ECLI:NL:PHR:2022:508

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
20/03104
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitspraak en terugwijzing naar gerechtshof Den Haag wegens verzuim in beslissing op verzoek tot gedragsdeskundigenrapportage

In deze zaak, behandeld door de Hoge Raad op 31 mei 2022, is de verdachte, geboren in 1971, veroordeeld door het gerechtshof Den Haag voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van andermans eigendom. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken en een locatieverbod van drie jaar. Tijdens de zitting heeft de raadsman van de verdachte verzocht om een gedragsdeskundigenrapportage, omdat er mogelijk sprake is van een schulduitsluitingsgrond. Dit verzoek werd echter niet expliciet door het hof behandeld, wat aanleiding gaf tot cassatie.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie aangegeven dat het hof verzuimd heeft om een beslissing te nemen op het verzoek van de verdediging. Dit verzuim is van belang, omdat het kan leiden tot nietigheid van de uitspraak. De raadsman heeft betoogd dat er redenen zijn om aan te nemen dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, en dat een rapportage noodzakelijk is om dit te onderbouwen. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het verzoek om rapportage niet alleen in het kader van een beroep op een schulduitsluitingsgrond moet worden gezien, maar ook als een verzoek om onderzoek naar de persoon van de verdachte.

De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht met inachtneming van het verzoek om gedragsdeskundigenrapportage. Dit is van belang voor een zorgvuldige beoordeling van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de mogelijke invloed daarvan op zijn strafbaarheid.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer20/03104

Zitting31 mei 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 28 september 2020 door het gerechtshof Den Haag zowel in de zaak met parketnummer 09-077767-19 als in de zaak met parketnummer 09-253327-19 wegens “opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken met een proeftijd van twee jaren. Voorts is aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, inhoudende een locatieverbod, opgelegd voor de duur van drie jaren. Deze maatregel is dadelijk uitvoerbaar verklaard. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd, een en ander zoals in het arrest bepaald.
Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het hof heeft nagelaten om uitdrukkelijk te beslissen op het (voorwaardelijk) verzoek van de verdediging om een gedragsdeskundigerapportage als bedoeld in art. 310 Sv in samenhang met art. 147 Sv en art. 328 Sv te laten opmaken.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 september 2020 blijkt dat de raadsman van de verdachte aldaar het woord heeft gevoerd overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Een advocaat is uiteraard geen psychiater of psycholoog. Toch kan verdachte‘s raadsman zich niet helemaal aan de indruk onttrekken, dat verdachte niet goed weet wat hij doet, dat verdachte ook niet goed begrijpt, hoe anderen, tegen het feitencomplex aankijken. Verdachte zijn raadsman zal, ter zitting, aan het Hof vragen om te bepalen, dat er psychologische rapportage zou moeten worden opgemaakt. Op het moment dat deze pleitnota wordt gemaakt, is nog niet helemaal duidelijk, of verdachte bereid is daar zijn medewerking aan te verlenen. Hetgeen overigens zijn raadsman hem wel zal adviseren.
Schulduitsluitingsgrond
Verdachte zijn raadsman is van mening, dat de kans dat sprake is van een ‘schulduitsluitingsgrond’ zeer aannemelijk is. Maar: dat zal uit de, mogelijkerwijze toestemming van verdachte gevraagde, onderzoeksrapportage duidelijk moeten maken.
Verdachte zijn raadsman is van mening, dat er derhalve sprake is van het ontbreken van verwijtbaarheid. Hetgeen een wettelijke schulduitsluitingsgrond is, nu er mogelijkerwijze sprake is van psychische overmacht, én ontoerekeningsvatbaarheid.
Zelfs indien de verdachte zich tegen het vragen van deze rapportage verzet, is het, om een zuiver oordeel te vellen, in de ogen van verdachte zijn raadsman, een dergelijk onderzoek naar de persoon van verdachte in te stellen. Waarom verdachte zijn raadsman dan ook vraagt.

Dus: met conclusie:

Primair: uitdrukkelijk verzoek van verdachte: vrijspraak.

Subsidiair:verzoek om de persoonlijkheid van verdachte, alvorens arrest te wijzen, worden onderzocht, omdat er redenen zijn, om aan te nemen, dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd, terwijl hij ontoerekeningsvatbaar was c.q. er sprake was van psychische overmacht. Indien noodzakelijk de opdracht aan dat onderzoek, die rapportage mee te werken.”
5. Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft zich ter terechtzitting van het hof van 14 september 2021 het volgende voorgedaan:
“Bij gelegenheid van repliek merkt de advocaat-generaal op:
Namens de verdachte is aangevoerd dat mogelijk sprake is van een schulduitsluitingsgrond. Subsidiair – wanneer er geen vrijspraak volgt – is aangevoerd dat een rapportage opgemaakt zou moeten worden. Ik refereer me wat dit betreft aan het oordeel van het hof. Een rapportage is in dit soort situaties in de regel nodig, maar de vraag is of de verdachte daaraan gaat meewerken. Ik ben van mening dat er in deze situatie geen noodzaak bestaat. Als het hof wel een rapportage nodig acht, verzoek ik om een dubbelrapportage. Bij veroordeling kan door uw hof ook op andere wijze rekening gehouden worden met de persoonlijke omstandigheden. Subsidiair kan ik mij dan ook vinden in een geheel voorwaardelijke straf. Alle andere dingen die ik gevorderd heb zijn wel van belang, met name de vrijheidsbeperkende maatregel.
Desgevraagd door de voorzitter verklaart de verdachte: Als het nodig is werk ik mee aan het laten opstellen van een rapportage door een psychiater- en/of een psycholoog. […].
Bij gelegenheid van dupliek merkt de raadsman van de verdachte op:
Ik kan mij vinden in het voorstel van de advocaat-generaal. Ik blijf bij mijn verzoek. Indien nodig zal mijn cliënt meewerken aan een rapportage. Ik vind ook dat er een rapportage moet komen. Bij betrokkenen ontstaat dan vaak meer inzicht in eigen handelswijze en achteraf zijn ze soms erg blij met een rapport.”
6. Het middel houdt in dat sprake is van “een verzoek tot het laten opmaken van een gedragsdeskundigerapportage als bedoeld in artikel 310 Sv in samenhang met artikel 147 Sv en artikel 328 Sv”. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het bedoelde (voorwaardelijke) verzoek van de verdediging een verzoek is “tot het laten opmaken van een gedragsdeskundigerapportage als bedoeld in artikel 310 Sv in samenhang met artikel 227 Sv en artikel 328 Sv”.
7. Ik vermoed dat de stellers van het middel zich tweemaal vergissen in de door hen aangehaalde wetsartikelen. Het bepaalde in art. 147 Sv ziet op het inroepen van de medewerking van personen en lichamen die op het gebied van de reclassering of op een dergelijk gebied werkzaam zijn. Gezien de inhoud van het daarvan opgemaakte proces-verbaal is daartoe op de terechtzitting van het hof door de verdediging geen verzoek gedaan. Art. 227 Sv regelt kort gezegd de bevoegdheid van de rechter-commissaris om in het belang van het onderzoek een of meer deskundigen te benoemen. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het (voorwaardelijk) gedane verzoek moet worden aangemerkt als een verzoek tot het laten opmaken van een gedragsdeskundigenrapportage als bedoeld in art. 310 Sv in samenhang met art. 227 Sv en art. 328 Sv. Art. 310 Sv is hier echter niet aan de orde, nu deze bepaling expliciet betrekking heeft op art. 147 Sv, dat, zoals zojuist opgemerkt, op iets anders het oog heeft.
8. In zoverre zijn het middel en de toelichting daarop niet begrijpelijk en zou de vraag kunnen opkomen of hetgeen in de schriftuur naar voren wordt gebracht wel kan worden verstaan als een cassatiemiddel in de zin van de wet. Niettemin denk ik het middel welwillend gelezen aldus te kunnen begrijpen dat bedoeld wordt te betogen dat het door de verdediging gedane (voorwaardelijke) verzoek een verzoek is als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331, eerste lid, Sv om gebruik te maken van de in art. 315, derde lid, Sv omschreven en aan de rechter toegekende bevoegdheid, welke artikelen ingevolge art. 415 Sv van overeenkomstige toepassing zijn op het rechtsgeding in hoger beroep. [1]
9. Aldus begrepen is een verzoek gedaan als bedoeld in art. 315 Sv in verbinding met art. 328 Sv, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, noch het bestreden arrest houdt een beslissing in op dat verzoek. [2] Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 in verbinding met art. 415 Sv nietigheid ten gevolge.
10. Het middel in de door mij verbeterde zin begrepen is terecht voorgesteld. Ik heb daarbij in aanmerking genomen dat het verzoek niet alleen in de sleutel van een beroep op een schulduitsluitingsgrond is gezet, maar door de raadsman ook is gedaan om een onderzoek naar de persoon van de verdachte te doen instellen.
11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie HR 13 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0705,
2.Het hof heeft onder het hoofd Strafmotivering enkel overwogen dat het “rekening [houdt] met het feit dat er – zoals door de raadsman is betoogd en ook tijdens de behandeling ter zitting wel aannemelijk is geworden – bij de verdachte mogelijk sprake is van psychische problematiek”. Maar dat is geen deugdelijke respons in de hier bedoelde zin op het verzoek.