Voetnoten
1.De rechtbank heeft in de in cassatie bestreden beschikking geen feiten vastgesteld. Hetgeen hierna wordt vermeld, blijkt uit de stukken of staat tussen partijen blijkens de stukken vast.
2.Zie de in 2.2 nader te noemen beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 25 januari 2021, overgelegd als prod. 9 bij de procesinleiding in cassatie, bij de partijaanduiding en in rov. 1.1.
3.Zie onder meer het verweerschrift van de psychiater tegen de klacht van betrokkene die het begin van deze procedure vormt, overgelegd als prod. 7 bij de procesinleiding in cassatie.
4.Zie genoemd verweerschrift alsmede het ongedateerde bericht van de officier van justitie, overgelegd als prod. 10 bij de procesinleiding. Zie voorts de hierna in 2.6 te noemen beschikking van de rechtbank van 1 maart 2021, rov. 1.2 en de uitlatingen van de zijde van de GGZ en de psychiater bij de mondelinge behandeling bij de rechtbank, op p. 2 van het als prod. 11 bij de procesinleiding overgelegde proces-verbaal daarvan.
5.Zie opnieuw de hierna in 2.6 te noemen beschikking van de rechtbank van 1 maart 2021, rov. 1.3.
6.In deze beschikking – die is overgelegd als bijlage 2 bij prod. 3 bij de procesinleiding in cassatie – heeft de rechtbank (daarom) het eveneens door de officier van justitie gedane verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel van 25 februari 2021 afgewezen.
7.De brief, die door betrokkene zelf is ondertekend en ingediend, is overgelegd als prod. 5 bij de procesinleiding in cassatie. De brief vermeldt als onderwerp “Klacht over verplichte zorg zonder juridische grondslag”.
8.Zie voor deze toelichting prod. 6 bij de procesinleiding (de bijlage waarin de schade wordt onderbouwd, ontbreekt, maar uit rov. C.5 van de hierna in 2.9 te noemen uitspraak van de klachtencommissie blijkt dat betrokkene heeft verzocht om een bedrag van € 800,-- per vorm van verplichte zorg, met een maximum van € 1.500,--).
9.De verweerschriften zijn tezamen overgelegd als prod. 7 bij de procesinleiding.
10.De beslissing van de klachtencommissie is overgelegd als bijlage 1 bij prod. 3 bij de procesinleiding in cassatie.
11.In het beroepschrift van betrokkene is gesteld dat van 15 februari tot 1 maart 2021 zonder juridische grondslag verplichte zorg is toegepast. Ter zitting van 2 juni 2021 heeft de advocaat van betrokkene alsnog onderkend dat op 25 februari 2021 een nieuwe crisismaatregel is afgegeven. Genoemd standpunt is toen voor de periode vanaf die datum uitdrukkelijk verlaten. Zie het als prod. 11 bij de procesinleiding overgelegde proces-verbaal van de mondelinge behandeling (blz. 3 bovenaan) en de bestreden beschikking (rov. 2.1 tweede volzin).
12.Op grond van art. 10:9 lid 3 Wvggz staat tegen de beslissing van de rechtbank op een verzoek als bedoeld in art. 10:7 lid 1 Wvggz geen hoger beroep open. Uit art. 78 lid 6 RO in verbinding met art. 426 Rv volgt dat daarom cassatieberoep openstaat tegen die beslissing. Zie HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2096, NJ 2021/97 m.nt. J. Legemaate, rov. 3. 13.Op grond van art. 261 lid 1 Rv en de inhoud van de hierna te noemen bepalingen is de regeling van de verzoekschriftprocedure van Rv van toepassing op de verzoeken als bedoeld in de art. 10:7 lid 1, 10:11 lid 2 en 10:12 Wvggz.
14.SDU Commentaar Wet Bopz, art. 41, aant. 5 (W.J.A.M. Dijkers).
15.Kamerstukken II 2009–2010, 32 399, nr. 3, p. 98-99.
16.Kamerstukken II 2009–2010, 32 399, nr. 2.
17.Kamerstukken II 2009–2010, 32 399, nr. 3, p. 88.
18.Kamerstukken II 2015–2016, 32 399, nr. 25, p. 181.
19.Kamerstukken II 2008–2009, 31 996, nr. 2, p. 18.
20.Kamerstukken II 2008–2009, 31 996, nr. 3, p. 72
21.Voor andere vormen van gedwongen zorg was onder de Wet Bopz geen voorafgaande rechterlijke beslissing nodig, maar kon de behandelaar zelf beslissen, waarna tegen zijn beslissing de klachtprocedure openstond. Zie het hiervoor al genoemde art. 41 lid 1 Wet Bopz en de daarin aangehaalde bepalingen.
22.Zie: SDU Commentaar Gedwongen zorg, art. 6:6, aant. 1.1 (W.J.A.M. Dijkers). Dat een verval van rechtswege is bedoeld volgt ook uit de memorie van toelichting bij de reparatiewet van onder meer de Wvvgz, Kamerstukken II 2020-2021, 35 667, nr. 3, waarin bovenaan blz. 14 wordt gewezen op dit karakter van het verval.
23.Vgl. SDU Commentaar Wet Bopz, art. 41b (W.J.A.M. Dijkers).
24.Volgens de op art. 10:3 Wvggz gegeven toelichting is ook de opsomming in die bepaling limitatief bedoeld (zie Kamerstukken II 2009–2010, 32 399, nr. 3, p. 100, tweede alinea onder het kopje ‘Artikel 10:3’), maar blijkens HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2096, NJ 2021/97, m.nt. J. Legemaate (ook over niet toepassing van art. 2:1 lid 6 Wvggz kan worden geklaagd op grond van art. 10:3 Wvggz) sluit dat uitbreiding van die opsomming met andere gronden toch niet per se uit, wat past bij de verruimde rechtsbescherming die met de klachtprocedure van de Wvggz kennelijk is beoogd. 25.Kamerstukken II 2009–2010, 32 399, nr. 2. Het oorspronkelijk ontwerp ging ten dele nog uit van andere functionarissen dan de uiteindelijk vastgestelde wettekst.
26.Kamerstukken II 2009–2010, 32 399, nr. 3, p. 102-103.
27.Kamerstukken II 2009–2010, 32 399, nr. 3, bijlage bij de memorie van toelichting, Reactie van de Raad voor de rechtspraak op wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg, p. 15-16.
28.Zie – zonder toelichting – in dezelfde zin Dijkers in zijn noot (onder 3, tweede alinea, slot) onder Ktr. ’s-Gravenhage 6 oktober 2010, Jvggz 2011/113, waarin zich een casus zoals hier voordeed. Dijkers verwijst uiteraard nog naar de regeling van het oorspronkelijke ontwerp van de Wvggz. Andere literatuur of rechtspraak over dit onderwerp heb ik niet gevonden.
29.De GGZ en de psychiater hebben niet aangevoerd dat betrokkene de zorg in de betrokken periode vrijwillig zou hebben ondergaan en dat er dus geen sprake was van verplichte zorg.