ECLI:NL:PHR:2021:997

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
20/03961
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor gijzeling en bedreiging met vuurwapen

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1954, door het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 december 2020 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 57 maanden wegens de eendaadse samenloop van gijzeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, alsook zware mishandeling. De benadeelde partij heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd gekregen. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaten mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker. Het cassatiemiddel stelt dat de bewezenverklaring van gijzeling niet kan worden afgeleid uit de bewijsmiddelen. De verdachte heeft in de nacht van 15 op 16 oktober 2017 in [plaats] [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid beroofd en bedreigd met een vuurwapen. De verklaring van [slachtoffer 1] vormt een belangrijk bewijsmiddel, waarin zij beschrijft hoe de verdachte haar onder bedreiging van een vuurwapen dwong om naar binnen te gaan en haar zoon [slachtoffer 2] te bellen. De verdediging betoogt dat de verdachte niet handelde met het oogmerk om een ander dan de gijzelaar te dwingen iets te doen, wat volgens hen vereist is voor de kwalificatie van gijzeling. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de bewezenverklaring van gijzeling wel degelijk kan worden afgeleid uit de feiten en omstandigheden van de zaak, en dat het middel faalt. De Procureur-Generaal adviseert om het cassatieberoep te verwerpen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer20/03961
Zitting9 november 2021

CONCLUSIE

A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 1 december 2020 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “de eendaadse samenloop van 1. gijzeling en 2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 57 maanden. Ook heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en voor het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, op de wijze zoals in het bestreden arrest is vermeld.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1.
Het middel klaagt dat de onder 1 bewezenverklaarde “gijzeling” niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij in de nacht van 15 op 16 oktober 2017 in [plaats] opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden met het oogmerk een ander, te weten haar zoon [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen door
- genoemde [slachtoffer 1] vast te pakken en
- genoemde [slachtoffer 1] onder bedreiging van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te dwingen de woning gelegen aan de [a-straat 1] binnen te gaan en
- vervolgens de voordeur en achterdeur van de woning gelegen aan de [a-straat 1] op slot te doen en
- genoemde [slachtoffer 1] onder bedreiging van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te dwingen in de woning gelegen aan de [a-straat 1] te blijven en
- daarbij onder bedreiging van een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen genoemde [slachtoffer 1] te zeggen dat zij morgen naar de gevangenis moest bellen en die [slachtoffer 2] moest zeggen dat hij LI moest bellen om te zeggen dat [verdachte] onschuldig heeft vastgezeten in de zaak van de Bende van Venlo;
2.
hij in de nacht van 15 op 16 oktober 2017 in [plaats] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] te richten en/of gericht te houden en/of daarbij dreigend tegen die [slachtoffer 1] te zeggen, dat hij verdachte, die [slachtoffer 1] in de benen zou schieten en dood zou schieten wanneer de politie zou komen en dat hij, verdachte, door de wc deur op genoemde [slachtoffer 1] zou schieten wanneer die [slachtoffer 1] niet van de wc af zou komen.”
3.3.
Deze bewezenverklaring steunt op een achttiental bewijsmiddelen, die door het hof in zijn arrest zijn opgenomen. Het overnemen van al die bewijsmiddelen op deze plaats voert te ver. Ik verwijs daartoe naar het arrest van het hof. In de kern volgt hetgeen het hof heeft vastgesteld omtrent de gang van zaken uit de verklaring van de aangeefster [slachtoffer 1] , als bewijsmiddel 1 aangeduid in het arrest. Voor de beoordeling van het middel kan naar ik meen met de weergave van dat bewijsmiddel worden volstaan:
“1. Het proces-verbaal aangifte, opgemaakt d.d. 16 oktober 2017, voor zover – zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] , afgelegd op 16 oktober 2017 vanaf 03:15 uur:
Plaats delict: [a-straat 1] , [plaats]
Pleegdatum/tijd: tussen 15 oktober 2017 om 23:00 uur en 16 oktober 2017 om 03:00 uur
Op 16 oktober 2017 te 03:15 uur, verscheen voor mij een persoon die opgaf te zijn: [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1952, adres en plaats: [a-straat 1] te [plaats] .
Zij deed aangifte en verklaarde het volgende.
Ik ben van het kienen naar huis gereden. Dit was omstreeks 22:50 uur. Dit was bij kienzaal […] . Het is ongeveer 8 minuten rijden met de scootmobiel van de kienzaal naar mijn woning. Ik woon aan de [a-straat 1] in [plaats] . Dit is een hoekwoning. Ik ben via de achterom gegaan. Ik heb toen de scootmobiel achter in de tuin gezet onder het afdak. Toen ik de tuinpoort wilde afsluiten zag ik dat [verdachte] (het hof begrijpt telkens: verdachte, [verdachte] ) ineens voor me stond. Ik kreeg niet meer de kans om de poort af te sluiten. Ik wilde toen de poort uit rennen, weg van mijn woning, maar hij hield mij op dat moment tegen met beide handen. Ik wilde wegrennen, maar dat lukte niet. Ik begon te schreeuwen en hij begon te roepen dat ik naar binnen moest gaan. Ik moest stil zijn van hem maar ik begon nog harder te schreeuwen. Ik zag dat hij een vuurwapen in zijn hand had en dat hij dit vuurwapen op mij richtte. Hij zei tegen mij dat wanneer ik niet naar binnen zou gaan de tuin in, dat hij mij in de benen zou schieten.
Toen ben ik de tuin ingelopen richting de achterdeur van mijn woning. Op dat moment had ik geen sleutels meer, want deze sleutels stonden nog op de poort. Ik zag dat [verdachte] deze sleutels van de poort afhaalde en de poort van de tuin dicht maakte. Daarna is hij naar de keukendeur gelopen en heeft de keukendeur met mijn sleutels open gemaakt. Ik moest voorop lopen. Ik zag dat [verdachte] het vuurwapen op mij bleef richten. Ik zei nog tegen hem: "doe dat ding weg". Hij zei toen: "nee, nee". Toen zijn we naar beginnen gegaan.
Ik zei tegen hem dat deze situatie mij op mijn maag was geslagen en dat ik mezelf had ondergepoept. Ik heb toen aangegeven dat ik naar boven wilde gaan om me te verschonen en me op te frissen. Dit vond [verdachte] goed. Hij is toen achter me aan gelopen naar boven. Ik voelde toen dat hij me in mijn kont kneep. Hij zei toen: "Ik voel het al, je bent helemaal nat". Toen ik naar boven liep, heb ik mijn hond meegenomen. Ik wilde niet dat [verdachte] mijn hond iets zou aan doen. Toen we eenmaal boven kwamen, zijn we eerst naar de slaapkamer gegaan waar ik mijn broek heb uitgedaan. [verdachte] was hier bij. Daarna zijn we naar de badkamer gegaan. Op de badkamer heb ik mijn onderbroek uit gedaan en een schone onderbroek aan gedaan. Ik ben toen teruggelopen naar de slaapkamer om een schone lange broek aan te trekken. Ik hoorde dat [verdachte] nog tegen me zei: "Je hoeft geen broek aan trekken, doe maar een ochtendjas aan, dan kom ik er eerder bij". Ik heb toch gewoon een lange broek aan gedaan. Daarna zijn we naar beneden gelopen. De gehele tijd heeft hij zijn vuurwapen op mij gericht gehad. Later heb ik trouwens nog een keer van angst in mijn broek gepoept.
Toen we eenmaal beneden zijn gekomen moest ik gaan zitten op de eenzitsbank. Hij is toen op de stoel gaan zitten aan de eetkamertafel. Hij zei toen tegen me dat ik morgen naar de gevangenis moest bellen en tegen [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ) moest zeggen dat hij LI moest bellen om te zeggen dat [verdachte] onschuldig heeft vastgezeten in de zaak van de Bende van Venlo. [slachtoffer 2] moest zijn naam zuiveren. Dit zei [verdachte] tegen mij onder bedreiging van zijn vuurwapen.
Toen we in de woonkamer zaten, zei [verdachte] tegen mij dat wanneer de politie zou komen hij mij dood zou schieten en dat de politie hem dan maar zou doodschieten. Ik zei: "ja fijn". Ik wilde niets meer zeggen want steeds zei hij tegen me: "hou je mond". [verdachte] wilde op een gegeven moment wat drinken gaan pakken en liep toen naar de keuken. Hij zei tegen me of ik geen koffie voor hem kon gaan maken. Ik dacht, ik loop ook naar de keuken. Ik had nog een andere sleutelbos liggen waar de sleutels van de achterdeur en van de tuinpoort aan zaten. Ik wist dat deze nog op het aanrecht lagen. Ik heb toen de metalen bus waar de pads in liggen van de Senseo stiekem voor de sleutels kunnen zetten zodat [verdachte] deze niet meer zag liggen. Dit had ik gedaan zodat ik misschien op een later tijdstip de woning kon ontvluchten.
Op een gegeven moment ben ik weer terug kunnen gaan naar de woonkamer. Ik zag dat [verdachte] nog in keuken bleef. Ik zag dat hij water aan het drinken was. Volgens mij heeft hij 3 glazen water gedronken. Toen hij water aan het drinken was, zag ik kans om mijn tas van de eetkamertafel op een eetkamerstoel te zetten. Ik ben toen aan de eetkamertafel gaan zitten. Ik ben toen gaan zitten naast de stoel waar ik mijn tas had neergezet. Ik ben toen een sigaret gaan roken. [verdachte] wilde ook een sigaret. Op een gegeven moment zag ik kans om mijn telefoon uit mijn tas te pakken. Ik heb de telefoon toen in mijn broekzak kunnen doen. Kort daarna heb ik naar de wc kunnen vluchten.
Opmerking verbalisant: het verhoor wordt omstreeks 03:53 uur verbroken (hof: onderbroken) voor een onderzoek naar epitheel.
V: Waar heeft [verdachte] u vastgepakt? Was dit aan de jas?
A: Nee, ik had geen jas aan. Ik had een vest aan. Hij heeft mij vastgepakt aan mijn beide bovenarmen, dit was het moment dat hij ineens voor me stond in de brandgang.
Opmerking verbalisant: het vest is door de forensische opsporing in beslag genomen voor sporenonderzoek. Het verhoor wordt omstreeks 04:15 uur hervat.
Toen ik op de wc zat, heb ik de politie kunnen bellen.
Ik hoorde dat [verdachte] toen aan de deurklink van de wc deur aan het trekken was. Ik moest de deur van hem open maken. Ik hoorde dat hij eerst in het Turks aan het praten was tegen me. Op een gegeven ging hij Nederlands tegen mij praten. Toen hoorde ik dat hij zijn vuurwapen aan het doorladen was. Eerder heeft hij in mijn bij ziens (het hof begrijpt: bijzijn) ook het vuurwapen doorgeladen en dit was hetzelfde geluid. Ik hoorde dat hij tegen me aan het schreeuwen was dat wanneer ik niet van de wc af zou komen hij door de wc deur op mij zou schieten. Ik ben toen niet meer van de wc af gekomen. Ik heb de hele tijd met de politie gebeld totdat de politie bij mij naar binnen viel.
V: Hoe lang heeft u op de wc gezeten?
A: Ik denk 2 à 3 uur. Zolang heb ik ook met de politie gebeld. Ik denk dat [verdachte] ongeveer 10 minuten heeft liggen schreeuwen en dat hij zijn wapen door ging laden. Op een gegeven moment heb ik ook niets meer gehoord. Ik moest op de wc blijven zitten van de politie.
V: Hoe lang heeft het geduurd vanaf het moment dat jullie in de woning kwamen totdat het moment dat u naar de wc kon vluchten?
A: Ik denk zeker een half uur.
V: Wat heeft [verdachte] nog meer tegen u gezegd?
A: Hij heeft veel tegen me gescholden. Hij vroeg op een gegeven moment of ik hem wilde pijpen. Dit heb ik niet gedaan. Ik zag dat hij zelfs zijn broek open maakte. Ik zag dat hij de knoop van zijn broek open maakte. Hij heeft niet zijn geslachtsdeel laten zien. Ik zag dat hij wel steeds aan zijn kruis zat te wrijven.
V: Op welke manieren heeft [verdachte] u mishandeld?
A: Alleen het moment toen ik thuis kwam en ik weg wilde rennen van [verdachte] . Toen heeft hij mij met beide handen vastgepakt. Hij heeft mij op dat moment ook tegen de muur geduwd van de brandgang. Toen ben ik me gaan verdedigen en heb ik hem gekrabd in zijn gezicht. Ik denk dat hij me 2 minuten later heeft losgelaten. Op ongeveer ditzelfde moment begon hij te dreigen met het vuurwapen.
V: Wat wilde [verdachte] nog meer?
A: Hij wilde geld van mij hebben, maar ik zei tegen hem dat ik niks had.
V: Wat is de geschiedenis van [verdachte] en met u?
A: [verdachte] is veroordeeld in de zaak van de Bende van Venlo. Volgens hem heeft hij onschuldig vast gezeten in deze zaak. Ongeveer 4 à 5 jaar geleden heeft hij mij ook al eens gegijzeld. Toen wilde hij ook dat [slachtoffer 2] , mijn zoon, zijn naam zou zuiveren.
V: Hoe zag het vuurwapen er uit?
A: De kleur was zwart. Het viel me op dat dit wapen een lange loop had en een klein handvat. Het wapen was wel een handwapen. Ik zag dat hij dit wapen voor in zijn broek had geduwd en ook achter in zijn zak droeg. Ook had hij dit wapen tussen zijn benen liggen toen hij op de eetkamerstoel zat.”
3.4.
In de toelichting op het middel wordt door de stellers van het middel aangevoerd dat mede gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van art. 282a Sr moet worden aangenomen dat de dader van het daarin omschreven feit slechts strafbaar is indien hij handelt met het oogmerk een ander dan de gijzelaar te dwingen iets te doen of niet te doen. Uit de gebezigde bewijsmiddelen zou niet kunnen volgen dat de verdachte [slachtoffer 1] van de vrijheid beroofd heeft c.q. beroofd heeft gehouden om een ander dan [slachtoffer 1] , te weten [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen of niet te doen. Daaruit blijkt immers niet dat de verdachte of [slachtoffer 1] contact heeft opgenomen met [slachtoffer 2] en (vervolgens) die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat hij LI moest bellen, waartoe [slachtoffer 2] door de vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] zou worden gedwongen. De enkele omstandigheid dat de verdachte geprobeerd heeft [slachtoffer 1] te dwingen [slachtoffer 2] te zeggen of ertoe te brengen dat [slachtoffer 2] LI moest bellen, betekent volgens de stellers van het middel nog niet dat sprake is geweest van een (voltooide) gijzeling als bedoeld in art. 282a Sr. De verdachte zou belang hebben bij dit middel, gelet op het aanzienlijke verschil in strafmaximum tussen “gijzeling” en “wederrechtelijke vrijheidsberoving”.
3.5.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de dader van het in art. 282a Sr omschreven feit slechts strafbaar is indien hij handelt met het oogmerk een ander dan de gijzelaar te dwingen iets te doen of niet te doen. Wanneer de wederrechtelijke vrijheidsberoving strekt tot het dwingen van de gijzelaar zelf en niet van een derde om iets te doen of niet te doen, is geen sprake van gijzeling zoals bedoeld in art. 282a Sr (vgl. HR 23 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1695, NJ 2015/313). [1]
3.6.
Anders dan in bijvoorbeeld HR 23 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1695, NJ 2015/213 en HR 3 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2536, NJ 2017/402 [2] strekt de in de bewezenverklaring omschreven wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] ertoe een derde ( [slachtoffer 2] , de zoon van [slachtoffer 1] ) te dwingen tot het bewerkstelligen dat deze ene LI zou bellen om te zeggen dat de verdachte onschuldig heeft vastgezeten in de zaak van de Bende van Venlo. Weliswaar wordt de gijzelaar ook zelf gedwongen om iets te doen (contact te leggen met haar zoon met het verzoek om deze LI te bellen), maar de bedoeling van de verdachte is dat deze derde het uiteindelijk door de verdachte beoogde resultaat (het zuiveren van zijn naam) bewerkstelligt (door LI te bellen en te zeggen dat de verdachte onschuldig heeft vastgezeten in de zaak van de Bende van Venlo). De gijzelaar is in het onderhavige geval dus een noodzakelijke schakel om het beoogde resultaat te kunnen bewerkstelligen, omdat zonder het handelen van de gijzelaar het door de verdachte beoogde resultaat niet kan worden bereikt.
3.7.
In de onder 3.6 genoemde zaken was het de gijzelaar zelf die gedwongen werd om het beoogde resultaat - afgifte van een (grote) hoeveelheid hennep respectievelijk het wijzen van de weg naar de woning of verblijfplaats van een zekere persoon - te bewerkstelligen. De specifieke omstandigheden in de onderhavige zaak maken mijns inziens dat, ondanks dat de gijzelaar hier zelf ook wordt gedwongen om iets te doen, wel sprake is van gijzeling. Het oogmerk van de verdachte is immers in de kern gericht op het - door het van de vrijheid beroofd houden van [slachtoffer 1] - dwingen van de derde om iets te doen en die derde, anders dan de gijzelaar, ook in de positie verkeert om het door de verdachte beoogde (eind)resultaat te bewerkstelligen. De totstandkomingsgeschiedenis van art. 282a Sr (zoals weergegeven in HR 23 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1695, NJ 2015/213) [3] , waaruit volgt dat voor gijzeling is vereist dat de dader handelt met het oogmerk een ander dan de gijzelaar te dwingen iets te doen of niet te doen, staat mijns inziens in het onderhavige geval aan kwalificatie van het bewezenverklaarde handelen als “gijzeling” dan ook niet in de weg.
3.8.
Het door de stellers van het middel ingenomen standpunt dat geen sprake is van een voltooide gijzeling omdat de gijzelaar niet is overgegaan tot het leggen van contact met de derde gaat evenmin op. Immers, uit de gebezigde bewijsvoering blijkt dat de verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk van haar vrijheid heeft beroofd en vervolgens in haar eigen huis voor langere tijd heeft vastgehouden. Dat de door de verdachte beoogde gevolgen c.q. resultaten (waaronder het de volgende dag door [slachtoffer 1] telefonisch contact leggen met [slachtoffer 2] ) in het geheel niet zijn bereikt omdat [slachtoffer 1] nog op de dag van de vrijheidsberoving de politie heeft weten in te schakelen, maakt niet dat daardoor geen sprake zou zijn van een voltooide gijzeling. De eigenlijke gedraging (het van de vrijheid beroven en beroofd houden) is immers wel degelijk voltooid, terwijl het in art. 282a Sr bedoelde oogmerk niet vereist dat het beoogde gevolg moet zijn ingetreden of het beoogde resultaat moet zijn bereikt. De bewezenverklaring kan uit de gebezigde bewijsvoering worden afgeleid.
3.9.
Het middel faalt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.HR 3 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2536, NJ 2017/402.
2.Vgl. ook HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:377, waarbij vier gezinsleden van hun vrijheid waren beroofd en waarbij ten aanzien van de ouders (die werden gedwongen om te zeggen waar het geld en de juwelen waren) sprake was van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving meermalen gepleegd en ten aanzien van de dochters sprake was van medeplegen van gijzeling, meermalen gepleegd.
3.Kamerstukken II 1983-1984, 18439, nr. 3, p. 12-13 en p. 15.