ECLI:NL:PHR:2021:1162

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
20/00571
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep door onjuiste betekening van de dagvaarding

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep, zoals vastgesteld door het gerechtshof Den Haag. De verdachte was op het moment van betekening van de appeldagvaarding gedetineerd, maar de dagvaarding was niet in persoon aan hem betekend. De advocaat-generaal, E.J. Hofstee, concludeert dat de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld op 14 december 2021, waarbij de advocaat-generaal de vernietiging van de bestreden uitspraak en de nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep heeft voorgesteld. De relevante wetgeving, met name artikel 588, eerste lid aanhef en onder a, (oud) Sv, stelt dat de dagvaarding in persoon aan de verdachte moet worden betekend als deze gedetineerd is. De Hoge Raad oordeelt dat de appeldagvaarding niet rechtsgeldig is betekend, omdat de verdachte ten tijde van de betekening in detentie was. Dit leidt tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep onterecht was, en de Hoge Raad kan de dagvaarding om doelmatigheidsredenen zelf nietig verklaren. De conclusie van de advocaat-generaal wordt gevolgd, en de Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/00571
Zitting14 december 2021
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
I. Inleiding
De verdachte is bij arrest van 12 december 2019 door het gerechtshof Den Haag niet-ontvankelijk verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep tegen het op tegenspraak gewezen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 12 april 2019, waarbij de verdachte wegens “diefstal” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien dagen met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter de gevangenneming van de verdachte bevolen bij apart geminuteerde beslissing en voorts de opheffing van het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis bevolen, met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
II. Het middel en de bespreking daarvan
3. Het middel klaagt dat het hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep, aangezien de dagvaarding in hoger beroep niet op de juiste wijze aan de verdachte is betekend; de appeldagvaarding is immers niet in persoon aan de verdachte uitgereikt terwijl hij zich in detentie bevond.
De relevante gedingstukken
4. Onder de op de voet van art 434 Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich onder meer:
(i) een akte instellen hoger beroep, die inhoudt dat op 18 april 2019 namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen het op 12 april 2019 gewezen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. Op deze akte staat vermeld dat de verdachte op dat moment woonachtig was aan de [a-straat 1] te [plaats] en gedetineerd was in de PI Rijnmond - HvB De IJssel in Krimpen aan den IJssel;
(ii) de appeldagvaarding van 21 oktober 2019 aan de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van het gerechtshof Den Haag van 12 december 2019;
(iii) de Informatiestaat SKDB d.d. 21 oktober 2019 betreffende de verdachte, waarin als toenmalig (“huidig”) BRP-adres van de verdachte de [a-straat 1] te [plaats] wordt vermeld (met als ingangsdatum 7 juli 2011). Voorts staat op deze informatiestaat vermeld dat de verdachte niet gedetineerd is;
(iv) een akte van uitreiking, met als inhoud dat op 30 oktober 2019 tevergeefs is getracht de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep, om te verschijnen op de terechtzitting van het gerechtshof Den Haag van 12 december 2019, op de [a-straat 1] te [plaats] uit te reiken aan de verdachte. Omdat toen op dit adres niemand werd aangetroffen, is de appeldagvaarding op 7 november 2019 met de akte teruggezonden aan de afzender. Op 15 november 2019 is de appeldagvaarding vervolgens aan de griffier van de rechtbank Den Haag uitgereikt, omdat – zo vermeldt de akte – de geadresseerde, blijkens de aan de akte gehechte mededeling van de afdeling bevolking van diens woongemeente, op de dag van aanbieding van de gerechtelijke brief en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens op het op deze akte vermelde adres was ingeschreven;
(v) de Informatiestaat SKDB betreffende de verdachte van 15 november 2019. Deze informatiestaat vermeldt als “huidig” BRP-adres van de verdachte de [a-straat 1] te [plaats] (met als ingangsdatum 7 juli 2011) en als detentie-adres het Detentiecentrum Rotterdam aan de Portelabaan 7;
(vi) het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 november 2019 betreffende de verdachte, waarin met betrekking tot parketnummer 10-253980-19 wordt vermeld dat de verdachte ter zake van een op 21 oktober 2021 gepleegde winkeldiefstal en belediging van een politieambtenaar vanaf 22 oktober 2019 tot en met 18 november 2019 zich in preventieve hechtenis heeft bevonden.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en het arrest
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 december 2019 houdt onder meer in:
“De voorzitter begint het onderzoek door het doen uitroepen van de zaak tegen de na te noemen verdachte.
De verdachte, gedagvaard als:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
adres: [a-straat 1] te [plaats].
is niet ter terechtzitting verschenen.
Alle verklaringen zijn zakelijk weergegeven, tenzij anders vermeld.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte. De ter terechtzitting verschenen raadsman, mr. Claassen namens mr. Tetteroo, is niet uitdrukkelijk gemachtigd door de verdachte om de verdediging te voeren.
De advocaat-generaal voert het woord en draagt de vordering voor.
De advocaat-generaal vordert dat, nu er geen schriftuur houdende grieven door de verdachte is ingediend, het hof de verdachte op grond van artikel 416, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep.
“ De advocaat-generaal legt de schriftelijke vordering aan het gerechtshof over. Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad. Na beraad wordt het onderzoek hervat en na sluiting van het onderzoek door de voorzitter doet het gerechtshof terstond uitspraak.”
6. Het bestreden arrest van het hof houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte heeft niet een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.”
Het juridisch kader
7. In het onderhavige geval was ten tijde van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep art. 588, eerste lid aanhef en onder a, (oud) Sv nog van toepassing. Dit artikel is per 1 januari 2020 vervallen met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Stb. 2017, 82). De uitreiking van de bedoelde gerechtelijke mededeling is thans geregeld in art. 36e, eerste lid aanhef en onder a, Sv, waarvan de tekst in hoofdlijnen overeenkomt met hetgeen in art. 588, eerste lid aanhef en onder a, (oud) Sv was voorgeschreven.
8. Ingevolge art. 588, eerste lid aanhef en onder a, (oud) Sv diende de uitreiking van de bedoelde gerechtelijke mededeling in persoon te geschieden aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Daarvan is op grond van art. 2, eerste lid, Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen sprake ingeval de verdachte blijkens raadpleging van de SKDB anders dan in verband met de strafzaak waarop de mededeling betrekking heeft, in Nederland rechtens zijn vrijheid is ontnomen. [1] Niet-naleving van dit voorschrift leidt tot nietigheid van de dagvaarding. [2]
De bespreking van het middel
9. Uit de stukken die in cassatie voorhanden zijn, kan worden opgemaakt dat de verdachte ten tijde van de poging om de dagvaarding aan hem uit te reiken uit anderen hoofde gedetineerd was, en wel in verband met de zaak met parketnummer 10-253980-19. Een door mij opgevraagd detentieoverzicht d.d. 18 november 2021, bevestigt dat de verdachte in verband met de zaak met voornoemd parketnummer op 22 oktober 2019 in verzekering is gesteld en vervolgens van 24 oktober tot en met 18 november 2019 in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Gelet op het juridisch kader zoals hierboven geschetst, had de appeldagvaarding om op 12 april 2019 te verschijnen ter terechtzitting van het hof in persoon aan de verdachte uitgereikt moeten worden, nu hij ten tijde van de uitreiking van die dagvaarding in Nederland gedetineerd was. Het in de uitspraak besloten liggende oordeel van het hof dat de appeldagvaarding overeenkomstig art. 588, eerste lid aanhef en onder a, (oud) Sv rechtsgeldig is betekend, is dan ook niet juist. Het middel klaagt daarover terecht.
III. Slotsom
10. Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad kan de appeldagvaarding om doelmatigheidsredenen zelf nietig verklaren.
11. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Besluit van 17 oktober 2005,
2.HR 12 maart 2002:ECLI:NL:HR:2002:AD5163,