ECLI:NL:PHR:2023:471

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
21/02634
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep bij ontbreken appelakte

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep, waarbij de appelakte ontbreekt. De verdachte was eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld voor diefstal en heeft cassatie ingesteld. De advocaat van de verdachte betwistte de ontvankelijkheid van de officier van justitie, omdat de originele appelakte niet meer beschikbaar was. Het hof oordeelde echter dat er voldoende bewijs was dat de officier van justitie daadwerkelijk hoger beroep had ingesteld, onder andere door middel van GPS-schermafdrukken en een aanzegging. De verdediging voerde aan dat de ontbrekende handtekening op de appelakte leidde tot niet-ontvankelijkheid, maar het hof concludeerde dat de officier in persoon hoger beroep had ingesteld. De zaak werd verder behandeld met verwijzing naar eerdere jurisprudentie, maar het hof bleef bij zijn oordeel dat de officier ontvankelijk was. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot verwerping van het beroep, en het hof bevestigde dat de procedure correct was gevolgd, ondanks het ontbreken van de appelakte.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/02634
Zitting9 mei 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum ] 1984,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 23 juni 2021 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens "diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Ook heeft het hof de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg, heeft een middel van cassatie voorgesteld. Bij aanvullende schriftuur is een tweede middel van cassatie voorgesteld.

3.Het eerste middel

3.1
Het middel komt op tegen het oordeel van het hof dat de officier van justitie daadwerkelijk op 19 januari 2018 in persoon hoger beroep heeft aangetekend tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 januari 2018, waarbij de verdachte van het hem tenlastegelegde was vrijgesproken.
3.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 juni 2021 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat de griffier heeft geïnformeerd bij de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, en deze te kennen heeft gegeven niet meer te beschikken over de appelakte.
Desgevraagd deelt de advocaat-generaal mede dat zij bij de officier van justitie heeft geïnformeerd naar de ontbrekende appelakte maar dat deze te kennen heeft gegeven de kopie niet bewaard te hebben omdat hij ervan uitging dat de originele appelakte bewaard zou worden, zodat ook hij niet meer over de appelakte beschikt.
De raadsvrouw brengt het volgende naar voren:
Ik verzoek het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. Mijn collega heeft op de vorige terechtzitting reeds verwezen naar jurisprudentie daarover. Inmiddels is er een nieuwe uitspraak d.d. 1 maart 2021 met ECLI-nummer ECLI:NL:GHARL:2021:1867. Daarin heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geconstateerd dat een handtekening op de appelakte ontbrak en slechts een akkoord per e-mail aanwezig was. Dat was naar het oordeel van het hof onvoldoende.
In die lijn is in de onderhavige zaak een schermafdruk overgelegd, waaruit zou blijken dat de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld. Er mist echter een handtekening van de desbetreffende officier van justitie. Navraag van zowel de griffier als de advocaat-generaal heeft niets opgeleverd. In het Geïntegreerd Processysteem Strafrecht (GPS) staat geen getekende akte en ook de originele akte is in het ongerede geraakt.
Weliswaar bevindt zich in het dossier een appelschriftuur d.d. 2 februari 2018, maar deze datum valt buiten de appeltermijn zodat deze wat de verdediging betreft het gebrek ook niet kan herstellen.
Noch uw hof noch de verdediging kan daarom controleren of op de juiste wijze hoger beroep is ingesteld, zodat dit dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep.
De advocaat-generaal deelt het volgende mede:
Sinds de vorige keer zijn we eigenlijk niet verder gekomen. Ik houd mij vast aan de e-mail van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De datum van het aanwenden van het hoger beroep was op 19 januari 2018. Daarin wordt gesteld dat de getekende versie is doorgestuurd. Daarom houd ik het ervoor dat de appelakte getekend is. Daarom is het openbaar ministerie mijns inziens ontvankelijk in het hoger beroep.
De raadsvrouw brengt het volgende naar voren:
Ik kan uit de GPS-schermafdruk echter niet opmaken of het hoger beroep in persoon of door een gemachtigde is ingesteld. Daardoor kan ik ook niet nagaan of er - ingeval van het instellen van hoger beroep door een gemachtigde - een machtiging bij zit.
Desgevraagd geeft de advocaat-generaal te kennen dat de officier van justitie aan haar heeft medegedeeld dat hoger beroep is ingesteld, maar dat hij de kopie van de appelakte heeft weggegooid.
Na een korte onderbreking van het onderzoek voor beraad in raadkamer deelt de voorzitter de volgende beslissing van het hof mede:
Het hof heeft zich beraden over het door de raadsvrouw gevoerde verweer en is van oordeel dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in het hoger beroep. Ik zal dit toelichten. In de door de raadsvrouw aangehaalde jurisprudentie speelt met name het ontbreken van een volmacht maar daarvan is naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak geen sprake. Het hoger beroep is in dit geval namelijk in persoon door de officier van justitie ingesteld. Het hof leidt dit af uit:
- De GPS-schermafdruk waaruit blijkt dat aan de Sluissingel te Breda in persoon hoger beroep is ingesteld.
- De aanzegging d.d. 19 januari 2018, inhoudende de mededeling dat hoger beroep is ingesteld.
- De appelschriftuur waarin wordt vermeld dat op 19 januari 2018 hoger beroep is ingesteld.
Dat de appelakte in het ongerede is geraakt, is te wijten aan de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, maar dat brengt nog niet met zich dat de officier van justitie geen hoger beroep heeft ingesteld.”
3.3
Het bestreden arrest houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht dat het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep. Daartoe heeft de raadsvrouw - kort weergegeven - aangevoerd dat de originele appelakte bij de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in het ongerede is geraakt. Voorts blijkt uit de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 maart 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:1867) dat een digitale handtekening niet volstaat ter vervanging van een bijzondere schriftelijke volmacht ten behoeve van het instellen van hoger beroep. Weliswaar bevindt zich in het dossier een appelschriftuur d.d. 2 februari 2018 maar deze is buiten de termijn voor het instellen van het hoger beroep ingediend, waardoor deze appelschriftuur de ontbrekende appelakte niet kan herstellen. Derhalve kan niet gecontroleerd worden of het hoger beroep op de juiste wijze is ingesteld. Dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep, aldus de verdediging.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het openbaar ministerie ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, nu uit het e-mailbericht van de griffie blijkt dat de officier van justitie in kwestie, in persoon hoger beroep heeft ingesteld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt vast dat zich in het dossier geen appelakte bevindt. Gelet hierop is ter terechtzitting d.d. 16 december 2020 een onderzoek bevolen naar de appelakte. Navraag van de griffier van het hof heeft uitgewezen dat de originele appelakte in het ongerede is geraakt en de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant noch de originele appelakte noch een kopie daarvan heeft weten te bemachtigen. Navraag van de advocaat-generaal heeft uitgewezen dat de officier van justitie [betrokkene 3] , die hoger beroep heeft ingesteld, niet (meer) beschikt over een kopie van de appelakte.
Vooropgesteld moet worden dat een appelakte een belangrijk document is voor de behandeling van een strafzaak in hoger beroep. Echter, het feit dat de appelakte in het ongerede is geraakt, noopt niet zonder meer tot het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep.
Hoewel de appelakte niet (meer) beschikbaar is, bevinden zich in het dossier andere stukken aan de hand waarvan het hof zich een oordeel heeft kunnen vormen over de ontvankelijkheid van de officier van justitie in het door hem ingestelde appel.
In de eerste plaats bevinden zich in het dossier twee schermafdrukken van het Geïntegreerd Processysteem Strafrecht (GPS), waarvan de eerste reeds onderdeel uitmaakte van het dossier ten tijde van de behandeling ter terechtzitting op 16 december 2020, en de tweede op 17 mei 2021 aan het hof is toegezonden door de strafgriffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda. Hieruit is het hof gebleken dat er in de zaak met het parketnummer 02-187114-17 in persoon hoger beroep is ingesteld op 19 januari 2018 door [betrokkene 3] en wel aan de “Sluissingel Breda (Rb)”, aldus deze schermafdrukken. [betrokkene 3] was, blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg, ook de desbetreffende zaaksofficier. Ten tweede bevindt zich in het dossier een aanzegging hoger beroep van de officier van justitie d.d. 19 januari 2018, te weten de datum waarop het hoger beroep is ingesteld. Ten slotte bevindt zich in het dossier een appelschriftuur d.d. 2 februari 2018, welke getekend is door de desbetreffende officier van justitie en waarin bevestigd wordt dat er op 19 januari 2018 hoger beroep is ingesteld.
Gelet op de voornoemde stukken uit het dossier, gaat het hof ervan uit dat de officier van justitie daadwerkelijk hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de politierechter d.d. 8 januari 2018.
De jurisprudentie die de raadsvrouw naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van het standpunt van de vereniging, ziet op de situatie waarin het hoger beroep is ingesteld bij bijzondere schriftelijke volmacht. Nu in de onderhavige zaak het hoger beroep in persoon is ingesteld door officier van justitie [betrokkene 3] , is het hof van oordeel dat sprake is van een andere situatie.
Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in het hoger beroep. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de verdediging en verklaart de openbaar ministerie ontvankelijk in het hoger beroep.”
3.4
In de toelichting op het middel wordt opgemerkt dat de GPS schermafdrukken waar het hof aan refereert zich niet bij de stukken van de Hoge Raad bevonden en dat op verzoek van de steller van het middel één van schermafdrukken, onderdeel uitmakend van het dossier ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep van 16 december 2020, aan het cassatiedossier is toegevoegd. Verder zou de andere schermafdruk zijn opgevraagd en eveneens, mits beschikbaar, aan de stukken worden toegevoegd. Het cassatiemiddel is, omwille van de tijd, slechts geformuleerd op basis van eerstgenoemde schermafdruk. [1]
3.5
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich beide hiervoor bedoelde GPS schermafdrukken. Deze houden het volgende in:
3.6
Geklaagd wordt dat uit de gegevens vermeld op de eerste schermafdruk onder het hoofdje “OvJ” (te weten “datum aanwenden” en “door”) niet zonder meer kan worden opgemaakt dat door de officier van justitie in persoon appel is ingesteld. De enkele vermelding van de naam van de officier van justitie betekent volgens de steller van het middel nog niet dat hij ook in persoon is verschenen. Volgens de steller van het middel ligt het indien er sprake is van een door of namens de officier van justitie ingesteld appel voor de hand dat de naam van de officier van justitie wordt vermeld als degene die appel heeft ingesteld en niet bijvoorbeeld de naam van de griffiemedewerker. De door het hof op basis van deze schermafdruk getrokken conclusie dat de officier van justitie in persoon appel heeft ingesteld zou dan ook onbegrijpelijk zijn en daarmee ook het oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in het hoger beroep.
3.7
Als gezegd is het middel geformuleerd op basis van de eerst weergegeven schermafdruk. Het oordeel van het hof dat het hoger beroep door de officier van justitie in persoon is ingesteld, is echter gestoeld op beide schermafdrukken. Naast de uit de eerste weergegeven schermafdruk blijkende gegevens over de datum van aanwenden en de persoon van de aanwender, heeft het hof in zijn beoordeling betrokken dat (uit de tweede schermafdruk blijkt dat) het beroep is ingesteld op de locatie “Sluissingel Breda (Rtb)”. [2] Bij het instellen van hoger beroep bij bijzondere schriftelijke volmacht ligt het minder voor de hand om ook de locatie waarop het beroep is ingesteld te vermelden. Dat het hof uit het samenstel van beide schermafdrukken heeft afgeleid dat het hoger beroep in persoon door de zaaksofficier [betrokkene 3] is ingesteld, is mijns inziens niet onbegrijpelijk.
3.8
Het oordeel van het hof dat de officier van justitie daadwerkelijk hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de politierechter van 8 januari 2018 is daarnaast gestoeld op de omstandigheid dat zich in het dossier een aanzegging hoger beroep van de betreffende officier van justitie bevindt die is gedateerd op de datum waarop het hoger beroep is ingesteld. Ook bevindt zich bij de stukken een appelschriftuur van 2 februari 2018, eveneens afkomstig van genoemde officier van justitie, waarin wordt bevestigd dat op 19 januari 2018 hoger beroep is ingesteld. Tegen deze achtergrond is ’s hofs oordeel over de ontvankelijkheid van het hoger beroep evenmin onbegrijpelijk.
3.9
Het middel faalt.

4.Het tweede middel

4.1
Het middel bevat de klacht dat het arrest is gewezen door één of meer raadsheren die onjuist is of zijn beëdigd, zodat het arrest nietig dient te worden verklaard.
4.2
Het middel faalt op de gronden als vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1438, over onvolkomenheden bij de beëdiging van raadsheren (-plaatsvervangers) in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
5. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.De op 17 mei 2021 aan het hof toegezonden schermafdruk is op 9 juni 2022 door de Hoge Raad ontvangen en op 14 juni 2022 in het portaal geplaatst. De door de rolraadsheer verleende nadere termijn om de ingediende schriftuur te wijzigen, aan te vullen dan wel een of meer middelen in te trekken verliep op 22 juni 2022. Daarvan is in het onderhavige geval géén gebruik gemaakt.
2.De rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, was ten tijde van het instellen van het rechtsmiddel gevestigd aan de Sluissingel 20 in Breda.