In totaal is tot 3 augustus 2010 ruim € 466.000,-- van de inleggelden besteed aan andere doeleinden dan de aankoop van vastgoed. Deze gelden zijn vrijgegeven door verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet heeft gecontroleerd of van de vrijgegeven bedragen daadwerkelijk vastgoed werd aangekocht. Hij maakte, zo verklaarde hij, de gelden over naar de vennootschappen, maar daarna kon hij de geldstromen niet meer controleren. Hij is er van uitgegaan dat de financieel manager de uitgaven wel zou controleren.
Het hof is van oordeel dat verdachte vanaf uiterlijk 3 augustus 2010 wist dat de gelden die hij vrijgaf niet werden aangewend zoals voorgeschreven in de prospectussen. Er werden immers geen hypotheekrechten op onroerende goed gevestigd ten behoeve van de stichtingen en er was geen bankgarantie afgegeven ten behoeve van de stichtingen, zoals vermeld in de prospectussen.
Verdachte heeft, terwijl dat nu juist zijn taak was, niet gecontroleerd waar de gelden aan werden uitgegeven en heeft niet geïnformeerd naar de onderliggende stukken, terwijl het uitblijven van bankgaranties en hypotheekrechten duidelijk maakten dat aan de voorwaarden van het prospectus niet werd voldaan. Mede door zijn handelwijze en nalaten kon [betrokkene 3] doorgaan met zijn oplichtingspraktijken.
De raadsman heeft betoogd dat er geen sprake kan zijn van medeplichtigheid ‘after the fact’. Daarvan is, naar het oordeel van het hof, geen sprake. Het delict oplichting is voltooid door afgifte van een goed, in dit geval door het doen van een overboeking van (giraal) geld. De Oplichting door [N] is voltooid bij de laatste inleg op 17 augustus 2010. De laatste inleg in [O] vond plaats op 2 augustus 2011 en in [P] werd de laatste inleg overgeboekt op 17 februari 2012. Deze data vallen alle na het moment waarop verdachte geacht wordt van het oplichtingsscenario [zoals het hof de gang van zaken heeft samengevat en hierboven bij randnummer 4 is weergegeven, DP] dat het hof op de hoogte te zijn geweest.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij wel degelijk de nodige inspanningen heeft verricht om zijn controletaken uit te voeren. De raadsman heeft betoogd dat er geen sprake was van inactiviteit van verdachte.
Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat op advies van verdachte financieel directeur [betrokkene 9] is aangesteld. [betrokkene 9] is echter al op 1 november 2009 aangesteld als directeur. Verdachte heeft in zijn eerste verhoor bij de FIOD verklaard dat hij begin 2010, na een informatieavond in het Hilton, door [betrokkene 3] is gevraagd om bestuurslid bij de nog op te richten stichtingen te worden.
Voorts zou verdachte pogingen hebben gedaan om een schadevergoeding te verkrijgen voor het niet doorgaan van de aankoop van woningen in Essen, het aanstellen van een nieuwe accountant en het oprichten van een Raad van Advies.
Het hof stelt vast dat deze werkzaamheden grotendeels zijn verricht ten behoeve van andere fondsen en niet van de Stichtingen. De Raad van Advies is bijvoorbeeld, zo heeft verdachte tijdens zijn verhoor door de FIOD verklaard, opgericht omdat de beleggers in het Nederlandse vastgoed, dat in verschillende commanditaire vennootschappen was ondergebracht, ontevreden waren. Controle van de uitgaven van de stichtingen en op het verschaffen van zekerheden ten behoeve van de stichtingen als waarvan in de prospectussen sprake was, de taak waar verdachte voor was aangesteld, heeft hij echter achterwege gelaten.
[…]
De rol van verdachte
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat verdachte zijn rol als bestuurder van de stichtingen heeft aanvaard met het vooropgezette doel om de beleggers op te lichten. Zoals hierboven is aangegeven, had verdachte echter vanaf 4 augustus 2010 moeten weten dat er malversaties werden gepleegd, nu al bijna een derde van de inleggelden was besteed op een wijze die in strijd was met de inhoud van het prospectus. Verdachte heeft geen inspanningen verricht om zich te informeren omtrent de besteding van de gelden en zich ervan te vergewissen dat er daadwerkelijk vastgoed werd aangekocht. Verdachte heeft daarmee de aanmerkelijke kans aanvaard dat er met de inleggelden werd gefraudeerd.
Verdachte heeft de oplichtingspraktijken van de hoofdverdachten gefaciliteerd. Zonder de medewerking van verdachte hadden de hoofdverdachten niet over de inleggelden van de obligatiehouders in de fondsen kunnen beschikken. Door het ongecontroleerd vrijgeven van de gelden is verdachte behulpzaam geweest bij de uitvoering van de oplichting. Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat verdachte niet als medepleger van de oplichting kan worden aangemerkt, nu niet bewezen kan worden dat verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij het opstellen van de prospectussen, het aantrekken van beleggers en zich, op het moment dat hij als bestuurder werd aangesteld, niet realiseerde dat hij deel uitmaakte van een 'piramide-fonds'. Verdachte heeft echter een grote rol gehad bij de uitvoering van het oplichtingsscenario en had moeten ingrijpen om te voorkomen dat de hoofdverdachten de beschikking kregen over de inleggelden van de beleggers. Het hof acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan oplichting. Ten aanzien van de aanvang van de medeplichtigheid gaat het hof uit van 4 augustus 2010.”
10. Uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen blijkt dat [N] B.V. beleggers in de periode van 11 maart 2010 tot en met 3 augustus 2010 gezamenlijk een bedrag van € 1.542.100 hebben ingelegd op rekening X, en in de periode van 19 maart 2010 tot en met 17 augustus 2010 gezamenlijk een bedrag van € 569.200 op rekening Y (bewijsmiddel 10). Uit hetzelfde bewijsmiddel blijkt dat van dit totaalbedrag van € 2.111.300 aan ingelegde gelden, tot en met 3 augustus 2010 een bedrag van in totaal € 194.198 is uitgegeven aan [U] B.V. (€ 70.000), onkostenvergoedingen voor [verdachte] (€ 21.000), “rentebetalingen [V] inleggers” (€ 54.393) en “rentebetalingen [V] inleggers” € 48.805. De rentebetalingen aan beleggers in andere beleggingsfondsen houden evident geen verband met wat in de schriftuur wordt aangeduid als “kosten in verband met de aankoop van onroerend goed”. Bovendien houdt de opbouw van “de totale investering van [N] ”, die deel uitmaakt van het voor het bewijs gebruikte prospectus, in dat de “Stichting [Q] […] de rente middels de exploitatie inkomsten per kwartaal [zal] betalen aan [N] , zodat [N] de rente kan uitkeren aan de obligatiehouders.”In betalingen aan [V] of [V] inleggers is in het prospectus dus niet voorzien. Ook de directe betalingen aan de verdachte, en indirect via [U] B.V., houden evident geen verband met de aankoop van onroerend goed dat [N] zou aankopen. De voor het bewijs gebruikte prospectus “Hypothecaire [N] ” houdt namelijk onder 5.3 het volgende in: