Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
en
[klager 2] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
Klagers verzetten zich tegen de teruggave van de onder hun bedrijf [A] inbeslaggenomen Mercedes-Benz A180 met kenteken [kenteken] (hierna steeds: de auto) aan de door de officier van justitie als eigenaar aangemerkte derde, [B] (hierna steeds: [B] ).
(…)
Feitenverloop
Namens [A] heeft de man van klaagster [klager 2] op 9 mei 2019 de betreffende auto aangekocht voor een bedrag van € 6000,- van [betrokkene 1] . Daarna is de auto op Marktplaats te koop gezet door [A] , waarna de politie op 13 mei 2019 beslag heeft gelegd op het voertuig. Op 14 mei 2019 hebben klaagsters bericht ontvangen van de RDW, waaruit bleek dat de tenaamstelling van het voertuig door klagers was vervallen per 13 mei 2019. Namens [B] was aangifte gedaan, nu hij bedrogen was bij de verkoop van het voertuig. Met een valse betalingsapp is [B] laten geloven dat betaald was voor de auto. Per brief d.d. 2 oktober 2019 is aan klagers medegedeeld dat de officier van justitie voornemens was de auto terug te geven aan [B] , waarna klagers op 12 oktober een klaagschrift hebben ingediend.
De rechter betrekt bij de beoordeling van de klaagschriften op grond van artikel 116 Wetboek van Strafvordering de civielrechtelijke bepalingen van artikel 3:84 en 3:86 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Nu klagers vanuit hun bedrijf en beroep handelen in voertuigen, rust op hen een zwaardere onderzoeksplicht naar de herkomst en historie van de inbeslaggenomen auto. Klagers moeten aannemelijk maken dat zij alle nodige handelingen hebben verricht om na te gaan dat sprake was van een rechtsgeldige overeenkomst.
Tot slot blijkt uit hetzelfde proces-verbaal van verhoor dat het eerste deel van de overschrijvingscode op een papiertje geschreven was, nu [betrokkene 1] naar eigen zeggen het originele document kwijt was. Het tweede deel van de code is telefonisch doorgegeven op een later moment.
Al deze omstandigheden samen genomen hadden klagers moeten doen twijfelen aan de geldigheid van de overeenkomst. Zij hadden op zijn minst navraag moeten doen bij de persoon wiens naam op het kentekenbewijs stond. Dat op het moment van nakijken via het RDW-register geen melding naar voren kwam, omdat de aangifte op dat moment nog niet was gedaan, doet hier niet aan af. De rechter is dan ook van oordeel dat het klaagschrift ongegrond verklaard moet worden in beide zaken.”