokkene 1]
Remit to: [D] B.V. in [plaats] , salesteam
Date: 22-10-2015
4 x HP ProLiant (het hof begrijpt: servers)
2 x HP ProLiant (het hof begrijpt: servers)
28 x HP P-R kit (het hof begrijpt: geheugenkaarten)
Totaalbedrag: euro 20.660,00
14. Een proces-verbaal van aangifte van 20 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (pagina 000172 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van aangever [aangever 2] namens[E] GmbH:
Op 13 oktober 2015 werden wij benaderd door [betrokkene 1] van het bedrijf genaamd [F] GmbH. Het bedrijf wilde computergoederen en toebehoren bij ons kopen. Ik heb de man een paar keer telefonisch gesproken. Verder zijn de onderhandelingen per email geschied. Het heeft in twee orders geresulteerd. Alleen de order van 16 oktober 2015 voor een bedrag van euro 18.718,72 is geleverd. De goederen zijn ontvangen door [betrokkene 1] . Omdat er niet werd betaald hebben wij contact gehad met [betrokkene 1] . Hij zei dat het geld onderweg was. Op 11 november 2015 heeft er een gesprek plaatsgehad met [betrokkene 1] op het kantoor in [plaats] . Aangever herkent [medeverdachte 1] van een foto als de persoon die hij kent onder de naam [betrokkene 1] . [F] GmbH had een goede rating, dat was gecontroleerd door de financiële afdeling van [E] GmbH.
15. Een schriftelijk bescheid zijnde een “purchase order” van 16 oktober 2015 (pagina 000115).
Dit bescheid houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Purchaser; [betrokkene 1]
Ship to: [F]
To: [E] GmbH
Date: 16 oktober 2015
2 x HP ProLiant Server
4 x HP ProLiant Server
28 x HP Memory Kit (het hof begrijpt: geheugenkaarten)
Totaal: euro 18.718,72 (excl shipping)
16. Een schriftelijk bescheid zijnde een “rechnung” van [E] aan [F] (pagina 000108).
Dit bescheid houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Rekening voor [F] van [E]
2 x HP ProLiant Server met serienummers:[0001]en[0002]
4 x HP ProLiant Server
17. Een schriftelijk bescheid, zijnde een factuur van [I] aan [H] (pag 000068).
Dit bescheid houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Van: [I] te [plaats]
Aan: [H] te [plaats]
Factuurdatum: 2-11-2015
6 x HP Server
Serienummers:[0001] ; [0002], [0003] , [0004] , [0005] en [0006]
18. Een proces-verbaal van aangifte van 22 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (pagina 000440 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van aangever [aangever 3] als eigenaar/directeur tevens grootaandeelhouder van[C] BV, gevestigd te [plaats] :
Het incident vond plaats tussen 14 juli 2016 en 19 juli 2016 in . Er is een offerte ontvangen voor 8 servers van het merk HP en 10 harde schijven van het merk HP. Door de klant is akkoord gegeven voor deze bestelling door de inkooporder te ondertekenen. Het bedrijf wordt bij de Kamer van Koophandel gecheckt en financieel bij Credit Safe. De financiële waardering van de klant was in orde. Vervolgens is de order ingekocht bij leverancier [K] . Dit is gebeurd op 15 juli 2016. Op 18 juli (het hof begrijpt: 2016) vond via een koerier een blind shipment plaats. Afleveradres is [...] in [plaats] . Als naam stond vermeld: [medeverdachte 3] . Voor de ontvangst is door [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ) getekend. Op 18 juli 2016 volgde tweede order voor
2 servers van het merk HP en 5 harde schijven HP. Deze order is op dezelfde manier gecontroleerd en vervolgens geleverd op 18 juli 2016. De betalingen hebben nooit plaatsgevonden. Het schade bedrag is euro 46.057,44.
19. Een schriftelijk bescheid zijnde een Inkooporder van [G] van 15 juli 2016 (pagina 000448).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Uit de inkooporder blijkt dal de bestelling op 15 juli 2016 is gedaan aan [C] en de bestelling op 18 juli 2016 is geleverd. De bestelling betreft:
4 stuks HP Hewlett Pakard Enterprise (het hof begrijpt: servers)
10 stuks HP Enterprise Festplatte (het hof begrijpt op grond van de aangifte: harde schijven)
4 stuks HP Proliant Server (het hof begrijpt: servers).
20. Een schriftelijk bescheid zijnde een factuur van [K] van 18 juli 2016 (pagina 000452).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Factuurdatum: 18-07-2016
Van [K]
Voor: [C]
2 x DL380 Gen 9 (het hof begrijpt: servers)
5 x HP 1.2 TB 6G HDD (het hof begrijpt: harde schijven)
21. Een proces-verbaal van bevindingen van 16 september 2016, in.de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] (pagina 531 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Namens [C] is aangifte gedaan van oplichting. Er zijn goederen besteld op naam van [G] B.V. De goederen zijn op 18 en 19 juli 2016 op verzoek van [G] afgeleverd bij [B] in [plaats] . De gegevens van [B] zijn vergeleken met de gegevens in de aangifte. Uit de gegevens blijkt dat er goederen die op 18 en 19 juli 2016 door [C] zijn geleverd, vervolgens door [A] B.V. zijn verkocht aan [B] B.V. De serienummers komen overeen.
8. Het hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voor wat betreft feit 2 het volgende overwogen:
“Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
i)
Het bedrijf [A] stond op naam van [medeverdachte 1] ; hij was enig aandeelhouder en bestuurder. [verdachte] was eveneens betrokken bij dit bedrijf.
ii)
In de periode van 7 oktober 2015 tot en met 3 november 2015 bestelden [verdachte] en [medeverdachte 1] op naam van een ander (kredietwaardig) bedrijf, [F] , goederen (computeronderdelen/-behoren) bij [D] .
iii)
ln de periode van 13 oktober 2015 tot en met 21 oktober 2015 bestelden zij op naam van [F] goederen (computeronderdelen/-behoren) bij [E] .
iv) ln de periode van 14 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 bestelden zij op naam van een ander (kredietwaardig) bedrijf, genaamd [G] , goederen (computeronderdelen/- behoren) bij [C] .
v) [medeverdachte 1] gebruikte in zijn contact met [D] en [E] de naam [betrokkene 1] , de naam van een werknemer van [F] .
vi) Voor het bestellen van de goederen maakten [verdachte] en [medeverdachte 1] gebruik van valse websites en e-mailadressen, die wat de gebruikte namen betreft leken op websites en e-mailadressen van bestaande bedrijven.
vii) Bestelde en geleverde goederen werden doorverkocht aan [B] en [H] .
viii) Geen enkele door [D] , [E] en [C] geleverde bestelling is betaald.
De door [verdachte] en [medeverdachte 1] gehanteerde werkwijze kwam er op neer dat [D] , [E] en [C] , onder meer door gebruik te maken van de namen van bestaande kredietwaardige bedrijven ( [F] en [G] ) in de waan werden gebracht dat zij met een stabiele en betrouwbare wederpartij/koper van doen hadden. Daarbij werd door [medeverdachte 1] in zijn contact met [E] en [D] gebruikt gemaakt van de valse naam [betrokkene 1] , de naam van een medewerker van [F] , wat de bedrijven [D] en [E] overtuigde met het bedrijf [F] te maken te hebben. Ook de valse websites en de aangemaakte e-mailadressen (wat hen tevens moeilijker traceerbaar maakte) hebben bijgedragen aan het feit dat [E] en [D] ervan uitgingen met [F] te maken te hebben. Voor de aankoop van goederen bij [C] werd dezelfde handelwijze gevolgd. Ze hebben zich toen niet voorgedaan als vertegenwoordigers van [F] , maar als vertegenwoordigers van [G] . In alle gevallen is in een periode van enkele weken een groot aantal goederen besteld, waarbij de drie betrokken bedrijven, misleid door de hiervoor geschetste façade, tot levering van goederen overgingen voordat voor de goederen waren betaald. De aldus verworven niet-betaalde goederen werden door de verdachten doorverkocht aan [B] en [H] .
Uit deze gang van zaken leidt het hof af dat [medeverdachte 1] en [verdachte] het oogmerk hadden, om zonder (volledige) betaling de beschikking te krijgen over de goederen die zij bij [D] , [E] en [C] hadden besteld.
Dat [verdachte] en [medeverdachte 1] altijd het voornemen heeft gehad om de goederen te betalen, zoals [verdachte] ter terechtzitting heeft verklaard, acht het hof - in aanmerking genomen de geraffineerde werkwijze die zij hebben gehanteerd, zoals hiervoor is toegelicht - niet aannemelijk. Daarbij is van belang dat zij nooit iets aan [D] , [E] en [C] hebben betaald, ondanks dat er wel inkomsten waren en er dus geld beschikbaar was om te betalen.
Nu de verdachten de verschillende (koop)overeenkomsten (orders) met [D] , [E] en [C] beroepsmatig zijn aangegaan en bovendien een opeenvolgend patroon van aankopen zichtbaar is waardoor een gewoonte zich heeft afgetekend, is het hof van oordeel dat er sprake is van een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling de beschikking te krijgen over die goederen.”

Het middel en de toelichting erop

9. Het middel komt op tegen het oordeel van het hof dat de verdachte het oogmerk had om zonder (volledige) betaling de beschikking te krijgen over goederen die bij de bedrijven [D] , [E] en [C] waren besteld. Dit oordeel is onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen omkleed in het licht van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht, aldus de steller van het middel.
10. Daartoe voert de steller van het middel aan dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij en medeverdachte [medeverdachte 1] altijd het voornemen hebben gehad om de goederen te betalen en dat dit aan de hand van in het dossier opgenomen gesprekken, waarnaar is verwezen in de pleitnotities, van een nadere onderbouwing is voorzien. Doordat het hof deze verklaring van de verdachte niet aannemelijk heeft geacht, maar daarbij niet is ingegaan op de door de raadsman aangehaalde gesprekken die de verklaring van de verdachte nader zouden onderbouwen, is ’s hofs oordeel dat deze verklaring niet aannemelijk is, onbegrijpelijk.

Het beoordelingskader

11. Flessentrekkerij is strafbaar gesteld in artikel 326a Sr. Dit artikel luidt als volgt:
“Hij die een beroep of een gewoonte maakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
12. Voor wat betreft het kwalijke oogmerk bij flessentrekkerij geldt dat dit besloten ligt in het voornemen naderhand wanprestatie te plegen door niet te betalen. [4] Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat dit oogmerk van niet (volledige) betaling kan worden afgeleid uit het – eventueel na (herhaalde) vergeefse aanmaning(en) – in meerdere gevallen uitblijven van betaling en de erkenning van de verdachte dat de goederen zijn gekocht. [5] Bovendien zal dit oogmerk niet worden weerlegd doordat de verdachte, bij dreigende strafvervolging, alsnog overgaat tot betaling. [6]

De bespreking van het middel

13. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] het oogmerk hadden om zonder (volledige) betaling de beschikking te krijgen over de goederen die zij bij [D] , [E] en [C] hadden besteld. Dit heeft het hof afgeleid uit de (vaste) werkwijze die de verdachte en [medeverdachte 1] hanteerden. Die hield in dat zij op naam van de kredietwaardige bedrijven [F] en [G] goederen bestelden bij [D] en [E] , respectievelijk [C] . De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] maakten voor het bestellen van deze goederen gebruik van valse websites en e-mailadressen, die wat de gebruikte namen betreft leken op websites en e-mailadressen van bestaande bedrijven. Verder heeft medeverdachte [medeverdachte 1] in zijn contact met [D] en [E] de naam [betrokkene 1] , een werknemer van [F] , gebruikt. Door op die wijze te handelen, werden [D] , [E] en [C] in de waan gebracht dat zij met een stabiele en betrouwbare wederpartij/koper van doen hadden, aldus het hof. Uiteindelijk werden de bestelde en geleverde goederen doorverkocht en werden de facturen van [D] , [E] en [C] niet voldaan.
14. Dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] altijd het voornemen zouden hebben gehad om de goederen te betalen wordt door het hof niet aannemelijk geacht. Daartoe neemt het hof “
de geraffineerde werkwijze die zij hebben gehanteerd” in aanmerking en wordt voorts van belang geacht dat de verdachten “
nooit iets aan [D] , [E] en [C] hebben betaald, ondanks dat er wel inkomsten waren en er dus geld beschikbaar was om te betalen”.
15. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en bovendien toereikend gemotiveerd. Ik neem daarbij in aanmerking dat – ondanks de mogelijkheden daartoe – geen enkele betaling is verricht, terwijl ten tijde van de bestellingen bij [C] de bestellingen bij [D] en [E] ruim een half jaar daarvoor waren geplaatst. Bovendien past de (geraffineerde) werkwijze van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] veeleer bij het scenario dat nimmer tot betaling zou worden overgegaan dan bij het scenario waarin de (mede)verdachten ten tijde van de aankopen daadwerkelijk voornemens waren hun financiële verplichtingen te vervullen. Het hof heeft deze werkwijze daarom ten grondslag kunnen leggen aan zijn oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat altijd het voornemen zou hebben bestaan om de goederen te betalen. Hieraan doet niet af dat het hof niet is ingegaan op de gesprekken waarnaar in de pleitnotities is verwezen. Het hof was daartoe immers niet verplicht.
16. Het middel faalt.

Slotsom

17. Het middel faalt en kan naar mijn inzicht worden afgedaan met en aan artikel 81 lid 1 RO ontleende overweging.
18. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, waarmee de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM wordt overschreden. Dit zal tot vermindering van de door het hof opgelegde gevangenisstraf moeten leiden.
19. Andere ambtshalve gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Voor het in de zaak met parketnummer 13-665393-16 onder 4 bewezenverklaarde is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.
2.Arrest hof, p. 7.
3.Arrest hof, p. 14.
4.Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, artikel 326a Sr, aant. 6.
5.Zie HR 22 juli 1958, ECLI:NL:HR:1958:110,
6.Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, artikel 326a Sr, aant. 4.