ECLI:NL:PHR:2023:20

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
21/03989
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsklachten over beschikkingsmacht en wetenschap van valsheid in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 september 2021 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 22 augustus 2019 bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straffen en met aanvulling van beslagbeslissingen. De verdachte, geboren in 1991, werd veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk in voorraad hebben van vervalste waren. Het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 110 uren, te vervangen door 55 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De zaak heeft samenhang met een andere zaak (21/03988).

De procureur-generaal bij de Hoge Raad, D.J.M.W. Paridaens, concludeert dat het oordeel van het hof dat de verdachte beschikkingsmacht had over de goederen en wetenschap had van de valsheid daarvan niet onbegrijpelijk is en toereikend gemotiveerd. De verdachte had de goederen in zijn woning en er waren aanwijzingen dat hij betrokken was bij de handel in vervalste goederen. De verdediging stelde dat de bewezenverklaring onbegrijpelijk was, maar het hof weerlegde dit door te stellen dat de verdachte geen redelijke verklaring had gegeven voor zijn betrokkenheid. De conclusie van de procureur-generaal strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer21/03989

Zitting17 januari 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

Inleiding

Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft bij arrest van 10 september 2021 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 22 augustus 2019 onder aanvulling van gronden bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straffen en met aanvulling van beslagbeslissingen. Bij het vonnis van de politierechter is de verdachte veroordeeld wegens “medeplegen van opzettelijk waren, waarop een merk waarop een ander recht heeft is nagebootst of waren die valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen als een model waarop een ander recht heeft in voorraad hebben”. Het hof heeft in verband hiermee aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 110 uren, te vervangen door 55 dagen hechtenis opgelegd, met aftrek van voorarrest. Verder heeft het hof beslissingen genomen over inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven goederen, een en ander zoals in het arrest omschreven.
Er bestaat samenhang met de zaak 21/03988. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft A.B.E. van Kan, advocaat te Beek, één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

4. Het middel houdt in dat de bewezenverklaring onbegrijpelijk dan wel onvoldoende is gemotiveerd, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverweging niet volgt dat de verdachte wetenschap had van (de valsheid van) de aangetroffen goederen en dat hij beschikkingsmacht over die goederen had.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“op 15 november 2018 te [plaats] opzettelijk, tezamen en in vereniging met anderen
-waren, waarop een merk waarop een ander recht had was nagebootst,
of
- waren die valselijk hetzelfde uiterlijk vertoonden als een model waarop een ander recht had,
te weten grote hoeveelheden kledingstukken en petten en mutsen en schoeisel en tassen en portemonnees en sjaals en riemen en flessen parfum,
in voorraad gehad.”
6. Deze bewezenverklaring steunt, voor zover van belang voor de beoordeling van het middel, op de volgende bewijsmiddelen: [1]
“A.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, inhoudende:
Op het moment dat de politie de woning, gelegen aan de [b-straat 2] te [plaats], binnenkwam, was ik in de woning aanwezig.
B.
Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie Eenheid Limburg, opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, als weergegeven op de pagina's 6 tot en met 48 (inclusief fotobijlagen) van het digitale dossier, inhoudende, voorzover tot het bewijs gebezigd, het navolgende relaas - zakelijk weergegeven -:
Pag 6:
Op 15 november 2018 werden wij gestuurd naar de hoek [a-straat]/[b-straat] te [plaats], waar enkele personen goederen uit een woning aan het inladen waren. Wij zagen dat een man bij een personenauto met kenteken [kenteken 1] stond. De achterklep stond open en de auto was volgeladen met verhuisdozen, die waren afgedekt met een dekbed. De voordeur van de woningen gelegen aan de [b-straat 1] en [b-straat 2] stonden open. Er lag een mat onder de voordeur zodat die niet dicht kon vallen. De man stond met zijn auto voor die deur.
Verbalisant [verbalisant 1] vroeg aan de man wat in de dozen zat. De man zei: “Kijk maar”. [verbalisant 1] opende een doos en zag dat er verpakte merkkleding in zat, namelijk trainingspakken van het merk Hugo Boss en Stone Island. In de doos ernaast lag kleding van het merk Puma en Dsquared. Verbalisant [verbalisant 2] zag bij de bijrijdersstoel drie schoenendozen staan voorzien van het merk Nike. De persoon legitimeerde zich als [betrokkene 1].
In de andere auto, een Volkswagen Caddy met kenteken [kenteken 2], zag [verbalisant 2] een groot aantal doosjes parfum staan van het merk Dior en Dolce & Gabbana. De laadruimte stond vol met verhuisdozen en schoenendozen van het merk Nike.
Beide verbalisanten zijn vervolgens naar de bovenwoning, [b-straat 2], gelopen. Boven aan de trap stonden nog twee verhuisdozen. Daar verscheen een tweede persoon. Deze gaf aan dat dit de woning van zijn vriendin was. Hij legitimeerde zich als [verdachte]. [verdachte] gaf toestemming om de woning te betreden.
Pag 7:
In de woning stonden nog meer verhuisdozen en schoenendozen van het merk Nike. Aan de kapstok hingen diverse jassen van het merk Moncler en Canada Goose.
In de woonkamer zat een derde persoon. Hij legitimeerde zich als [betrokkene 2].
In de slaapkamer troffen de verbalisanten nog drie verhuisdozen, twee schoenendozen van het merk Nike en twee bruine schoenendozen aan. Verder stond daar nog een grote kartonnen doos die was gevuld met petten, riemen en kleine tasjes. Aan de kastgreep hing een jas van het merk Stone Island. Op de trap naar zolder lagen een jas van het merk Kenzo, een trainingspak van het merk Nike en een korte broek van het merk Dsquared. In de woonkamer lag een kapot gescheurd vel papier met daarop vermeld het aantal goederen en een omschrijving daarvan. (foto 16 t/m 18) Ook werd er een briefje aangetroffen waarop vermeld stond: “Kapot, gaatje nek. Retour. Kan niet worden gemaakt”. (foto op pagina 31)
De kleding werd in beslag genomen en gefotografeerd.
Op de foto’s is zichtbaar dat er behalve kledingstukken en parfum ook riemen, mutsen, petten, portemonnees en sjaals in de dozen zaten.
[…]
G.
Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden hoofdagent van politie Eenheid Limburg, opgemaakte proces-verbaal van verhoor van de verdachte [betrokkene 2], als weergegeven op de pagina's 148 tot en met 150 van het digitale dossier, inhoudende, voorzover tot het bewijs gebezigd, het navolgende relaas - zakelijk weergegeven -:
Pag 149:
Ik werd donderdag (
15 november 2018) gebeld door [verdachte]. Ik ben daarop in de auto gestapt en naar het adres van zijn vriendin gereden. [verdachte] heeft mij gevraagd iets weg te brengen. Ik wilde hem helpen. Ik moest achter een zwarte auto aanrijden.
Ik ben de woning ingegaan en zag dat er Nike dozen in mijn auto werden geladen.
Pag 150:
[verdachte], [betrokkene 1] en ik waren in [plaats]. Ik heb gezien dat [betrokkene 1] en [verdachte] op en neer liepen met spullen.
H.
Een proces-verbaal van determinatie, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6], werkzaam bij de Belastingdienst/Douane, Douanekantoor Eindhoven, beiden aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar, domein VI generieke Opsporing, aangewezen Vraagbaak Intellectueel Eigendomsrecht voor het herkennen en determineren van goederen welke vermoedelijk inbreukmakend zijn, pagina 192 tot en met 196 met fotobijlagen pagina 197 tot en met 359, inhoudende:
Pag 192:
Op 20-11-2018 overhandigde Van de Kreeke, brigadier van de Eenheid Basisteam Westelijke Mijnstreek ons de volgende goederen met de vraag deze als Vraagbaak Intellectueel Eigendomsrecht te determineren.
[…]
Determinatie: De goederen zoals hierboven vermeld zijn door ons aangemerkt als namaak omdat: […]
De merknamen zijn allen gedeponeerd in het register van het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE).”
7. Het bestreden arrest houdt in, voor zover van belang voor de beoordeling van het middel:
“Bewijsoverweging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde feit zal worden vrijgesproken. Daartoe is – zoals verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat niet met voldoende zekerheid vast staat dat het merendeel van de inbeslaggenomen zaken vervalst was ten tijde van het aantreffen daarvan. Niet valt dan ook uit te sluiten dat het
nietom vervalste producten ging. Ook kan niet worden bewezen dat de verdachte beschikkingsmacht had over de aangetroffen spullen en wetenschap had van het (vervalste) karakter daarvan, aldus de raadsman.
[…]
Met betrekking tot de beschikkingsmacht van de verdachte over de goederen en zijn wetenschap van de valsheid daarvan overweegt het hof als volgt.
Op 15 november 2018 zijn verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gegaan naar de hoek van de [a-straat] en de [b-straat] te [plaats], nadat zij de melding hadden gekregen dat enkele personen goederen uit een woning aan het inladen waren. Aldaar troffen zij voor de openstaande voordeur van de woningen gelegen aan de [b-straat 1] en [b-straat 2] bij een personenauto met kenteken [kenteken 1] medeverdachte [betrokkene 1] aan. De achterklep stond open en de auto was volgeladen met verhuisdozen, die waren afgedekt met een dekbed. [betrokkene 1] gaf verbalisant [verbalisant 1] toestemming om in de dozen te kijken en hij trof daarin verpakte merkkleding aan. In een andere personenauto met het kenteken [kenteken 2] werd een groot aantal dozen met (
het hof begrijpt: flessen) parfum aangetroffen. Boven aan de trap van de woning aan de [b-straat 2] stonden ook nog twee verhuisdozen en aldaar verscheen de verdachte. Hij verklaarde dat dit de woning van zijn vriendin was en gaf toestemming om de woning te betreden. In de woonkamer bevond zich medeverdachte [betrokkene 2]. Door de verbalisanten werd een groot aantal goederen al dan niet verpakt in dozen in verschillende verblijven verspreid door de hele woning aangetroffen.
Het hof stelt vast dat de verdachte zich op het moment van het aantreffen van de betreffende goederen in de woning bevond. Uit de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen, met welke bewijsvoering het hof zich verenigt, blijkt dat de verdachte aan medeverdachte [betrokkene 2] heeft gevraagd om iets weg te brengen. Medeverdachte [betrokkene 2] is naar het adres van de vriendin van de verdachte gereden en zou achter een zwarte auto moeten aanrijden. Hij zag dat de verdachte op en neer liep met spullen en dat onder andere Nike dozen in zijn auto werden geladen. De verdachte had de dozen aldus onder zich en beschikte daarover. Voorts leidt het hof uit de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden af dat hij wetenschap had van de valsheid van die goederen. Bij zijn oordeel heeft het hof voorts betrokken dat de verdachte zich in zijn verhoren door de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg heeft beroepen op zijn zwijgrecht en daarmee geen redelijke, ontzenuwende verklaring heeft gegeven voor die redengevende omstandigheden. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde feit.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.”
8. De bewezenverklaring is toegespitst op art. 337 lid 1 Sr dat – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – luidt:
“Hij die opzettelijk:
[…]
d. waren, waarop […] een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking, is nagebootst of
e. waren […] die valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen als een […] model waarop een ander recht heeft, dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertonen,
[…] in voorraad heeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete van de vijfde categorie.”
9. De steller van het middel klaagt dat uit de bewijsvoering niet volgt dat de verdachte wetenschap droeg van de valsheid van de aangetroffen goederen en dat hij over die goederen beschikkingsmacht had.
10. Het hof heeft blijkens de bewijsoverweging uit de volgende feiten en omstandigheden afgeleid dat de verdachte beschikkingsmacht had over goederen en wetenschap had van de valsheid daarvan:
(i) de verdachte heeft aan medeverdachte [betrokkene 2] gevraagd iets weg te brengen;
(ii) medeverdachte [betrokkene 2] is daartoe naar het adres van de vriendin van de verdachte gereden en zou achter een zwarte auto moeten aanrijden;
(iii) medeverdachte [betrokkene 2] heeft de verdachte op en neer zien lopen met spullen en heeft gezien dat Nike dozen in zijn auto werden geladen;
(iv) de verdachte bevond zich op het moment van het aantreffen van de betreffende goederen in de woning;
(v) de verdachte heeft geen redelijke, ontzenuwende verklaring gegeven voor deze redengevende omstandigheden.
11. Gelet op deze vaststellingen is het oordeel van het hof dat de verdachte beschikkingsmacht had over de goederen niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat het hof – anders dan de steller van het middel lijkt te veronderstellen – de beschikkingsmacht niet alleen heeft afgeleid uit het feit dat de verdachte de goederen heeft vastgehouden, maar ook heeft meegewogen dat de woning van waaruit de goederen in auto van de medeverdachte [betrokkene 2] werden overgeladen van de vriendin van de verdachte was en dat de verdachte in die woning is aangetroffen.
12. Voor zover de steller van het middel klaagt dat ook uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte wist wat zich in de dozen bevond, miskent hij dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat niet alle goederen in dozen waren verpakt. Zo hingen aan de kapstok diverse jassen van een vals merk (bewijsmiddel B) en lagen ook op de trap naar zolder een jas, een trainingspak en een korte broek (bewijsmiddel B). Voorts is in de woonkamer een kapot gescheurd vel papier gevonden met daarop geschreven het aantal goederen en een omschrijving daarvan, evenals een briefje met de tekst: “Kapot, gaatje nek. Retour. Kan niet worden gemaakt.”. Dat de verdachte wetenschap had van de valsheid van de goederen heeft het hof mede kunnen afleiden uit het feit dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de voor het bewijs redengevende omstandigheden, [2] inhoudende dat de verdachte is aangetroffen in een woning vol namaakgoederen en bescheiden die duiden op handel in die goederen, alsmede een verklaring waaruit blijkt dat de verdachte de medeverdachte [betrokkene 2] heeft gevraagd iets weg te brengen en hem daartoe naar de woning heeft gestuurd waar de goederen zijn aangetroffen.

Slotsom

13. Het middel faalt en kan worden afgedaan met een aan de art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
14. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Het hof heeft de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen op onderdelen verbeterd. Die wijzigingen zijn in de weergave van de bewijsmiddelen verwerkt.
2.Vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, r.o. 6.2; HR 6 mei 2013, ECLI:NL:HR:2003:AF1924,