ECLI:NL:PHR:2022:1141
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Verwerping cassatieberoep op grond van opzettelijk vervoeren van verdovende middelen
In deze zaak gaat het om de verdachte, geboren in 1995, die door het gerechtshof Den Haag op 12 november 2021 is veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte kreeg een geldboete van € 750,00, die kon worden omgezet in 15 dagen hechtenis. Tegen deze veroordeling heeft de verdachte cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat O.J. Much. De kern van het cassatiemiddel is dat het hof de bewezenverklaring niet voldoende heeft onderbouwd. De verdachte zat ten tijde van de aanhouding op de bijrijdersstoel van een auto waarin verdovende middelen waren aangetroffen, die zich onder een loszittend paneel bevonden. Het hof oordeelde dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en dat hij wetenschap had van de aanwezigheid ervan. De advocaat van de verdachte betoogde dat het hof niet had kunnen concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de drugs, omdat hij niet de bestuurder was en de drugs zich naast de bestuurder bevonden. Het hof weerlegde deze stelling door te stellen dat het onaannemelijk was dat de verdachte niets van de drugs wist, gezien de omstandigheden en zijn rol als eigenaar van de auto. De conclusie van de procureur-generaal was dat het cassatiemiddel faalde en dat er geen reden was om de uitspraak van het hof te vernietigen. De zaak werd uiteindelijk verworpen.