ECLI:NL:HR:2015:1695

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
13/03589
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van gijzeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor medeplegen van gijzeling en poging tot afpersing. De Hoge Raad heeft de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit herzien. De zaak betrof een wederrechtelijke vrijheidsberoving van een slachtoffer, waarbij de verdachte en zijn mededaders het slachtoffer onder dwang hebben gehouden met het oogmerk om hem te dwingen tot de afgifte van hennep en geld. De Hoge Raad oordeelde dat de dader van het feit slechts strafbaar is indien hij handelt met het oogmerk een ander dan de gijzelaar te dwingen iets te doen of niet te doen. Aangezien de wederrechtelijke vrijheidsberoving was gericht op het slachtoffer zelf en niet op een derde, heeft het Hof ten onrechte geoordeeld dat dit feit kwalificeert als 'medeplegen van gijzeling' in de zin van artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft de kwalificatie verbeterd naar 'medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden'. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de strafoplegging.

Uitspraak

23 juni 2015
Strafkamer
nr. S 13/03589
IV/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 4 juli 2013, nummer 24/002221-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het vijfde middel

3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde onder meer "medeplegen van gijzeling" oplevert.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 10 maart 2012 tot en met 11 maart 2012, te Emmen in de gemeente Emmen en Kiel-Windeweer, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het oogmerk [slachtoffer] te dwingen iets te doen, te weten de bekendmaking van de verblijfplaats en/of de afgifte van een (grote) hoeveelheid hennep en/of geld, immers heeft hij, verdachte tezamen en in vereniging met anderen
- met die [slachtoffer] een afspraak over een ontmoetingsplek gemaakt en (vervolgens) die [slachtoffer] met een auto uit Emmen opgehaald en overgebracht naar een woning in Kiel-Windeweer en
- (in die woning) [slachtoffer] vastgetapet/gebonden en (meermalen) geslagen/gestompt en bedreigd met een vuurwapen en
- (in die woning) [slachtoffer] gedreigd/bedreigd met het afknippen van diens penis en het (onder dwang) laten drinken van chloor;
en
hij in de periode van 10 maart 2012 tot en met 11 maart 2012, te Kiel-Windeweer, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer en te Emmen in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] te dwingen
- tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of een hoeveelheid hennep, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- tot het tenietdoen van een inschuld, te weten het aan verdachte en/of zijn mededader(s) afgeven van (de (geldelijke) opbrengst van) een hoeveelheid hennep, met een of meer van zijn, verdachte's mededader(s)
- met die [slachtoffer] een ontmoetingsplaats heeft afgesproken en (vervolgens) die [slachtoffer] met een auto uit Emmen heeft opgehaald en overgebracht naar een woning in Kiel-Windeweer en
- (in die woning) [slachtoffer] heeft vastgetapet/gebonden en (meermalen) heeft geslagen/gestompt en heeft bedreigd met een vuurwapen en
- (in die woning) [slachtoffer] heeft gedreigd/bedreigd met het afknippen van diens penis en het (onder dwang) laten drinken van chloor, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij in de periode van 10 maart 2012 tot en met 11 maart 2012, te Emmen in de gemeente Emmen en te Kiel-Windeweer, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij verdachte en zijn mededaders met dat opzet
- [slachtoffer] met een auto uit Emmen opgehaald en overgebracht naar een woning in Kiel-Windeweer en
- (in die woning) [slachtoffer] vastgetapet/gebonden en vastgehouden."
3.2.2.
Het Hof heeft het bewezenverklaarde als volgt gekwalificeerd:
"De eendaadse samenloop van:
medeplegen van gijzeling,
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden."
3.2.3.
Voorts heeft het Hof ten aanzien van de strafbaarheid van het bewezenverklaarde het volgende overwogen:
"Artikel 282a van het Wetboek van Strafrecht (gijzeling) is een bijzondere strafbepaling ten opzichte van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht (wederrechtelijke vrijheidsberoving). Dit betekent dat, ingevolge artikel 55, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, bij de strafoplegging uitsluitend de gijzeling in aanmerking moet worden genomen, nu de wederrechtelijke vrijheidsberoving volledig opgaat in de gijzeling. Het hof is hetzelfde oordeel toegedaan met betrekking tot de bewezenverklaarde poging tot afpersing nu het feitencomplex zoals onder dit feit is bewezenverklaard identiek is aan het bewezenverklaarde feitencomplex van de gijzeling."
3.3.
Art. 282a, eerste lid, Sr luidt:
"Hij die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen of niet te doen wordt als schuldig aan gijzeling gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie."
3.4.1.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 19 mei 1988 (Stb. 1988, 276 en 277), waarbij art. 282a Sr is ingevoerd, houdt - voor zover hier van belang - het volgende in:
"B. Het Internationaal Verdrag tegen het nemen van gijzelaars
(...)
Het Verdrag bevat in artikel 1 een omschrijving van het misdrijf gijzeling. Die omschrijving bevat als element dat het motief van de dader erin gelegen moet zijn om een derde (een Staat, een internationale intergouvernementele organisatie, een natuurlijke of rechtspersoon of groep van personen) te dwingen iets te doen of na te laten. Het huidige artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht, dat handelt over wederrechtelijke vrijheidsbeneming en dat voor de tenlastelegging van gijzelingen het meest in aanmerking komt, bevat een dergelijk element niet. Wij menen, dat er aanleiding is de wet aan te vullen met een zelfstandig delict gijzeling, dat door de toevoeging van het vereiste dat de vrijheidsbeneming geschiedt met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen of niet te doen, geheel op de strekking van het thans uit te voeren Verdrag wordt toegesneden.
(...)
Ad F. Het nieuw in te voegen artikel 282a geschiedt ter uitvoering van het Internationaal Verdrag tegen het nemen van gijzelaars. Alleen wanneer wederrechtelijke vrijheidsberoving geschiedt met het oogmerk een ander (dus niet de gijzelaar) te dwingen iets te doen of niet te doen kan worden gesproken van gijzeling. «Een ander» dient ruim te worden opgevat en heeft mede betrekking op de begrippen Staat, internationale intergouvernementele organisatie of rechtspersoon, zoals die in de definitie van het eerste lid van artikel 1 van het Verdrag voorkomen. Een gijzeling ondernomen met het oogmerk de Nederlandse Staat te dwingen iets te doen of niet te doen zal overigens doorgaans onder de strafbepaling van artikel 95a Sr. vallen en is ingevolge artikel 4, aanhef en onder 1e vervolgbaar, ook als het feit door een buitenlander buiten Nederland wordt gepleegd."
(Kamerstukken II 1983-1984, 18 349, nr. 1-3, blz. 12 en 15)
3.4.2.
Art. 1, eerste lid, Internationaal Verdrag tegen het nemen van gijzelaars (Trb. 1981, 53) luidt in de Nederlandse vertaling:
"Een ieder die een andere persoon (hierna te noemen de "gijzelaar") overmeestert of van zijn vrijheid berooft en dreigt te doden, te verwonden of van zijn vrijheid beroofd te houden teneinde een derde, te weten een Staat, een internationale intergouvernementele organisatie, een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, dan wel een groep personen, te dwingen een handeling te verrichten of zich te onthouden van het verrichten daarvan als al dan niet uitdrukkelijke voorwaarde voor de vrijlating van de gijzelaar, pleegt het misdrijf van gijzeling in de zin van dit Verdrag."
3.5.
Mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van art. 282a Sr moet worden aangenomen dat de dader van het daarin omschreven feit slechts strafbaar is indien hij handelt met het oogmerk een ander dan de gijzelaar te dwingen iets te doen of niet te doen. Nu de in het eerste deel van de bewezenverklaring omschreven wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] ertoe strekte [slachtoffer] en niet een derde te dwingen tot onder meer de afgifte van een (grote) hoeveelheid hennep, heeft het Hof ten onrechte geoordeeld dat dit feit "medeplegen van gijzeling" in de zin van art. 282a Sr oplevert.
3.6.
Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre de kwalificatie verbeteren. Het desbetreffende, eerste gedeelte van de bewezenverklaring moet dan in plaats van "medeplegen van gijzeling" als "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden" worden gekwalificeerd.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve behoort te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de aan het bewezenverklaarde gegeven kwalificatie en wat betreft de strafoplegging;
kwalificeert het bewezenverklaarde als "eendaadse samenloop van: medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden";
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak wat betreft de strafoplegging op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 juni 2015.