ECLI:NL:PHR:2023:252

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
22/02029
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de dadelijke uitvoerbaarheid van vrijheidsbeperkende maatregelen in een belagingzaak

In deze zaak gaat het om de verdachte, geboren in 1976, die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2022 is veroordeeld voor belaging. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 120 uren, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor vijf jaar, met de bepaling dat bij overtreding vervangende hechtenis van twee weken kan worden opgelegd. De verdachte heeft in cassatie twee middelen ingediend. Het eerste middel betreft de motivering van de bewezenverklaring, waarbij de verdachte stelt dat het hof verklaringen heeft gebruikt die in strijd zijn met de bewezenverklaring. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de verdachte niet in strijd zijn met de bewezenverklaring, omdat deze niet uitsluiten dat er sprake is van stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het tweede middel betreft de motivering van de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel. De verdediging stelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd dat er ernstig rekening moet worden gehouden met recidive. Het hof heeft echter overwogen dat het van groot belang is om contact tussen de verdachte en het slachtoffer te voorkomen, en dat de verdachte niet in staat is om dit contact zonder toezicht te vermijden. De conclusie van de procureur-generaal is dat beide middelen falen en dat het beroep moet worden verworpen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/02029

Zitting7 maart 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.

Inleiding

De verdachte is bij arrest van 2 juni 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “belaging” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor de duur van vijf jaren en bevolen dat per keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis voor de duur van twee weken zal worden toegepast. Daarnaast heeft het hof de dadelijke uitvoerbaarheid van de opgelegde maatregel bevolen.
Namens de verdachte heeft E.E.W.J Maessen, advocaat te Maastricht, twee middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste middel

3. Het middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring ontoereikend heeft gemotiveerd, omdat het hof verklaringen van de verdachte voor het bewijs heeft gebruikt die qua inhoud strijdig zijn met die bewezenverklaring.
4. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode van 1 december 2018 tot en met 15 augustus 2020 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te doen en/of te dulden door
- zich (meermalen) hinderlijk in de directe omgeving van de woningen op te houden en/of
- die [aangeefster] veelvuldig brieven en/of e-mailberichten en/of whatsapp-berichten en/of sms-berichten en/of spraakberichten te sturen en/of
- die [aangeefster] veelvuldig op te bellen en/of
- die [aangeefster] via internet benaderen en zich daarbij telkens voordoen als een ander.”
5. Het hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, proces-verbaalnummer PL0900-2019283544-1, afgesloten d.d. 21 september 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , BOA domein generieke opsporing van de politie Eenheid Midden-Nederland, (p. 7-10 van het politiedossier), voor zover als verklaring van aangeefster [aangeefster] , inhoudende, zakelijk weergeven:
Feit: Stalking
Pleegdatum: Tussen woensdag 1 augustus 2018 en zaterdag 21 september 2019
Ik doe aangifte van belaging. De verdachte maakt kennelijk opzettelijk stelselmatig inbreuk op mijn persoonlijke levenssfeer.
Ik doe deze aangifte tegen mijn ex-vriend [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1976. Ik zal hem in mijn verdere verklaring [verdachte] noemen.
In 2017 zijn wij definitief uit elkaar gegaan. Toen ik de relatie eenmaal verbroken had kon [verdachte] dit niet accepteren. Hij bleef mij opzoeken en lastigvallen. [verdachte] kwam dagelijks bij mij aan de deur. Hij belde mij meerdere keren per dag en gooide dure cadeaus over de schutting. [verdachte] heeft de afgelopen jaren heel veel brieven aan mij geschreven. Hij kwam dan naar mijn woning om deze brieven door de bus te gooien. [verdachte] gooide soms wel 15 brieven per dag door mijn brievenbus.
Begin juni 2019 werd mijn woning verkocht. Ik ben toen voor een maand bij een vriendin gaan wonen in [plaats] . [verdachte] is toen ook meerdere keren naar de woning van mijn vriendin gekomen.
Op 20 februari 2019 heb ik in overleg met de wijkagent een brief opgesteld waarin ik aangeef dat [verdachte] op geen enkele manier nog contact met mij mag zoeken. Ik heb deze brief aangetekend verstuurd aan [verdachte] . Hierbij overhandig ik u een kopie van deze brief en de stukken van Postnl waaruit blijkt dat deze brief aangetekend verstuurd is.
In juni 2019 ben ik verhuisd naar een eigen woning. Mijn nieuwe adres is niet bekend bij [verdachte] . Vanaf dat moment begon [verdachte] mij lastig te vallen via sociale media. [verdachte] heeft meerdere nep accounts aangemaakt via Facebook en Linkedln.
Op vrijdag 19 juli 2019 ontving ik een e-mail van [verdachte] . [verdachte] maakt gebruik van het e-mailadres [e-mail address] . [verdachte] heeft mij de afgelopen periode meerdere e-mails gestuurd.
[verdachte] belt mij meerdere keren per week onbekend.
Ik weet zeker dat het [verdachte] is die mij steeds onbekend belt.
Ik weet dit omdat hij de enige is die mij onbekend belt. Vanaf het moment dat ik het contact met [verdachte] verbroken heb. heb ik nooit meer op zijn berichten of telefoontjes gereageerd.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie, proces-verbaalnummer PL0900-2019283544-2, afgesloten d.d. 21 september 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 2] , inspecteur van de politie Eenheid Midden-Nederland, (p. 11-12 van het politiedossier), voor zover als relaas van verbalisant inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 21 september 2019 om 17:00 uur, heb ik een schriftelijke klacht ontvangen terzake van stalking/belaging.
De klacht werd gedaan door:
Achternaam : [aangeefster]
Voornamen : [aangeefster]
Geboren : [geboortedatum] 1981
Geboorteplaats : [geboorteplaats] in Nederland
De klaagster verzocht uitdrukkelijk om tot vervolging van de mogelijke dader over te gaan.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangeefster proces-verbaalnummer PL0900-2019283544-24, afgesloten d.d. 7 augustus 2020, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , BOA domein generieke opsporing van de politie Eenheid Midden-Nederland, (p. 98-101 van het politiedossier), voor zover als verklaring van aangeefster inhoudende, zakelijk weergegeven:
[verdachte] heeft mij de afgelopen maanden heel veel berichten via SMS en Whatsapp gestuurd. [verdachte] stuurt mij soms de hele dag door berichten.
Op 14 juni 2020 werd ik vijf keer gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Ik zat op dat moment samen met mijn man in de auto. Mijn man heeft mijn telefoon opgenomen. De telefoon stond op luidspreker waardoor ik het gesprek mee kon luisteren. Ik herkende direct de stem van [verdachte] .
- Op 25 juli 2020 werd ik vijf keer gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer 2]
- Op 27 juli 2020 werd ik een keer gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer 2]
- Op 31 juli 2020 werd ik drie keer gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer 2]
- Op 1 augustus 2020 werd ik een keer gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer 2]
- Op 1 augustus 2020 werd ik twee keer gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer 3]
- Op 1 augustus 2020 werd ik drie keer gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer 4]
- Op 1 augustus werd ik drie keer gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer 3]
Ik weet zeker dat deze telefoonnummers van [verdachte] zijn. Ik weet dit omdat [verdachte] mij later ook berichten heeft gestuurd vanaf deze telefoonnummers.
Op zaterdag 1 augustus 2020, om 23:15 uur, werd ik gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer 4] . Mijn man heeft mijn telefoon opgenomen. Wij herkende direct de stem van [verdachte] .
4. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 2 juli 2020 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
In december 2019 heeft ze mij geblokt op haar telefoon. Ik heb haar toen wel gemaild. Ik heb haar toen brieven gestuurd. Ik heb de brieven in haar brievenbus gedaan. Het nummer dat eindigt op [telefoonnummer 1] is wel van mij geweest.
5. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 19 mei 2022 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
We hebben eind oktober 2018 ruzie gehad. Een paar dagen voor oud en nieuw heb ik haar opgezocht en hebben we gepraat. Daarna heb ik een beetje contact gezocht tot eind juni 2019. Het contact in de eerste helft van 2019 bestond uit een beetje bellen.
Als het gaat om de periode vanaf 2006 tot 2018 dan kunnen het misschien wel 300 brieven zijn geweest, maar als het gaat om de periode eind december 2018 tot juni 2019, dan zijn het geen 300 brieven geweest. Ik weet niet hoeveel brieven het wel zijn geweest.
U vraagt mij of ik aangeefster heb gemaild. Ja, vast wel. Het e-mailadres [e-mail address] is volgens mij een oud e-mailadres van mij. Ik had ook een ander mailadres. Het klopt dat ik weleens fake-accounts gebruikte. Het klopt dat ik de naam [naam] op Facebook heb gebruikt. Ik gebruikte andere namen, omdat ik met mijn eigen naam contact krijg met mensen waar ik geen contact mee wil hebben. De andere accounts gebruikte ik voor accounts met mensen waar ik wel contact mee wil.
U vraagt mij of ik vind dat ik aangeefster, achteraf gezien, te vaak heb lastig gevallen. Als ik kijk naar de periode vanaf eind 2018 tot juni 2019, dan klopt dat wel een beetje.”
6. In de toelichting op het middel worden twee onderdelen van de als bewijsmiddel 5 gebruikte verklaring van de verdachte benoemd, die volgens de steller van het middel in strijd zijn met de bewezenverklaring, die inhoudt dat de verdachte een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer heeft gemaakt. Het gaat hem om de onderdelen waarin de verdachte verklaart (i) dat hij tot eind juni 2019 een beetje contact heeft gezocht, welk contact bestond uit een beetje bellen en (ii) dat het tussen eind december 2018 en juni 2019 geen 300 brieven zijn geweest.
7. In verband met het eerste onderdeel van de verklaring valt de steller van het middel over de woorden “een beetje”. Hetgeen de verdachte in zijn eigen woorden – enigszins bagatelliserend – als “een beetje” contact en “een beetje” bellen aanmerkt, heeft het hof kennelijk mede redengevend geacht voor het oordeel dat een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer is gemaakt. Het hof heeft dit onderdeel naar het mij voorkomt vooral gebruikt omdat de verdachte daarin erkent dat hij in de bewezenverklaarde periode contact heeft gezocht met het slachtoffer. Zo begrepen, is de verklaring van de verdachte niet strijdig met de bewezenverklaring. Daarbij merk ik voorts nog op dat de als bewijsmiddel 5 gebruikte verklaring van de verdachte ook inhoudt dat hij het “wel een beetje” vindt kloppen dat hij het slachtoffer, achteraf gezien, te vaak heeft lastiggevallen in de periode vanaf eind 2018 tot juni 2019.
8. Ook het tweede onderdeel van de tot bewijs gebezigde verklaring van de verdachte is naar mijn oordeel niet in strijd met de bewezenverklaring. De verklaring van de verdachte dat het tussen eind december 2018 en juni 2019 “geen 300 brieven [zijn] geweest”, is immers niet zonder meer in strijd met de bewezenverklaring dat de verdachte “veelvuldig brieven en/of e-mailberichten en/of whatsapp-berichten en/of sms-berichten en/of spraakberichten” heeft gestuurd.
9. Het eerste middel faalt.

Het tweede middel

10. Het middel klaagt over de motivering van de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door het hof. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat uit de overwegingen van het hof niet blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen. De steller van het middel wijst daarbij op de omstandigheden dat het hof heeft overwogen dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en dat de verdachte te kennen heeft gegeven geen verder contact meer te willen hebben met aangeefster.
11. Het hof heeft de oplegging van de maatregel als volgt gemotiveerd:

Oplegging vrijheidsbeperkende maatregel
Het hof ziet tevens aanleiding voor oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht ter beveiliging van de maatschappij, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer [aangeefster] voor de duur van vijf jaren. Het slachtoffer heeft hier uitdrukkelijk om verzocht. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven hiertegen geen bezwaar te hebben, omdat hij toch geen contact meer wenst te hebben met het slachtoffer. Het hof acht het, om recidive te voorkomen, van groot belang dat er op geen enkele wijze nog contact is tussen verdachte en aangeefster. Het hof is er niet van overtuigd dat het verdachte lukt om op geen enkele wijze contact met aangeefster op te nemen zonder dat er een stok achter de deur is om zich van contact te weerhouden.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde feit en het hiervoor overwogene, acht het hof oplegging van een dergelijke maatregel voor genoemde duur in de gegeven omstandigheden noodzakelijk en proportioneel.
Het hof zal hierbij bevelen dat iedere keer dat verdachte dit contactverbod overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Het hof zal de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer.”
12. Art. 38v lid 4 Sr luidt als volgt:
“De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaald persoon of bepaalde personen.”
13. Het hof heeft overwogen dat het de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar zal verklaren “nu er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer.” Aan de steller van het middel moet worden toegegeven dat art. 38v lid 4 Sr vereist dat hiermee ‘ernstig’ rekening moet worden gehouden en dat het hof in zoverre geen blijk heeft gegeven dat aan de in artikel 38v lid 4 Sr gestelde voorwaarden is voldaan. Gelet evenwel op de eerdere overweging van het hof dat het hof het, om recidive te voorkomen, van groot belang acht dat er op geen enkele wijze nog contact is tussen verdachte en aangeefster en dat het er niet van overtuigd is dat het de verdachte lukt om op geen enkele wijze contact met aangeefster op te nemen zonder dat er een stok achter de deur is om zich van contact te weerhouden, acht ik de oplegging van de maatregel desalniettemin voldoende gemotiveerd. In die overweging ligt immers besloten dat het hof er ernstig rekening mee houdt dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer.
14. Het tweede middel faalt.

Slotsom

15. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art 81 lid 1 RO ontleende motivering.
16. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG