ECLI:NL:PHR:2023:869

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
22/00764
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en terugwijzing in zaak van profijtontneming met overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de betrokkene, die in eerste aanleg door de rechtbank Limburg was veroordeeld tot betaling van € 15.500,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch bevestigde het vonnis van de politierechter, maar de betrokkene stelde cassatie in, onder meer omdat het hof het mondelinge vonnis van de politierechter ten onrechte had bevestigd zonder dat dit vonnis voldeed aan de wettelijke vereisten. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet zonder aanvulling van gronden het stempelvonnis kon bevestigen, aangezien dit vonnis geen wettige bewijsmiddelen bevatte. Daarnaast werd er geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Beide middelen van cassatie werden gegrond verklaard, wat leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak diende te worden vernietigd en de zaak terug te worden verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/00764 P

Zitting3 oktober 2023
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de betrokkene

Het cassatieberoep

1. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 2 maart 2022 het (mondelinge) vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 17 juli 2020 bevestigd, behalve ten aanzien van de door de politierechter bepaalde duur van de gijzeling, het vonnis in zoverre vernietigd en de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd in geval van niet-betaling bepaald op 310 dagen.
2. De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, had het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel bij op tegenspraak gewezen vonnis vastgesteld op een bedrag van € 15.500,00 en aan de betrokkene ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de staat. Tegen dit vonnis is tijdig hoger beroep ingesteld.
3. Er bestaat samenhang met de strafzaak tegen de betrokkene (22/00772). In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
4. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
5. Het eerste middel klaagt dat het hof het mondelinge vonnis van de politierechter ten onrechte heeft bevestigd. Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.

De hoofdzaak

6. In de met deze ontnemingszaak samenhangende strafzaak heeft het hof met de rechtbank de betrokkene veroordeeld wegens:
- ten aanzien van de zaken met parketnummers 03-147562-19, onder 1 en onder 2, subsidiair en 03-050848-20, onder 1
“verduistering”,
- ten aanzien van de zaak met parketnummer 03-147562-19, onder 3 primair
“witwassen”,
- ten aanzien van de zaak met parketnummer 03-218095-19, onder 1
“mishandeling, meermalen gepleegd”,
- ten aanzien van de zaak met parketnummer 03-218101-19, onder 1
“belaging”, en
- ten aanzien van de zaak met parketnummer 03-218105-19, onder
1 “handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”.

Het eerste middel

7. Het eerste middel klaagt dat het hof het vonnis van de politierechter niet zonder enige aanvulling van gronden had mogen bevestigen, nu het vonnis geen wettige bewijsmiddelen bevat waaraan het op geld waardeerbare voordeel is ontleend.

De bewijsvoering

8. Het hof heeft het mondelinge vonnis van de politierechter, met uitzondering van de duur van de gijzeling, bevestigd. Het arrest houdt – voor zover voor de beoordeling van het middel relevant – het volgende in:

Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met de uitspraak en met de redengeving waarop dit berust, met uitzondering van de door de politierechter bepaalde duur van de gijzeling.
(…)
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt de uitspraak waarvan beroep ten aanzien van de duur van de gijzeling en doet in zoverre opnieuw recht. Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 310 dagen. Bevestigt de uitspraak waarvan beroep voor het overige.”
9. In het dossier bevindt zich een aantekening mondeling vonnis van de politierechter (stempelvonnis). Dit houdt – voor zover relevant – het volgende in:

aantekening mondeling vonnis
RECHTBANK Limburg
Locatie Maastricht
(…)
Uitspraak van de politierechter, mr. R. Verkijk, van vrijdag 17 juli 2020, in de zaak tegen verdachte
(…)
Tegenspraak (art. 279 Sv)
BESLISSING:
Legt aan [betrokkene] op de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van 15.500,00 euro (voluit vijftienduizend vijfhonderd euro), ter ontneming van hel geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 112 dagen.
De politierechter
10. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter van 17 juli 2020 houdt onder meer het volgende in (onderstrepingen mijnerzijds):

De politierechter deelt mondeling mede de korte inhoud van het proces-verbaal van de politie Limburg-Noord, Districtsrecherche Noord-midden Limburg, registratienummer 2018144326 / 2018189512, gesloten d.d. 28 januari 2019 en doorgenummerd van pg. 1 t/m pg. 99.
De raadsman en de officier van justitie hebben geen vragen en achten de stukken voldoende voorgehouden.
De officier van justitie voert het woord en legt de vordering na voorlezing aan de politierechter over. Zij stelt zich op het standpunt dat de vordering dient te worden toegewezen en voert daartoe het volgende aan:
Het is aannemelijk dat [betrokkene] gelden heeft verkregen die hem niet toebehoren. Hij heeft namelijk wederrechtelijk voordeel verkregen door de verkoop van de caravan voor € 15.500.- Ik verzoek de politierechter dan ook om de betalingsverplichting op € 15.500 te stellen.
De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld het woord tot verdediging te voeren. Hij maakt daarvan geen gebruik.
Aan de raadsman wordt het recht gelaten namens [betrokkene] het laatst te spreken. Hij maakt daarvan geen gebruik.
De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling uitspraak te zullen doen.Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de politierechter en de griffier.
Dit proces-verbaal bevat géén aantekening van het mondelinge vonnis.

Het beoordelingskader

11. Voor de beoordeling van het middel acht ik de volgende bepalingen van belang. Artikel 378a Sv, dat ook van toepassing is op de behandeling van een vordering tot ontneming die bij de politierechter is aangebracht, [1] bepaalt onder meer (onderstrepingen mijnerzijds):

1.Behoudens het bepaalde in artikel 378, tweede lid,en indien schriftelijk vonnis wordt gewezen, blijft het opmaken van het proces-verbaal der terechtzitting achterwege en wordt de uitspraak binnen tweemaal vier en twintig uur op een aan de kopie van de dagvaarding te hechten stuk aangetekend. De aantekening wordt door de politierechter gewaarmerkt.
(…)
5. Wordt alsnog aanartikel 378, tweede lid, onder b of c, toepassing gegeven, dan komt de in de vorige leden van dit artikel bedoelde aantekening te vervallen. De griffier haalt alsdan de aantekening door.”
12. Het eveneens op ontnemingsprocedures toepasselijke artikel 378 lid 2, aanhef en onder c, Sv houdt in (onderstrepingen mijnerzijds):

Het vonnis wordt in het proces-verbaal der terechtzittingaangetekendop de wijze door Onze Minister van Veiligheid en Justitie te bepalen (…)
c.indien een gewoon rechtsmiddel tegen het vonnis is aangewend,tenzij het aanwenden van het rechtsmiddel meer dan drie maanden na de uitspraak is geschied of sprake is van een vonnis als bedoeld in artikel 410a, eerste lid.”
13. Uit voorgaande maak ik het volgende op. Als hoofdregel heeft te gelden dat de politierechter na het wijzen van mondeling vonnis in een ontnemingszaak
kanvolstaan met een aantekening daarvan op een aan de kopie van de “
dagvaarding” (vordering) te hechten stuk, ook wel ‘stempelvonnis’ genoemd (artikel 378a lid 1 Sv). Dit stempelvonnis komt evenwel (van rechtswege) te vervallen en dient door de griffier te worden doorgehaald indien alsnog toepassing wordt gegeven aan artikel 378 lid 2 onder b of c Sv (artikel 378a lid 5 Sv). De politierechter maakt dan
alsnogeen proces-verbaal van de zitting op met daarin de aantekening van het mondelinge vonnis. [2] Hij is daartoe
verplichtindien een gewoon rechtsmiddel tegen het vonnis is aangewend, tenzij het aanwenden van het rechtsmiddel meer dan drie maanden na de uitspraak is geschied of sprake is van een vonnis als bedoeld in artikel 410a lid 1 Sv (artikel 378 lid 2 onder c Sv).
14. Hoewel niet toegesneden op ontnemingsprocedures, acht de Hoge Raad de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep,
Stcrt. 1996, 197 (hierna: de Regeling), en dus ook artikel 1 daarvan in ontnemingsprocedures voor de politierechter (mutatis mutandis) van toepassing op de aantekening van het mondelinge vonnis die op de wijze als bedoeld in artikel 378 lid 2 Sv is opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting. [3]

De bespreking van het middel

15. De politierechter heeft de betrokkene op 17 juli 2020 (op tegenspraak) veroordeeld tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van € 15.500,00 euro ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. Tegen dit vonnis is tijdig hoger beroep ingesteld. De politierechter heeft niettemin volstaan met een aantekening mondeling vonnis als bedoeld in artikel 378a Sv (stempelvonnis). Het stempelvonnis bevat géén schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en evenmin een bewijsvoering waaraan de schatting van het op geld waardeerbare voordeel van € 15.500,00 euro is ontleend. Noch verwijst het vonnis – op de voet van artikel 1 van de Regeling – naar andere processtukken dienaangaande. Ook overigens is niet voldaan aan de voorschriften van artikel 1 van de Regeling.
16. In cassatie is enkel aan de orde de vraag of het arrest van het hof voldoet aan de wettelijke vereisten. Het hof kan gebruikmaken van de mogelijkheid om een vonnis in eerste aanleg te bevestigen, zo nodig met de in artikel 423 lid 1 Sv bedoelde aanvulling of verbetering van gronden. In het onderhavige geval heeft het hof het stempelvonnis van de politierechter (behalve voor wat betreft de duur van de gijzeling) zonder enige aanvulling bevestigd, terwijl dit vonnis niet voldoet aan de daaraan gestelde voorschriften. Bij die stand van zaken mocht het hof de aantekening van het mondelinge vonnis niet zonder aanvulling van gronden bevestigen. [4] Voor zover het middel daarover klaagt, doet het dat terecht.
17. Het middel slaagt.

Het tweede middel

18. Het tweede middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
19. Namens de verdachte is op 4 maart 2022 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 18 januari 2023 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden met twee en een halve maand is overschreden.
20. Consequenties behoeven daaraan op dit moment nog niet te worden verbonden, gelet op hetgeen ik hiervoor heb geconcludeerd ten aanzien van het eerste middel en de gevolgen die ik daaraan hierna verbind voor wat betreft de vernietiging en de terugwijzing.
21. Het middel is terecht voorgesteld.

Slotsom

22. Beide middelen slagen.
23. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
24. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie art. 367 Sv.
2.Uiteraard is het de politierechter toegestaan om sowieso een proces-verbaal van de zitting op te maken, ongeacht of hij toepassing geeft aan art. 378a Sv. Indien in dat proces-verbaal (alsnog) aantekening wordt gedaan van het mondelinge vonnis, komt het stempelvonnis te vervallen. Zie HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:237,
3.HR 12 juni 2018, ECL1:NL:HR:2018:908, rov. 2.4.
4.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1576.