ECLI:NL:PHR:2023:213

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
21/00690
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagster verzoekt om teruggave van in beslag genomen gouden sieraden in verband met verdenking van witwassen

In deze zaak heeft de klaagster, een juwelierswinkel gevestigd in [vestigingsplaats], een klaagschrift ingediend tegen de ongegrondverklaring van het beslag op een handelsvoorraad gouden sieraden. De rechtbank Amsterdam had op 29 januari 2021 het klaagschrift ongegrond verklaard, waarbij de klaagster werd verdacht van het (medeplegen van) witwassen. De inbeslagname vond plaats op 17 juni 2020, toen de politie een auto met Duitse kentekenplaten aanhield en drie tassen met gouden sieraden aantrof. De klaagster stelde dat het goud toebehoorde aan haar en dat het bedoeld was voor klantbezoeken in Nederland. De officier van justitie betwistte echter de legale herkomst van het goud en stelde dat er geen bewijs was dat klanten oud goud hadden ingeleverd. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het beslag, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later het goud verbeurd zou verklaren. De klaagster heeft in de procedure diverse documenten overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt, maar de rechtbank oordeelde dat het onderzoek naar de verdenkingen nog gaande was en dat er onvoldoende bewijs was voor de legale herkomst van het goud. De conclusie van de advocaat-generaal was dat het beroep tot verwerping strekte, en de Hoge Raad bevestigde deze conclusie.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/00690 B
Zitting21 februari 2023
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[klaagster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de klaagster.

1.Het cassatieberoep

1.1
De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 29 januari 2021 het op grond van art. 552a Sv ingediende klaagschrift van de klaagster, strekkende tot opheffing van het beslag op een handelsvoorraad gouden sieraden (5-6 kilo), met last tot teruggave aan de klaagster, ongegrond verklaard.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaak 21/04731. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster. R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld dat zich richt tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift.

2.De procedure

2.1
Op grond van de gedingstukken kan in deze zaak van het volgende worden uitgegaan.
2.2
De klaagster exploiteert een juwelierswinkel in [vestigingsplaats] (in Duitsland). Op 17 juni 2020 [1] heeft de politie op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (in Nederland) een auto met een Duits kenteken aangehouden. In de auto worden drie tassen met gouden sieraden aangetroffen en op grond van art. 94 Sv in beslag genomen. Ook wordt een rolkoffer met een inhoud van ongeveer 25 kilo aan gouden sieraden in beslag genomen. De drie personen die zich in de auto bevinden ( [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ) worden aangehouden op verdenking van witwassen. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben verklaard dat zij werkzaam zijn voor de klaagster. [betrokkene 3] heeft aangegeven dat hij werkzaam is voor [A] (dit is de klaagster in de samenhangende zaak 21/04731). [A] is een Bulgaars bedrijf dat in Duitsland omgesmolten oud goud, afkomstig van onder meer bij Nederlandse juweliers ingeruilde/ingeleverde sieraden gebruikt om bij een in Turkije gevestigde juwelier ( [B] ) gouden sieraden te kopen. [betrokkene 3] is een koerier van [B] . Hij is op 17 juni 2020 vanuit Turkije op Schiphol aangekomen met een rolkoffer gevuld met gouden sieraden (door de officier van justitie aangeduid als ‘kermisgoud’) van [B] . [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , die vanuit [vestigingsplaats] met een handelsvoorraad aan sieraden van klaagster ( [klaagster] ) op weg zijn naar klanten (Turkse juweliers) in Rotterdam en Den Haag. Zij hebben [betrokkene 3] op Schiphol opgepikt en hebben verklaard dat zij met [betrokkene 3] bevriend zijn en met hem geen zakelijke relatie hebben. Wanneer het drietal door de politie wordt aangehouden hebben [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in Nederland nog geen klanten van klaagster bezocht.
2.3
Klaagster wordt ervan verdacht dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het (medeplegen) van witwassen van crimineel geld. De handelswijze is volgens het openbaar ministerie dat er goudbaren naar Turkije worden gevlogen en geld wordt overgemaakt naar juwelier [B] zonder dat daar een evenredige prestatie tegenover staat. De herkomst van de bij de Turkse juweliers in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag ingeleverde sieraden, die later worden omgesmolten, is volgens het openbaar ministerie niet bekend. Niet duidelijk is wie die sieraden daar heeft ingeleverd in ruil voor of als aanbetaling op nieuwe sieraden geleverd door klaagster ( [klaagster] ) en gefabriceerd door [B] in Turkije.
2.4
Namens de klaagster is op 9 augustus 2020 een op art. 552a Sv gebaseerd klaagschrift ingediend dat strekt tot opheffing van het beslag op 5-6 kilo gouden sieraden die onder haar werknemer [betrokkene 1] in een laptoptas in beslag is genomen met last tot teruggave aan de klaagster. In het klaagschrift wordt gesteld dat het om een handelsvoorraad goud gaat die aan de klaagster toebehoort.
2.5
Het klaagschrift is op 15 januari 2021 in openbare raadkamer behandeld. In het proces-verbaal van deze zitting is te lezen: [2]
“(…) De oudste rechter maakt melding van de stukken die de rechtbank een uur voor de zitting van mr. Van de Wijngaart heeft ontvangen.
Mr. Van de Wijngaart verklaart, zakelijk weergegeven:
Het betreffen de onderliggende stukken bij de correspondentie. De stukken zijn naar de FIOD gestuurd. Ik had gedacht dat het Openbaar Ministerie de stukken zou overleggen, maar dat is niet gebeurd. U, oudste rechter, vraagt mij of het gaat om de 40 stukken waar eerder over is gesproken. Ja dat klopt. Tijdens een telefonisch onderhoud met de officier van justitie zijn deze stukken ook besproken.
De officier van justitie voert het woord aan de hand van haar op schrift gestelde toelichting (…).
Mr. Van de Wijngaart voert het woord aan de hand van aangehechte pleitaantekeningen (…)
In aanvulling op de pleitaantekeningen verklaart mr. Van de Wijngaart. zakelijk weergegeven:Volgens het Openbaar Ministerie is er sprake van witwassen van crimineel geld. Ik zie dat nergens terug. Het is niet onderbouwd. Ik heb overigens geen dossier. Het goud heeft een legale herkomst. Dat het in de strafzaak tot een verbeurdverklaring kan leiden, acht ik hoogst onwaarschijnlijk gelet op alle documenten die de verdediging heeft verstrekt. (…)
De officier van justitie verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik heb steeds tegen de raadslieden gezegd dat ik veel informatie mis. Ik zie niet wat welke mensen bij die juweliers hebben ingeleverd. Welke persoon heeft welk goud ingeleverd? Daar moeten registers van zijn. Dat de douane papieren allemaal in orde zijn ligt voor de hand anders kom je het land niet uit. Alle formaliteiten lijken in orde, maar als je gaat kijken wat daar achter ligt dan kom je uit bij de juweliers. We hebben de aangetroffen tas. We hebben nooit verteld wat daar in zat. Wij dachten dat de verdediging daarmee zou komen. De tas zat helemaal vol met sieraden. Dat heb ik van geen van de partijen gehoord. Wat er in de koffers is aangetroffen is kermisgoud en niet geschikt voor de handel. Ik zou eerst eens aan uw cliënten vragen wat er in de koffers zit. Ik denk dat uw cliënten u beiden in de maling nemen. Als je in tweedehands waardevolle goederen handelt, dan zijn er zoveel dingen die in orde moeten zijn. Hetgeen u mij hebt verteld overtuigt mij helemaal niet. Nogmaals het formele deel is in orde, maar dat zegt niet dat wat er in de koffers zit ook klopt. U, voorzitter, vraagt mij of ik een procesdossier aan partijen heb verstrekt. Nee, dat heb ik niet gedaan. Ik heb ook nooit een verzoek daartoe ontvangen.
Mr. Van de Wijngaart verklaart, zakelijk weergegeven:U, officier van justitie, ontkent alles. Heb ik recht op het dossier? Wat is de status van mijn cliënt? Is hij verdachte? Iedereen dient hetzelfde dossier te hebben. Als er een dossier aan de rechtbank is verstrekt dan wil ik dat ook hebben. De officier van justitie vraagt mij of ik daar een brief van heb. Ik heb daarover geen aparte brief gestuurd.
Mr. America verklaart, zakelijk weergegeven:
Volgens de officier van justitie is alles op papier in orde. Maar wat ik eigenlijk steeds hoor in algemene bewoordingen is dat er sprake is van ‘
schemes'. Volgens mij zou je dan ieder aangetroffen goud in beslag kunnen nemen. Wat er in de koffer zit, staat op de factuur. Als er iets anders in zit, dan wil ik een proces-verbaal van de FIOD zien met wat er dan wel in zit. Een dergelijk proces-verbaal zie ik niet.
De officier van justitie verklaart, zakelijk weergegeven:Ik heb u beiden een brief gestuurd waarin ik heb verzocht om mij te vertellen wat er in de koffer zit. Ik heb daar geen antwoord op gekregen.
Mr. America verklaart, zakelijk weergegeven:
Wat er in de koffer zit, staat op de factuur. Deze factuur is bijgevoegd bij het klaagschrift. Ik hoor de officier van justitie zeggen dat er meerdere facturen zijn. Er is één factuur. Er is één koffer die toebehoort aan mijn cliënt.
Mr. Van de Wijngaart verklaart, zakelijk weergegeven:
Ik wil mij aansluiten bij hetgeen mijn collega zojuist heeft gezegd.”
2.6
De schriftelijk toelichting aan de hand waarvan de officier van justitie in raadkamer het woord heeft gevoerd vermeldt:
“De kwestie die voorligt is het beslag dat door het OM is gelegd op een hoeveelheid goud die door 3 personen in Nederland is gebracht. Het beslag is gelegd door de wijze waarop het in Nederland is ingevoerd, de omstandigheden waaronder het goud is aangetroffen, de verklaringen van de verdachten en het feit dat geen enkele aannemelijke verklaring wordt gegeven voor de reden van het transport.
De omstandighedenOp 17 juni 2020 zet de politie op grond van de Wegenverkeerswet een auto met Duitse kentekenplaten aan de kant van de weg. In die auto zitten drie personen.
[betrokkene 1], de bestuurder van de auto komt in de politiesystemen voor als betrokkene bij het witwassen met goud. Bij een onderzoek van de auto treft de politie zakken/tassen met goudkleurige ringen en sieraden aan. De politie schat het gewicht daarvan op ongeveer 30 kg. In de achterbank van de auto is een stalenplaat gemonteerd. Later wordt in de achterbak van de auto nog een tas/koffer met ongeveer 25 kg goud aangetroffen.
De drie mannen die in de auto zaten stonden naast de auto te bibberen, ondanks de temperatuur van 25 graden. Verdachte [betrokkene 1] verklaarde ter plaatse dat hij goudsmid is, bij hem wordt 5000 euro contant aangetroffen.
De personen worden door de FIOD aangehouden op verdenking van witwassen.
[klaagster]
Verdachte [betrokkene 1](…)
Verklaart dat zijn werk is: goud uit de winkel brengen naar de plekken die het gaan kopen. Ik breng het goud, in geld en breng het geld terug naar de winkel.
Facturen? De naam van de winkel is [klaagster] , gevestigd in [vestigingsplaats] . Ik verblijf in de bovenkant van dat pand. Ik kan niets verklaren over mijn baas. Zijn naam is [betrokkene 4] . Hij is de baas van het bedrijf [klaagster] . Ik doe het werk wat hij mij opdraagt. (NB deze hij [betrokkene 4] is een 22-jarige vrouw). Aan het eind van de maand krijg ik mijn loon in contanten in een envelopje. Dat is 2000 euro. De facturen worden gemaakt als de juweliers het goud in ontvangst hebben genomen en aan mij hebben betaald. In plaats van met geld te betalen, betalen ze met oud goud. De afnemers hebben facturen van wat ze hebben afgenomen. Verdachte noemt acht Turkse juweliers op die zijn gevestigd in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag.
Nu had ik 2 schoudertassen bij mij, allebei gevuld met gouden sieraden.
Dit goud is van [klaagster] . Ik heb dit van de zaak gekregen waar het is gemaakt.
De facturen worden gemaakt als de juwelier het goud in ontvangst heeft genomen en aan mij heeft betaald.
Waar zijn die facturen?Later verklaart de verdachte:
Ik moet goud afleveren, geld innen en het geld weer terugbrengen.Het gaat niet om geld. In plaats van in geld betalen ze met oudgoud, schrootgoud, het is een soort van recyclen.De juweliers plaatsen bestellingen bij [klaagster] . De bestellingen van de juweliers worden om de 3 weken geplaatst.
Waar zijn de bestelformulieren ?De 5000 euro in mijn fouillering is mijn eigen geld, mijn spaargeld. [betrokkene 2] is mijn collega. We hebben vandaag een vriend (verdachte [betrokkene 3] ) opgehaald bij Schiphol. Daarna zouden we bestellingen afleveren in Den Haag en Rotterdam. Wij hebben niets te maken met [betrokkene 3] . Hij is van een andere firma. (…)
Standpunt van het Openbaar MinisterieVast staat dat er op 17 juni 2020 een hoeveelheid goud in beslag is genomen. Dit goud komt uit Turkije. Er zijn geen facturen van de aankoop van het goud in Turkije.
Er zouden in Nederland door personen bij juweliers gouden sieraden worden ingeleverd. Dat ingeleverde goud zou worden vervoerd naar Duitsland.
Wiezijn de klanten in
Nederlanddie bij juweliers sieraden hebben ingeleverd om ze te laten opleuken in Istanbul?
Wiedie personen zijn en wie wat heeft aangeleverd blijkt nergens uit. Daar is al meermalen naar gevraagd maar de vragen zijn niet beantwoord.
Watkrijgen de personen terug voor hun ingeleverde goud? Vragen zijn niet beantwoord.
In Duitsland zou het door personen bij juweliers in Nederland ingeleverde goud worden gesmolten tot zgn goudbaren. En vervolgens door de verdachten per vliegtuig naar Turkije worden vervoerd. Hoe en waar en waarom dat "smeltproces" in Duitsland plaats vindt en niet in Turkije is niet duidelijk en lijkt onlogisch.
Zeker omdat de Turkse klanten graag een Turkse legering willen, dat kan niet als het goud in Duitsland wordt gesmolten. De partij die het goud inneemt is verplicht de herkomst te documenteren in een register. Dat zijn de juweliers, maar ook de smelterij. Er is geen register met transacties van de smelterij, noch van de juweliers aangeleverd.
Welke klant heeft bij welke juwelier in Nederland goud ingebracht en welke hoeveelheid. Wat was de bestelling van die klant qua sieraden uit Turkije? Wat en hoe is door de klanten voor de sieraden betaald en/of wie heeft daar geld voor ontvangen?
Wie zijn die inbrengende en afnemende partijen van het goud? En hoe wordt er betaald Wat is de rol van de genoemde juweliers in Nederland die kennelijk partij zijn in deze transacties?
Meermalen is aan de verdachten gevraagd helderheid te verschaffen. Tevergeefs. Noch van de bedrijven die worden genoemd, noch van de verdachten volgde een inhoudelijke reactie. Het blijven schimmige transacties.
Het openbaar ministerie is gezien al het bovenstaande van oordeel dat deze zgn juwelen/goudstromen zijn opgezet om crimineel geld wit te wassen. Het is nagenoeg een feit van algemene bekendheid dat criminele opbrengsten bijvoorbeeld verkregen uit fraude met PGB gelden en Taalscholen, naar Turkije wordt gebracht om daar vastgoed van te kopen. Dat geld kan doorgaans niet worden overgemaakt via bankrekeningen en er wordt naar alternatieven gezocht. (…)
Gezien al het bovenstaande stelt het openbaar ministerie het navolgende vast:
De verdachten houden zich bezig met het medeplegen van witwassen. De (fictieve) handel met sieraden die door verdachten wordt gedreven heeft alle kenmerken van Trade Based Money Laundering.
TBML is een door de FATF beschreven vorm van witwassen die steeds vaker wordt gebruikt. Het witwassen is "verpakt" in een op het oog normale goederenstroom. Vaak in goederenstromen die een hoge waarde vertegenwoordigen, bijvoorbeeld antiek, edelstenen, juwelen en goud. Pakketten geld meenemen in vliegtuig of auto is old school, veel te riskant.
Uit de bevindingen en verklaringen beschreven in het dossier blijkt het volgende:
In Nederland, Duitsland en België worden door personen met een Turkse achtergrond sieraden uit Turkije besteld.
Die bestelde sieraden zouden worden betaald door het bij juweliers in Nederland, Duitsland en België inleveren van oud goud.
Dat oude goud wordt door verdachte(n) bij die juweliers opgehaald en naar Duitsland gebracht. Daar zou dat oude goud worden gesmolten tot goudbaren. Die goudbaren gaan vanuit Duitsland per vliegtuig naar Istanbul in Turkije. Daar zouden van die goudbaren nieuwe sieraden worden gemaakt. Die nieuwe sieraden gaan vervolgens per vliegtuig naar Nederland. En die zouden van daaruit verspreid worden over de juweliers.
Voor het maken van die sieraden moet aan Turkije worden betaald.
Er is daardoor een geldstroom van Nederland naar Turkije: facturen van [B] .
En er gaan goudbaren van gesmolten Nederlands goud via Duitsland naar Turkije.
Het openbaar ministerie stelt dat deze goud/geldstromen de werkelijke aard en herkomst van de goud/ geldstromen verhullen.
Het openbaar ministerie stelt dat er goudbaren naar Turkije worden gevlogen en geld wordt overgemaakt naar juwelier [B] zonder dat daar een (evenredige) prestatie tegenoverstaat.
De verdachten hebben sinds de aanhouding niets aangeleverd waaruit blijkt dat er door klanten van juweliers oud goud is ingeleverd. Dit terwijl juweliers een register moeten bijhouden met betrekking tot de inname van goud/zilver waarin identiteitsgegevens van de leverende personen moeten worden opgenomen.
Er is niets aangeleverd over bestellingen door de klanten die oud goud hebben aangeleverd. De stelling van de verdediging is immers dat van oud goud nieuwe sieraden worden gemaakt. Daar stuurt [B] ook de facturen voor.
Op de terugweg hadden de verdachten een koffer met Turks goud bij zich. Dat zouden bestellingen zijn van klanten. Wie die klanten en de bijbehorende bedrijven zijn heeft de verdediging nog steeds niet verteld. Sterker nog, de verdediging weet niet eens wat er in die koffer/tassen zit en voor wie sieraden zijn bestemd.
Deze scam is opgezet om het een handelsstroom te laten lijken: TBML
Dus: een koffer goudbaren en geld via facturen van [B] vanuit Nederland naar Turkije.
Een koffer met "kermisgoud" van Turkije naar Nederland.
Verdachten hebben opzettelijk middels hun bedrijfsvoering geld wit gewassen.
Het openbaar ministerie zal tzt verbeurdverklaring van de koffer met sieraden vorderen.
Conclusie:
Er is naar het oordeel van het openbaar ministerie geen enkele reden om het beslagene aan partijen te geven."
2.7
De namens de klaagster in raadkamer overgelegde pleitnota houdt in:

I. Inleiding
Klaagster heeft zich tot uw rechtbank gewend met het verzoek de inbeslaggenomen hoeveelheid goud terug te geven, nu de officier van justitie tot op heden heeft geweigerd tot teruggave over te gaan. Gelet op de uitvoerige antwoorden alsmede onderliggende stukken die keer op keer zijn verstrekt aan politie en justitie, meent de verdediging dat klaagster voldoende heeft aangetoond dat het inbeslaggenomen goud aan haar toebehoort en dat dit goud niet van enig misdrijf afkomstig is alsmede niet te relateren dan wel dienstig is (geweest) aan enig misdrijf. Derhalve verzoekt de verdediging uw rechtbank tot gegrond verklaring van het klaagschrift en de teruggave te gelasten.
II. Situatieschets
Inbeslagname
Het betreft de situatie op 17 juni 2020.
Op die bewuste dag is een medewerker van [klaagster] , [betrokkene 1] , aangehouden voor de verdenking witwassen in verband met het bezit van 5-6 kg goud.
Het aangetroffen goud was nog in nieuwe staat en was bedoeld voor klantbezoeken in Nederland.
De gebruikelijke handelwijze vanuit [klaagster] is dat zij op pad gaat met een hoeveelheid sieraden (deels op voorbestelling) en een bezoek brengen aan de juweliers, ook in Nederland.
De juweliers nemen dan de gewenste sieraden af. Deze worden gewogen en betaald dan wel middels oud goud dat direct in ontvangst wordt genomen door de medewerker van [klaagster] , dan wel middels contante betaling, dan wel middels een latere bankoverschrijving.
De weging alsmede waarde in geld wordt op een kwitantie geschreven, waarvan een kopie bij de juwelier wordt achtergelaten De originele kwitanties neemt de medewerker mee, waarna op kantoor van [klaagster] de bijbehorende facturen in orde worden gemaakt en worden verstrekt aan de juweliers.
De bewuste 17 juni 2020 was [betrokkene 1] nog niet op route naar klantenbezoeken, derhalve was hij nog niet in het bezit van eventueel contant geld of sloopgoud.
Het goud is die dag in beslag genomen.
Contact met FIOD
In de daaropvolgende dagen heeft de verdediging diverse malen contact gehad met de FIOD teneinde eventuele vragen te kunnen beantwoorden alsmede de teruggave van het goud te bewerkstelligen.
Op 19 juni 2020 heeft dit contact ertoe geleid via de e mail stukken te doen toekomen.
Deze stukken geven blijk van een correcte en legale wijze van handel in goud alsmede dat het in beslag genomen goud in eigendom toebehoort aan [klaagster] .
Door de inbeslagname van het nieuwe goud werd [klaagster] toen maar zeker nu, 6 maanden na dato, nog immer onevenredig in haar eigendomsrecht geraakt alsmede zal deze inbeslagname een enorme impact op de verdere handel hebben nu er veel minder ruimte is voor aanschaf van nieuw goud en dus verkoop hiervan.
Na diverse aanmaningen per e-mail als ook per telefoon, kwam uiteindelijk op 8 juli 2020 een reactie met nadere vragen.
Deze vragen alsmede de verzochte stukken zijn op 27 juli 2020 aan de FIOD toegestuurd.
Op 11 augustus 2020 kwam hier een reactie op, waarop de verdediging op 16 augustus 2020 wederom op heeft gereageerd met nadere stukken en beantwoording.
Op 20 augustus 2020 gaf [betrokkene 5] aan het gehele pakket aan de officier van justitie te hebben gestuurd voor een (tussentijdse) beoordeling.
III. Uitblijven reactie als ook standpunt
Contact met officier van justitie
Na rappelleren, kreeg ik van de officier van justitie op 2 september 2020 een reactie dat zij een onderbouwd verzoek wenste te hebben.
U zult begrijpen dat de verdediging, na 2,5 maand uitvoerig corresponderen, reageren en het toesturen van tientallen documenten, van mening was en ook is dat aan de vereisten van onderbouwing wel was voldaan.
Telefonisch contact met de officier op 15 september 2020 wees uit dat er nog nader overleg zou worden gepleegd met de FIOD en dat er nog een nader standpunt zou volgen. Zoals ook uit de overlegde correspondentie blijkt, was er vanaf dat moment echter algehele radiostilte.
Derhalve is uiteindelijk op 8 oktober 2020 het onderhavige klaagschrift ingediend.
Standpunt tbv klaagschrift
Tot op heden is er nog immer geen concreet standpunt door het openbaar ministerie naar voren gebracht. Sterker nog, er zijn niet eens stukken van inbeslagname verstrekt in aanloop naar deze raadkamer.
Het bevreemdt de verdediging ten zeerste dat het openbaar ministerie zich op deze manier opstelt en dat hiermee enige verantwoording over de inbeslagname en het verdere verloop van de procedure ontbreekt.
Het staat naar de mening van de verdediging, echter vast dat klaagster eigenaresse is van een deel van het inbeslaggenomen goud en dat er geen gronden (meer) zijn voor voortduring van het beslag. Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave nu het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.
De waarheid aan de dag brengen of het aantonen van wederrechtelijk voordeel is hier niet aan de orde.
Voorts is het juist hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend met alle overlegde stukken, met betrekking tot het inbeslaggenomen goud de verbeurdverklaring zal uitspreken of onttrekking aan het verkeer zal bevelen.”
2.8
De meervoudige raadkamer van de rechtbank heeft bij beschikking van 29 januari 2021 het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe overwogen:

De beoordelingUit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 17 juni 2020 is op de voet van art. 94 Sv genoemd voorwerp in beslag genomen.
Klaagster wordt – kort gezegd – verdacht van witwassen vanwege het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid goud.
De verdenking is blijkens het dossier onder meer gestoeld op het volgende. Op 17 juni 2020 heeft de politie op de snelweg A4 een personenauto met een Duits kenteken op grond van de Wegensverkeerswet aan de kant laten zetten. In dat voertuig zaten drie personen. [betrokkene 1] , [betrokkene 3] en [betrokkene 2] . Uit de politiesystemen blijkt dat [betrokkene 1] eerder in een onderzoek naar witwassen van goud naar voren kwam. In de kofferbak zien verbalisanten zakken met goudkleurige ringen en sieraden. Verder zag de politie dat er achter de achterbank een stalen plaat zat, waardoor de kofferbakruimte fysiek was gescheiden van het zitgedeelte. [betrokkene 1] verklaarde tegen de politie dat hij goudsmid was. De douane komt ter plaatste. Duidelijk wordt dat [betrokkene 3] van Istanboel naar Amsterdam is gevlogen met een rolkoffer met cira 24 kilo goud. Op verzoek van de FIOD heeft de douane het voertuig onderzocht.
In het voertuig worden in totaal drie tassen met gouden sieraden aangetroffen. Deze zijn in beslag genomen. [betrokkene 3] verklaarde werkzaam te zijn voor het Bulgaarse [A] en daarvoor vanuit Turkije een rolkoffer met goud richting Duitsland te vervoeren.
[betrokkene 2] en [betrokkene 1] verklaarden werkzaam te zijn voor het Duitse [klaagster] en in Nederland te zijn om bij juweliers goud af te leveren.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of de ontnemingszaak te geven oordeel. Het beperkte karakter van de beklagprocedure komt tot uitdrukking in enkele van de aan te leggen toetsingsmaatstaven (Hoge Raad 28 september 2010, ECLI:NL:HR:20I0:BL2823, NJ 2010/654).
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen. b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomene kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, met betrekking tot die voorwerpen de verbeurdverklaring zal uitspreken of onttrekking aan het verkeer zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4º Sr, in verbinding met art. 552f Sv.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie vatbaar is voor verbeurdverklaring.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal uitspreken.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer overweegt de rechtbank als volgt.
Klaagster wordt ervan verdacht dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het (medeplegen) van witwassen. De handelswijze is volgens het Openbaar Ministerie dat er goudbaren naar Turkije worden gevlogen en geld wordt overgemaakt naar juwelier [B] zonder dat daar een evenredige prestatie tegenover staan. Gelet op deze verdenking, het standpunt van het Openbaar Ministerie dat klaagster sinds de aanhouding niets heeft aangeleverd waaruit blijkt dat er door klanten van juweliers oud goud is ingeleverd, het onderzoek nog gaande is en niet reeds op voorhand duidelijk is dat het inbeslaggenomen goud in het geheel niets met enige verdenking te maken heeft, is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomen goud verbeurd zal verklaren.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.”

3.Het middel

3.1
Het middel is zoals gezegd gericht tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift.
3.2
De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 17 juni 2020 ‘drie tassen met goud’ zijn aangetroffen in een auto waarin zich op dat moment drie personen bevonden. Eén van die personen was [betrokkene 1] , een werknemer van de klaagster. Het klaagschrift heeft betrekking op één van die tassen. Dat betreft een laptoptas waarin volgens het klaagschrift de handelsvoorraad van de klaagster zat (5-6 kilo aan gouden sieraden).
3.3
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag is gelegd op grond van art. 94 Sv. Onder wie dat beslag is gelegd, onder de klaagster of onder [betrokkene 1] , een werknemer van de klaagster, blijkt niet uit de stukken. De klaagster gaat er blijkens het klaagschrift vanuit dat de laptoptas met inhoud ten laste van haar werknemer in beslag is genomen. Die stelling van de klaagster heeft op geen enkel moment ter discussie gestaan. [3] Toch lijkt de rechtbank er vanuit te zijn gegaan dat het beslag onder de klaagster zelf is gelegd. Bij de vermelding van het voor de beoordeling van het klaagschrift toepasselijke toetsingskader geeft de rechtbank namelijk aan dat dit kader geldt “in geval van een beklag van de beslagene”. Of dat laatste juist is kan in dit geval in het midden worden gelaten. Aan de vraag wie redelijkerwijs als rechthebbende op het beslag kan worden aangemerkt, is de rechtbank immers niet toegekomen. De rechtbank heeft conform het geldende toetsingskader eerst de daaraan voorafgaande vraag moeten beantwoorden of het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. [4] Die vraag heeft de rechtbank bevestigend beantwoord. Zij heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen goud verbeurd zal verklaren. [5]
3.4
Het middel richt zich tegen dit oordeel met drie deelklachten. De eerste twee deelklachten hebben betrekking op de begrijpelijkheid van de motivering die aan dit oordeel ten grondslag ligt. In de derde deelklacht wordt geklaagd dat de beslissing van de rechtbank getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Omdat de laatstgenoemde klacht het meest verstrekkend is zal ik die als eerste bespreken.
Derde deelklacht
3.5
Blijkens de toelichting op het middel “getuigt de door de rechtbank gehanteerde maatstaf, dat het pas niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later een verbeurdverklaring zal uitspreken indien reeds op voorhand duidelijk is dat het in beslag genomen goud in het geheel niets met enige verdenking te maken heeft, van een onjuiste rechtsopvatting. Maatstaf is immers dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later de verbeurdverklaring zal uitspreken hetgeen bepaald iets anders is dan de strafrechter [die] zal vaststellen dat het goud 'in het geheel niets met enige verdenking te maken heeft’.”, aldus de stellers van het middel.
3.6
Naar mijn mening is deze conclusie van de stellers van het middel te kort door de bocht en wordt de motivering van de rechtbank hier uit zijn verband getrokken. De rechtbank heeft in haar beschikking het juiste toetsingskader vooropgesteld en geoordeeld dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen goud verbeurd zal verklaren. De rechtbank heeft dit oordeel gemotiveerd door te verwijzen naar kort samengevat de volgende feiten en omstandigheden”: (i) dat de klaagster er van wordt verdachte dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan het (medeplegen) van witwassen, (ii) het standpunt van het openbaar ministerie dat klaagster sinds de aanhouding niets heeft aangeleverd waaruit blijkt dat er door klanten van juweliers oud goud is ingeleverd en (iii) het onderzoek naar deze verdenkingen nog niet is afgerond en “
niet reeds op voorhand duidelijk is dat het inbeslaggenomen goud in het geheel niets met enige verdenking te maken heeft”.
3.7
Laatstgenoemde (cursief weergegeven) zinsnede, waar de stellers van het middel over struikelen, dient te worden gelezen in de context van de gehele overweging waaruit volgt dat deze zinsnede onderdeel uit maakt van opgesomde feiten en omstandigheden die voor de rechtbank grondslag vormen voor het oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend het in beslag genomen goud verbeurd zal verklaren. In het bijzonder gaat het hier om de omstandigheid dat het onderzoek naar de verdenkingen tegen de klaagster [6] en haar medeverdachten nog niet is afgerond en om die reden kennelijk nog niet kan worden vastgesteld of het in beslag genomen goud een relatie heeft met enig strafbaar feit als bedoeld in art. 33a Sr.
3.8
Voor zover wordt geklaagd dat de rechtbank de verkeerde maatstaf heeft gehanteerd danwel deze onjuist heeft toegepast mist de derde deelklacht feitelijke grondslag.
Eerste deelklacht
3.9
In de eerste deelklacht wordt geklaagd dat “de beslissing van de rechtbank onbegrijpelijk is in het licht van het verhandelde ter zitting en hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld, te weten dat het goud in Nederland in beslag is genomen nadat het goud eerder vanuit Duitsland naar Nederland is vervoerd, zodat dit niet in verband is te brengen met de verdenking dat goudbaren vanuit Nederland naar Turkije worden gevlogen.” In de toelichting op het middel wordt in dit verband gewezen op het feit dat de klaagster (onweersproken) heeft aangevoerd dat zij slechts teruggave verzoekt van uit Duitsland afkomstige “nieuwe gouden sieraden” en dus niet “goudbaren” die kennelijk vanuit Nederland naar Turkije worden uitgevoerd.
3.1
Ook hierin volg ik de stellers van het middel niet. De rechtbank heeft met betrekking tot de verdenking van witwassen overwogen dat de handelswijze “volgens het openbaar ministerie (is) dat er goudbaren naar Turkije worden gevlogen en geld wordt overgemaakt naar juwelier [B] zonder dat daar een evenredige tegenprestatie tegenover staat”. Daargelaten dat de rechtbank – anders dan de stellers van het middel betogen – niet heeft overwogen dat de verdenking ziet op goudbaren die
vanuit Nederlandnaar Turkije worden vervoerd, geef ik de stellers van het middel gelijk dat uit de motivering van de rechtbank niet (direct) volgt op welke wijze een transport (met gouden sieraden en niet goudbaren) vanuit Duitsland naar Nederland een rol zou hebben gespeeld bij de vermeende witwaspraktijken. Uit het standpunt van het openbaar ministerie, zoals verwoord in de beschikking en zoals volgt uit de schriftelijke toelichting die door de officier van justitie is voorgedragen in de raadkamer, blijkt echter wel degelijk dat zowel Duitsland als Nederland en niet alleen goudbaren maar ook gouden sieraden een rol spelen bij de verdenking. Voor het leesgemak herhaal ik wat de officier van justitie hierover tijdens de raadkamerzitting heeft gesteld: [7]
“In Nederland, Duitsland en België worden door personen met een Turkse achtergrond sieraden uit Turkije besteld.
Die bestelde sieraden zouden worden betaald door het bij juweliers in Nederland, Duitsland en België inleveren van oud goud.
Dat oude goud wordt door verdachte(n) bij die juweliers opgehaald en naar Duitsland gebracht. Daar zou dat oude goud worden gesmolten tot goudbaren. Die goudbaren gaan vanuit Duitsland per vliegtuig naar Istanbul in Turkije. Daar zouden van die goudbaren nieuwe sieraden worden gemaakt. Die nieuwe sieraden gaan vervolgens per vliegtuig naar Nederland. En die zouden van daaruit verspreid worden over de juweliers.
Voor het maken van die sieraden moet aan Turkije worden betaald.
Er is daardoor een geldstroom van Nederland naar Turkije: facturen van [B] .
En er gaan goudbaren van gesmolten Nederlands goud via Duitsland naar Turkije.
Het openbaar ministerie stelt dat deze goud/geldstromen de werkelijke aard en herkomst van de goud/ geldstromen verhullen.
Het openbaar ministerie stelt dat er goudbaren naar Turkije worden gevlogen en geld wordt overgemaakt naar juwelier [B] zonder dat daar een (evenredige) prestatie tegenover staat.”
3.11
In het licht van voornoemd standpunt van het openbaar ministerie, waar de rechtbank expliciet naar verwijst, is de overweging van de rechtbank met betrekking tot de verdenking van witwassen niet onbegrijpelijk. Hieruit volgt dat de verdenking ten aanzien van de klaagster en haar medeverdachten breder is dan het enkele overvliegen van goudbaren naar Turkije en de betaling daarvan.
3.12
De eerste deelklacht faalt.
Tweede deelklacht
3.13
Ten slotte wordt geklaagd dat de rechtbank in haar beslissing ten onrechte heeft meegewogen “het standpunt van het Openbaar Ministerie dat klaagster sinds de aanhouding niets heeft aangeleverd waaruit blijkt dat er door klanten van juweliers oud goud is ingeleverd”.
3.14
In de toelichting op het middel wordt benadrukt dat dit oordeel onbegrijpelijk is in het licht van alle stukken die door de verdediging zijn aangeleverd. Gewezen wordt op de e-mail correspondentie tussen de raadsvrouw en de FIOD en de officier van justitie na de inbeslagname en voordat er een klaagschrift is ingediend. [8] Ik geef deze correspondentie hieronder kort samengevat weer.
3.15
De raadsvrouw van de klaagster heeft op 19 juni 2020, twee dagen nadat de FIOD 3 tassen met goud in beslag heeft genomen, contact opgenomen met de FIOD. Namens de klaagster, gevestigd in [vestigingsplaats] , is aangevoerd dat zij eigenaar is van 5-6 kilo goud ‘in nieuwe staat’ dat onder haar werknemer [betrokkene 1] in beslag is genomen. Verder is betoogd dat dit goud ‘was bedoeld voor klantbezoeken in Nederland’. Over de gebruikelijke handelswijze is aangegeven dat [betrokkene 1] namens de klaagster sieraden - deels op bestelling - verkoopt aan juweliers, ook in Nederland. Als [betrokkene 1] de bestelling heeft afgeleverd bij de afnemers wordt hij betaald in oud goud, contanten, of via bankoverschrijving. Op 19 maart 2020 zou [betrokkene 1] op soortgelijke wijze hebben gehandeld. Op de dag van de aanhouding was [betrokkene 1] echter ‘nog niet op route naar klantenbezoeken, derhalve was hij nog niet in het bezit van eventueel contant geld en sloopgoud’, aldus de raadsvrouw van de klaagster.
3.16
De FIOD heeft vervolgens op 8 juli 2020 gevraagd om meer informatie met betrekking tot het vervoer van het goud, de herkomst en financiering van het goud en de dienstbetrekkingen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . Naar aanleiding van dit verzoek zijn er namens de klaagster op 27 juli 2020 veertig documenten aangeleverd die blijkens de toelichting in het e-mailbericht van 27 juli 2020 bestaan uit:

Vervoer van het goud- Vervoersdocumenten waaruit blijkt dat het goud afkomstig is uit Duitsland en bestemd is voor de Nederlandse afnemers, zowel voor 19 maart 2020 als voor 16 juni 2020;
- de bestellijsten van de afnemers in Nederland die zijn gedaan voor 19 maart 2020 en voor 16 juni 2020;
- facturen met betrekking tot het afgeleverde goud op 19 maart 2020 aan de Nederlandse afnemers en de wijze van betaling door deze afnemers;
- alle Nederlandse afnemers die sieraden hebben gekocht in ruil voor sloopgoud en een overzicht van de gekochte en het geruilde goud en de verwerking hiervan in de administratie van [klaagster] ;
- alle Nederlandse afnemers waarop gelist is door [klaagster] inzake de levering van goud op 19 maart 2020;
- alle handelingen die [klaagster] heeft verricht in het kader van KYC (Know Your Customer) procedure met betrekking tot de Nederlandse afnemers,
Herkomst en financiering goud- gedetailleerde lijst (goud gehalte en gewicht) van de sieraden die werden vervoerd door [betrokkene 1] op 16 juni 2020;
- documenten die de herkomst van deze sieraden kunnen aantonen;
- de administratieve vastlegging van deze sieraden in de voorraadadministratie van [klaagster] ;
- documenten waaruit blijkt op welke wijze de inkoop van deze sieraden heeft plaatsgevonden en de wijze van betaling (door [klaagster] );
- documenten waaruit blijkt dat het goud dat door [betrokkene 1] wordt vervoerd en het goud dat als voorraad in de winkel wordt gehouden verzekerd is;
Dienstbetrekking [betrokkene 2] en [betrokkene 1]- Arbeidsovereenkomsten van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ;
- De wijze van betaling van hun loon en de betalingsbewijzen;
- Documenten waaruit blijkt dat de genoemde personen bij de Duitse belastingdienst zijn aangemeld als zijnde medewerkers in loondienst van [klaagster] ;
- De afdracht van de loonbelasting aan de Duitse Belastingdienst inzake de genoemde personen.”
3.17
De FIOD heeft in reactie hierop bij bij e-mailbericht van 11 augustus 2020 te kennen gegeven dat met de aangeleverde stukken nog niet alle vragen zijn beantwoord. Deze vragen zien met name op het vervoer, de herkomst en financiering van het goud. Zo is onder meer gevraagd om nadere informatie over ‘Alle Nederlandse afnemers die sieraden hebben gekocht in ruil voor Sloopgoud. En een overzicht van de gekochte en het geruilde goud en de verwerking hiervan in de administratie van [klaagster] ’. Bij e-mailbericht van 16 augustus 2020 heeft de raadsvrouw van de klaagster hierop gereageerd. Met betrekking tot voornoemd verzoek over inlevering van sloopgoud (ook wel oud goud genoemd) is namens klaagster aangegeven dat deze documenten zich bevinden onder de stukken die aan de FIOD zijn toegezonden. Op 20 augustus 2020 heeft de FIOD de zaak overgedragen aan de officier van justitie voor een tussentijdse beoordeling. Bij e-mailbericht van 2 september 2020 heeft de officier van justitie in reactie op herhaaldelijke verzoeken van de raadsvrouw tot teruggave van het in beslag genomen goud geantwoord dat het openbaar ministerie graag stukken ontvangt naar aanleiding waarvan met zekerheid kan worden vastgesteld ‘welk goud dat zich in de inbeslaggenomen koffer en tas bevindt’ van klaagster is. ‘Een enkele verklaring van [klaagster] is daarvoor niet genoeg’ zo stelt de officier van justitie. De raadsvrouw heeft daarop bij emailbericht van 3 september 2020 gewezen op de reeds overgelegde documenten en verzocht om telefonisch overleg. In een nader e-mailbericht van de raadsvrouw van 18 september 2020 aan de officier van justitie wordt gerefereerd aan een telefonisch onderhoud dat kennelijk heeft plaatsgevonden op 15 september 2020. De raadsvrouw benadrukt in dit bericht dat het goud dat toebehoort aan de klaagster zich in een laptoptas bevindt en dat hetgeen in overige tassen danwel koffers is aangetroffen niet aan de klaagster toebehoort. Verder wordt nog een keer gewezen op de op 27 juli 2020 aangeleverde documenten en dat klaagster zich op het standpunt stelt dat zij alle informatie waarom wordt verzocht reeds heeft verstrekt.
3.18
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv een summier karakter draagt. Daaraan ligt ten grondslag dat de beklagrechter niet ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak dient te treden of daarop vooruit dient te lopen. [9] Dat betekent dat de beklagrechter feitelijke kwesties en feitelijke aspecten van verweren slechts marginaal kan toetsen. Gelet hierop is de wijze waarop de rechtbank haar beslissing motiveert door onder meer te verwijzen naar “het standpunt van het Openbaar Ministerie dat klaagster sinds de aanhouding niets heeft aangeleverd waaruit blijkt dat er door klanten van juweliers oud goud is ingeleverd”, niet onbegrijpelijk. De rechtbank heeft in dit verband ook uitdrukkelijk gewezen op het feit dat “het onderzoek nog gaande is en niet reeds op voorhand duidelijk is dat het inbeslaggenomen goud in het geheel niets met enige verdenking [van witwassen] te maken heeft”. Uit het proces-verbaal van de raadkamerzitting volgt dat de officier van justitie “veel informatie mist”, dat er in de koffers “kermisgoud” is aangetroffen dat niet geschikt is voor de handel en dat de formaliteiten allemaal in orde lijken te zijn maar dat dit “niet zegt dat wat er in de koffers zit ook klopt”. In het licht van het voorgaande was de rechtbank niet gehouden nader te motiveren dat de door de klaagster overgelegde stukken in dit verband onvoldoende zijn.
3.19
Dat betekent dat ook deze deelklacht faalt.

4.Conclusie

4.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.In de schriftuur en de e-mailcorrespondentie die aan het klaagschrift is gehecht wordt ook 16 juni 2020 als datum van aanhouding genoemd. Bij de behandeling in raadkamer lijken zowel de klaagster als de officier van justitie 17 juni 2020 als datum van aanhouding en inbeslagname voor ogen te hebben gehad. Ook de rechtbank gaat hier in haar beschikking van uit.
2.Namens [A] (21/04731) is op 22 oktober 2020 een op art. 552a gebaseerd klaagschrift ingediend, strekkende tot opheffing van het beslag op (een deel van) het op 17 juni 2020 in beslag genomen goud met last tot teruggave. Dit klaagschrift is op 15 januari 2021 gelijktijdig, maar niet gevoegd, met onderhavig klaagschrift in raadkamer behandeld.
3.Er bevinden zich bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden geen processen-verbaal van de strafzaak en ook geen stukken die zien op de beslagneming. De rechtbank stelt in haar beschikking vast dat er drie tassen met gouden sieraden op grond van art. 94 Sv in beslag zijn genomen. Uit het emailbericht van 2 september 2020 van de officier van justitie aan de advocaat van de klaagster leid ik af dat het beslag is gelegd onder [betrokkene 1] en dat de klaagster stelt eigenaar te zijn van het onder haar werknemer in beslag genomen goud (zie bijlage bij het klaagschrift).
4.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823,
5.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823,
6.Althans de rechtbank heeft de klaagster als verdachte aangemerkt. Uit het proces-verbaal van de raadkamerzitting volgt dat de advocaat van de klaagster kennelijk nog in het ongewisse is over de status van haar cliënt in het strafrechtelijk onderzoek.
7.In de schriftelijke toelichting zoals overgelegd in de raadkamerzitting zie onder randnummer 2.5.
8.Zie e-mailwisseling tussen de raadsvrouw van klaagster en de officier van justitie die als bijlage aan het klaagschrift is gehecht.
9.HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823,