“2. De beoordeling
Namens klager is aangevoerd dat hij op 30 april 2019 op de hoogte is gekomen van een huiszoeking in zijn woning naar aanleiding van een rechtshulpverzoek. Het is klager onbekend wat er in beslag is genomen. Hoewel klager nog geen enkele kennisgeving van enige inbeslagname heeft mogen ontvangen voelt hij zich genoodzaakt, gelet op de strikte termijnen omtrent indiening van een klaagschrift, zijn beklag pp voorhand kenbaar te maken aan de rechtbank. Klager heeft zich niet schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit en de onder hem in beslag genomen goederen behoren hem toe. Klager verzoekt zijn klaagschrift gegrond te verklaren onder teruggave van de onder klager in beslag genomen goederen aan hem. Ter zitting heeft de raadsman van klager aangegeven op de hoogte te zijn gekomen van het voornemen tot teruggave van de in beslag genomen horloges onder klager. Voorts is de raadsman van mening dat, gelet op artikel 8 van het EVRM, ervoor zorg gedragen dient te worden dat de gegevens die op de gegevensdragers staan, niet vernietigd worden. Een groot deel van die gegevens omvatten het privé leven van klager in foto’s en beelden. De raadsman verzoekt daarom de gegevens te kopiëren dan wel zeker te stellen zodat klager hier, te zijner tijd, weer vrijelijk over kan beschikken.
Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat, gelet op de reactie van de Belgische autoriteiten, het beslag gehandhaafd dient te blijven in afwachting van de uitkomst van het Belgische onderzoek. De inbeslaggenomen goederen zijn nog niet aan de Belgische autoriteiten overgedragen, zodat er nog geen onderzoek aan de goederen voor de Belgische strafzaak heeft kunnen plaatsvinden. Het is niet aan de Nederlandse autoriteiten om te beslissen of kan worden volstaan met het overdragen van kopieën van de bestanden op de gegevensdragers. Een dergelijke beslissing is voorbehouden aan de Belgische autoriteiten nu het een Belgisch strafrechtelijk onderzoek betreft.
(…)
De rechtbank overweegt als volgt.
Blijkens de wetsgeschiedenis behorende bij de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter implementatie van de Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (implementatie Richtlijn Europees onderzoeksbevel) staat als rechtsmiddel tegen een Nederland gelegd beslag krachtens een Europees onderzoeksbevel, de beklagprocedure van artikel 552a Sv open. In de wetsgeschiedenis is opgemerkt dat daarmee een effectief rechtsmiddel voor de belanghebbende is gecreëerd. Aan de gedachte dat een rechtsmiddel tegen het beslag kan worden gedaan bij de rechter van de staat waar het beslag is gelegd, is ingegeven door de gedachte dat het waarschijnlijk – in praktische zin en mogelijk ook juridische zin – voor de belanghebbende moeilijker zal zijn om zijn rechten na overdracht van het bewijsmateriaal uit te oefenen in de uitvaardigende staat (Kamerstukken II, 2016/17, 34 611, nr. 3 p. 13).
Ter uitvoering van het voornoemde Europees onderzoeksbevel is het beslag op de inbeslaggenomen goederen gelegd – naar de rechtbank begrijpt – op grond van artikel 94 Sv.
Gelet op de toepasselijkheid van artikel 552a Sv dient de rechtbank volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, in dit geval: a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toe laat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank neemt verder tot uitgangspunt dat in een geval als het onderhavige, waarin op grond van artikel 94 Sv beslag is gelegd ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel, bij de beantwoording van de vraag of het strafvorderlijk belang – ook wanneer dit niet is beperkt tot het Nederlandse strafvorderlijk belang – het voortduren van het beslag vordert, in beginsel verondersteld mag worden dat het recht van de lidstaat dat het Europees onderzoeksbevel heeft uitgevaardigd voorziet in een regeling die materieel rechtelijk overeenkomt met hetgeen geldt naar Nederlands recht. Dit mede gelet op het summiere karakter van het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv.
(…)
De rechtbank is voor het overige van oordeel dat voor de voorwerpen waarvan klager de teruggave verlangt, in voldoende mate is gebleken – mede gelet op de verdenking van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, zoals blijkt uit het overgelegde afschrift van het Europees onderzoeksbevel – dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aannemelijk is dat deze voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen.
Het betoog van klager dat de bestanden op de gegevensdragers eenvoudig gekopieerd kunnen worden, waarna deze zouden kunnen worden geretourneerd aan klager passeert de rechtbank. Het beslag is gelegd voor een strafrechtelijk onderzoek in België. Het is aan de Belgische justitiële autoriteiten om te bepalen in hoeverre na overdracht van de voorwerpen onderzoek moet worden verricht aan de beslagen voorwerpen en hoe dat onderzoek moet worden ingericht. Op voorhand mag daarbij niet worden verondersteld dat dit onderzoek zich zal beperken tot de digitale bestanden die zich bevinden op de gegevensdragers en dat geen nader onderzoek aan de gegevensdragers zelf zal plaatsvinden.
Overigens is de rechtbank van oordeel dat in een geval als het onderhavige, waarin beslag is gelegd ter uitvoering van een Europees onderzoeksbevel, redelijkerwijze niet van het Openbaar Ministerie kan worden gevergd dat zij – voor zover technisch mogelijk – de bestanden op de gegevensdragers kopieert teneinde te bewerkstelligen dat de gegevensdragers zelf kunnen worden teruggegeven. Zulks verdraagt zich niet met de als vooral uitvoerend te kenschetsen taak van het Openbaar Ministerie bij de uitvoering van een Europees onderzoeksbevel.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat er nog strafvorderlijk belang voor het handhaven van het beslag aanwezig is. In zoverre zal het bezwaarschrift derhalve ongegrond worden verklaard.”