ECLI:NL:PHR:2022:484

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
20/03898
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het beroep inzake mishandeling en eenvoudige belediging van een ambtenaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 mei 2022 geconcludeerd over een cassatieverzoek van de verdachte, die was veroordeeld door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2020. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 50 dagen voor mishandeling en eenvoudige belediging van een ambtenaar. De verdachte had in cassatie aangevoerd dat de pleitnota die door zijn raadsman was overgelegd tijdens de zitting in hoger beroep op 10 november 2020, niet meer bij de stukken van het geding zou zijn. De Procureur-Generaal, E.J. Hofstee, concludeerde echter dat het middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag, aangezien de pleitnota wel degelijk onder de stukken van het geding aanwezig was. De griffier had op 18 mei 2021 bevestigd dat de pleitnota in het digitaal dossier was geplaatst en dat de raadsman hiervan een afschrift op papier zou ontvangen. De conclusie van de Procureur-Generaal strekte tot verwerping van het beroep, omdat er geen gronden waren aangetroffen voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De zaak heeft samenhang met een andere zaak, 20/03900, waarin ook een conclusie werd getrokken.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer20/03898
Zitting31 mei 2022

CONCLUSIE

E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 24 november 2020 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. meer subsidiair “mishandeling” en 2. “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 dagen, met aftrek van het voorarrest. Het hof heeft voorts beslissingen genomen omtrent de schorsing van de voorlopige hechtenis en de vordering van de benadeelde partij, een en ander zoals in het arrest vermeld.
Er bestaat samenhang met de zaak 20/03900. Ook in die zaak zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2020 nietig is, aangezien de door de raadsvrouw bij die gelegenheid aan het hof overgelegde pleitnota zich niet (meer) bij de stukken van het geding bevindt.
De voor de beoordeling van het middel relevante gang van zaken is als volgt:
i) Namens de verdachte is op 17 mei 2021 per faxbericht – overeenkomstig het bepaalde in art. 4.3.6.3 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden – verzocht om alsnog in het bezit te worden gesteld van een afschrift van de in het middel bedoelde pleitnota.
ii) Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Griffier van de Hoge Raad aan de raadsman van de verdachte op 18 mei 2021 bericht dat een afschrift van de gevraagde pleitnota in het digitaal dossier is geplaatst en de raadsman van de verdachte daarvan een afschrift op papier ontvangt. [1]
iii) Op 25 mei 2021 is de namens de verdachte ingediende cassatieschriftuur ingekomen met (enkel) het hiervoor in randnummer 4 weergegeven middel.
6. Gelet op het vorenstaande faalt het middel bij gebrek aan feitelijke grondslag.
7. Het middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
8. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.De aan de raadsman van de verdachte ter beschikking gestelde pleitnota betreft onmiskenbaar het gevraagde processtuk, aangezien bovenaan deze pleitnota het parketnummer is opgenomen – “21-004466-19” – dat ook in het bestreden arrest van het hof in de voorliggende zaak is weergegeven en de in de pleitnota opgenomen datum – “10-11-2020” – overeenkomt met het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2020 dat (op p. 4) onder meer het volgende vermeldt: “De verdachte en de raadsvrouw voeren het woord tot verdediging, waarbij de raadsvrouw het woord voert overeenkomstig haar pleitnota, die aan het hof is overgelegd en aan dit proces-verbaal is gehecht”. Ook uit de inhoud van de pleitnota volgt dat deze evident ziet op de twee feiten die in de voorliggende zaak aan de verdachte zijn tenlastegelegd.