ECLI:NL:PHR:2021:329

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
19/01757
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van verdachte niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken middelen

In de zaak met nummer 19/01757 heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, E.J. Hofstee, op 2 maart 2021 geconcludeerd over het cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1980. De verdachte was eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 april 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken wegens diefstal. Er is samenhang met een andere zaak, nummer 19/01756, waarin ook een conclusie zal worden getrokken. De verdachte heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld, maar de aanzegging zoals bedoeld in artikel 435, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is op 7 november 2019 aan een huisgenoot van de verdachte uitgereikt. Ondanks dat deze aanzegging geldig is betekend, zijn er geen middelen van cassatie ingediend namens de verdachte. Hierdoor is de verdachte niet in staat geweest om binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie in te dienen. Dit leidt tot de conclusie dat het voorschrift van artikel 437, tweede lid, Sv niet is nageleefd, waardoor de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer19/01757
Zitting2 maart 2021

CONCLUSIE

E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 1 april 2019 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “diefstal” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
Er bestaat samenhang met de zaak 19/01756. Ook in die zaak zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte is tijdig beroep in cassatie ingesteld. De aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv is op 7 november 2019 aan een huisgenoot van de verdachte uitgereikt. Hoewel de aanzegging als bedoeld in voornoemd artikel geldig is betekend, zijn namens de verdachte geen middelen van cassatie voorgesteld.
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv niet in acht genomen, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG