- Een proces-verbaal opgemaakt door [verbalisant 1] d.d. 10 juni 2009 inhoudende dat navraag is gedaan bij de Belastingdienst en dat er geen loongegevens beschikbaar zijn over de jaren 2007 en 2008.
- Een hypotheekaanvraag op naam van [medeverdachte 2] waarin een inkomen van € 19.440 is vermeld, alsmede dat zij horecamedewerkster is en dat zij in vaste dienst is sinds 1 maart 2007.
- Een door [medeverdachte 2] en [verdachte] ondertekende inkomensverklaring gedateerd 13 januari 2008 (
ik begrijp: 23 januari 2008, DP) met als vermelding dat het inkomen € 22.500.00 bedraagt. Hierop is vermeld dat de geldnemer dit bedrag (samen met de (hypoptheek)adviseur, medeverdachte [verdachte] ) op basis van de inkomensbescheiden heeft vastgesteld.
- Een door [medeverdachte 2] als koper ondertekende koopakte d.d. 23 december 2017.
- Een taxatierapport van [betrokkene 1] , makelaar en taxateur van 20 december 2017, waarin is vermeld dat het object onbewoond is en bedoeld is voor bewoning door de eigenaar, dat aan de bank is overgelegd.
- Een door [medeverdachte 2] ondertekende aanvraag woonlastenverzekering waarin is aangekruist dat zij een arbeidsovereenkomst heeft voor onbepaalde tijd (voor ten minste 16 uur).
- Een op 3 maart 2008 door [medeverdachte 2] ondertekende hypotheekakte waarin is opgenomen dat het pand niet is verhuurd.
- Een inkomensverklaring van 18 december 2007, die ondertekend is door [medeverdachte 2] . Op de inkomensverklaring staat een bedrag van € 6.834,- vermeld als haar jaarinkomen. Daarnaast staat haar vader als geldnemer vermeld.
- Een proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaal nr. 29-446520 Onroerend Goed [b-straat 1] , opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier van politie, waarin onder andere het volgende is opgenomen:
1. Uit het onderzoek Kerilia, blijkt dat [medeverdachte 2] nooit op het adres [b-straat 1] [plaats] heeft gewoond.
2. Door [betrokkene 1] werd in juli 2005 in opdracht van [medeverdachte 3] inzake de te stichten appartementen aan de [b-straat 1] en [b-straat 2] [plaats] een taxatierapport opgemaakt. In deze taxatie wordt aangegeven dat de appartementen na gereedkoming worden verhuurd als woonhuis. De huurinkomsten worden geschat op respectievelijk € 725,- voor het appartement [b-straat 1] en op € 700,- voor het appartement op [b-straat 2] .
3. Uit een verklaring van [betrokkene 6] blijkt dat [medeverdachte 3] (
het hof begrijpt: de vader van verdachte) de appartementen voor de verhuur wilde hebben, (bron 29-084518)
4. In dit proces-verbaal wordt onder 'onderzoek naar verhuur [b-straat 1] [plaats] ' beschreven dat de woning reeds op het moment van koop/levering aan [medeverdachte 2] verhuurd was. De huurder staat al vanaf 12 november 2007 ingeschreven en huurt volgens een huurcontract de woning vanaf november 2007. [medeverdachte 2] kocht de woning echter pas op 21 december 2008.
Naar de verhuur van dit appartement werd een onderzoek ingesteld. De huurder van [b-straat 1] [plaats] betreft [betrokkene 7] geboren op [geboortedatum] 1941, die blijkens de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie, sedert 12 november 2007 aldaar staat ingeschreven.
Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 3] werd onder beslagnummer JL6-2303-19 een huurovereenkomst aangetroffen. Blijkens deze huurovereenkomst huurde [betrokkene 7] met ingang van 1 november 2007 het appartement [b-straat 1] [plaats] (huurovereenkomst, beslagnummer JL6-2303-1).
Uit onderzoek blijkt dat in de periode gelegen tussen 28 november 2007 en 28 december 2009 door [betrokkene 7] maandelijks een huurbedrag van € 550,00 werd overgemaakt naar de gezamenlijke rekening [001] van [betrokkene 5] . Dit betreft een totaalbedrag van € 14.300,00.