ECLI:NL:PHR:2022:280

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
21/00109
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep op noodweer bij mishandeling van zus

In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag de verdachte, geboren in 1995, veroordeeld voor mishandeling van zijn zus. De verdachte heeft in cassatie beroep aangetekend, waarbij hij zich beroept op noodweer. De feiten zijn als volgt: op 25 juli 2019 ontstond er een conflict tussen de verdachte en zijn zus, waarbij de verdachte zijn zus zou hebben geslagen. De verdediging stelde dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij werd bedreigd met een schroefmachine door zijn zus. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte de aanleiding gaf voor de worsteling door zijn zus naar binnen te trekken, en dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het hof verwierp het beroep op noodweer en oordeelde dat de bewezenverklaring van mishandeling voldoende gemotiveerd was. De conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad was dat het beroep op noodweer niet kon slagen, en dat de verwerping van het beroep terecht was.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer21/00109

Zitting29 maart 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

Inleiding

Het gerechtshof Den Haag heeft de verdachte bij arrest van 30 december 2020 strafbaar verklaard ter zake van mishandeling en bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Namens de verdachte heeft mr. Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
3. De verdachte in deze zaak is veroordeeld wegens het slaan van zijn zus, [slachtoffer] , die ik hierna ook wel zal aanduiden als het slachtoffer.

Het middel

4. Het middel klaagt dat het hof het beroep op noodweer op onjuiste, onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden heeft verworpen en dat de bewezenverklaring voor zover zij inhoudt dat de verdachte [slachtoffer] “heeft mishandeld” niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 25 juli 2019 te 's-Gravenhage, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [verdachte] in het
gezicht te slaan.”
6. In de aanvulling op het arrest zijn de volgende bewijsmiddelen opgenomen (typografische accentueringen zoals in het origineel):
“1.
Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 25 juli 2019 van de Politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2019207409-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina 5 en 6):
als relaas van de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] :
Op 25 juli 2019 omstreeks 21:40 uur werden wij, verbalisanten, gestuurd naar de [a-straat 1] te Den Haag.
Ter plaatse gekomen werd de deur geopend. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag dat de vrouw een rode dikke linkerwang had en een schaafplek op haar linkerwang.
Omstreeks 20:49 uur hield ik op de locatie [a-straat 1] te Den Haag als verdachte aan: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1995.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juli 2019 van de Politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2019207409-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina 7):
als relaas van de opsporingsambtenaar [verbalisant 2] :
Op 25 juli 2019 omstreeks 21:40 uur zag ik dat een vrouw de voordeur open deed van de woning aan de [a-straat 1] . De vrouw bleek te zijn genaamd: [slachtoffer] . Ik hoorde [slachtoffer] meerdere malen zeggen:
"Ik ben geslagen door mijn broer".
3.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juli 2019 van de Politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2019207409-3. Dit proces-verbaal houdt onder meer in (pagina 10, en 11):
als relaas van de opsporingsambtenaar:
Op 25 juli 2019 omstreeks 21.30 uur sprak ik, verbalisant [verbalisant 3] , op het politiebureau Hoefkade met mevrouw [slachtoffer] . Ik hoorde haar verklaren:
Vandaag ben ik naar mijn moeder op de [a-straat 1] gegaan. Rond 20.10 uur zag ik mijn moeder naar de voordeur lopen. Ik zag dat [verdachte] (het hof leest: [verdachte] ) voor de deur stond. Ik zag dat de vriendin van [verdachte] achter hem de woning binnen liep. Ik hoorde [verdachte] zeggen: 'Rot op!" Ik zei toen dat ik al weg zou gaan. Toen liep ik de woning uit. [verdachte] kwam vervolgens achter mij aan en riep: "Kom hier!". Hij pakte mij vervolgens vast en trok mij de woning in. We kregen ruzie en toen begon [verdachte] mij te slaan op mijn gezicht. Hierdoor heb ik een grote blauwe plek op mijn linkerwang.
4
.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 december 2020, inhoudende:
Ik ben samen met [betrokkene 1] op 25 juli 2019 naar de woning van mijn moeder gegaan. In de woning van mijn moeder is toen een woordenwisseling ontstaan tussen [slachtoffer] en mij en dat is toen geëscaleerd. Ik moest mijn moeder steunen.
5.
Het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris d.d. 28 oktober 2020, belast met de behandeling van strafzaken bij het gerechtshof Den Haag. Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 28 oktober 2020 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Wij waren op 25 juli 2019 op bezoek bij zijn moeder. Ik was daar met mijn vriend [verdachte] .
Ik stond in de gang en ik zag [slachtoffer] bij de voordeur staan en de voordeur was open. [verdachte] heeft [slachtoffer] toen naar binnen gebracht. [verdachte] en [slachtoffer] raakten in een gevecht. Er werden klappen uitgedeeld.”
7. De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof van 16 december 2020 aangevoerd dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld. In het proces-verbaal dat van deze terechtzitting is opgemaakt, is dit als volgt weergegeven:
“De raadsman voert het woord tot verdediging en bepleit vrijspraak. De raadsman voert daartoe aan dat zijn cliënt ter zake hiervan een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Ter onderbouwing hiervan betoogt de raadsman dat zijn cliënt met een schroefmachine werd bedreigd door [slachtoffer] , dat hij daarna in een worsteling met haar terechtkwam, dat zij hem niet losliet en dat zijn cliënt zich moest verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.”
8. In verband met de beoordeling van de verwerping van het beroep op noodweer door het hof is ook de verklaring van de verdachte van belang die hij ter terechtzitting van het hof van 16 december 2020 heeft afgelegd en die als volgt is weergeven in het proces-verbaal:
“ [slachtoffer] [zijn zus, het slachtoffer, D.P.] stond buiten bij de voordeur en zij was hysterisch aan het doen. Ik vroeg haar toen om naar binnen te komen omdat ik het niet oké vond dat zij zich zo gedroeg op straat. Vervolgens schreeuwde [slachtoffer] dat haar dochter [betrokkene 2] de politie moest bellen. Ik heb [betrokkene 2] toen niet gezien in de woning. [slachtoffer] is toen met mij meegegaan de woning in. Ik begeleidde haar naar binnen. Dat deed ik niet geforceerd en ik heb haar niet geduwd of aan haar getrokken. Voor mijn gevoel verliep alles uiterst kalm en was het niet gewelddadig. Vervolgens pakte ze een schroefboormachine en ging ze daarmee dreigend voor mij staan.”
9. Het hof heeft het in het middel bedoelde verweer in zijn bewijsmotivering als volgt samengevat en verworpen:
“Ter terechtzitting in hoger beroep is door en namens de verdachte aangevoerd dat de verdachte ter zake hiervan een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Ter onderbouwing hiervan is – zakelijk weergegeven – door de verdediging betoogd dat de verdachte met een schroefmachine werd bedreigd door [slachtoffer] , dat de verdachte daarna in een worsteling met haar terechtkwam, dat zij de verdachte niet losliet en dat de verdachte zich moest verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde mishandeling.
[…]
Uit de gebezigde bewijsmiddelen en uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat het slachtoffer, de zus van de verdachte, en hun moeder ruzie hadden in de woning van hun moeder en dat de verdachte tussenbeide kwam. Op enig moment stond de zus van de verdachte buiten op straat in de deuropening van het huis van hun moeder te schreeuwen. De verdachte meende dat hij moest ingrijpen en heeft haar mee naar binnen genomen. Die actie van de verdachte is klaarblijkelijk de aanzet geweest tot de worsteling tussen de zus van de verdachte en de verdachte. Nu naar het oordeel van het hof de verdachte de aanleiding heeft gegeven voor de worsteling is er geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte waartegen hij zich te verdedigen had, waardoor aan hem geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt. Het verweer wordt derhalve verworpen.”
10. Het middel klaagt allereerst dat het hof het beroep op noodweer op onjuiste, onbegrijpelijke en/of ontoereikende gronden heeft verworpen. Daartoe wordt aangevoerd dat niet duidelijk wordt gemaakt of het hof de door en namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel of die toedracht het beroep op noodweer niet kan doen slagen, alsmede dat het hof in het midden heeft gelaten of naar zijn oordeel geen sprake was van een ogenblikkelijke (dreigende) aanranding van de verdachte, dan wel dat tegen die aanranding geen verdediging was geboden, zodat het verweer ontoereikend gemotiveerd is verworpen.
11. Het hof heeft – gelet op zijn arrest – op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep in verband met het door de verdediging gedane beroep op noodweer vastgesteld dat:
(i) het slachtoffer en de moeder van zowel het slachtoffer als de verdachte ruzie hadden in de woning van de moeder en dat de verdachte tussenbeide kwam;
(ii) het slachtoffer in de deuropening van de woning van de moeder stond te schreeuwen;
(iii) de verdachte meende dat hij moest ingrijpen en het slachtoffer mee naar binnen heeft genomen;
(iv) dat laatstgenoemde actie van de verdachte klaarblijkelijk de aanzet is geweest tot de worsteling tussen het slachtoffer en de verdachte.
Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat nu de verdachte de aanleiding heeft gegeven voor de worsteling er geen sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte waartegen hij zich te verdedigen had, aan hem geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt.
12. Voor zover het middel klaagt dat het hof niet duidelijk maakt of het de door en namens de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk geworden acht, dan wel of die toedracht het beroep op noodweer niet kan doen slagen, gaat het uit van een verkeerde lezing van het bestreden arrest en mist het derhalve feitelijke grondslag. In de motivering van de verwerping van het verweer ligt immers besloten dat het hof de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, te weten dat de verdachte door het slachtoffer werd bedreigd met een schroefmachine en dat de verdachte daarna in een worsteling met haar terechtkwam, niet aannemelijk geworden acht. Het hof is van oordeel dat niet een bedreiging met een schroefmachine door het slachtoffer de aanleiding voor de worsteling is geweest, maar het naar binnen in de woning nemen van het slachtoffer door de verdachte. Dit komt ook tot uitdrukking in het derde gebezigde bewijsmiddel, waaruit blijkt dat de verdachte zijn zus de woning heeft ingetrokken, waarna ruzie ontstond en de verdachte zijn zus op haar gezicht begon te slaan.
13. Mede gelet op het voorgaande, waaruit blijkt dat het hof ervan uitgaat dat de aanleiding voor de worsteling tussen de verdachte en het slachtoffer waarbij de verdachte zijn zus in het gezicht heeft geslagen, niet is gelegen in de bedreiging van de verdachte door het slachtoffer met een schroefmachine, zoals aan het verweer ten grondslag is gelegd, maar is gelegen in het handelen van de verdachte, is het daarop volgende oordeel van het hof dat geen sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte waartegen hij zich te verdedigen had, waardoor aan hem geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt, toereikend gemotiveerd. Anders dan de steller van het middel lees ik het bestreden arrest dus niet zo dat volgens het hof de gedragingen van de verdachte die aan het slaan van zijn zus vooraf zijn gegaan, in de weg staan aan een geslaagd beroep op noodweer.
14. Voor zover het middel – los van de verwerping van het beroep op noodweer – nog klaagt dat het hof de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de verdachte zijn zus ‘heeft mishandeld’ onvoldoende met redenen heeft omkleed, is dat tevergeefs nu immers uit het door het hof gebezigde derde bewijsmiddel volgt dat de verdachte het slachtoffer de woning heeft ingetrokken, waarna ruzie ontstond en de verdachte het slachtoffer op haar gezicht begon te slaan.
15. Het middel faalt in al zijn onderdelen.

Slotsom

16. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
17. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
18. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG