IV. Verricht onderzoek in verband met de aanvraag en beoordeling van de aanvraag
6. Voor de volledigheid en duidelijkheid merk ik in dit verband eerst het volgende op. Op 24 april 2020 is een eerste herzieningsaanvraag, waaraan vier producties zijn gehecht, namens de aanvrager ingediend met betrekking toen (nog) acht in kracht van gewijsde uitspraken van enkelvoudige rechters (politierechter en kantonrechter). Bij e-mailbericht van 12 november 2020 heeft mr. J. Schouten meegedeeld dat de herzieningsaanvraag door tussentijdse ontwikkelingen wordt beperkt tot de volgende drie zaken: “16/506253-05, 13/734589-11 en 13/452172-07” (hierna ook de ‘de drie zaken’ te noemen). Dit zijn de zaken die ik hierboven in randnummer 1 heb aangehaald. Voor de andere vijf zaken waarop de eerste herzieningsaanvraag van 24 april 2020 betrekking had,is na 24 april 2020 een voor de aanvrager gunstige rectificatie in zijn justitiële documentatie aangebracht, omdat, aldus het e-mailbericht van mr. Schouten, bij vier zaken aan de hand van biometrisch materiaal vastgesteld kon worden dat “het niet cliënt betrof” en het bij de vijfde zaak om een overtreding ging die eveneens van het strafblad van de aanvrager is afgehaald.
7. Uit de aan de aanvraag van 24 april 2020 als productie 4 gehechte mailwisseling van 4 en 5 december 2019 tussen mr. J. Schouten, de raadsvrouw van de aanvrager, en het openbaar ministerie bleek mij dat ook ten aanzien van ‘de drie zaken’ reeds een onderzoek naar een mogelijke persoonsverwisseling was ingesteld, een onderzoek dat toen nog steeds liep. Zo schrijft de beleidsadviseur van het openbaar ministerie in een op 5 december 2020 aan mr. J. Schouten gericht e-mailbericht onder meer het volgende:
“Ik werd overigens eergisteren benaderd door een rechercheur van de politie Amsterdam, die kennelijk (ik neem aan: vanuit de dienst JustlD) opdracht hadden gekregen om een nader onderzoek in te stellen naar de werkelijke identiteit van de dader in bovengenoemde zaken. Het justitiële onderzoek naar de persoonsverwisseling blijkt dus nog gaande te zijn.”
8. Sindsdien is er namens mij regelmatig contact geweest tussen deze beleidsmedewerker van het openbaar ministerie (verder: de beleidsmedewerker) en mr. J. Schouten over de voortgang van dat onderzoek. Bij e-mailbericht van 27 juli 2021 is mij door de beleidsmedewerker meegedeeld dat op dat moment noch bevestigd noch uitgesloten kon worden dat door een ander misbruik is gemaakt van de identiteit van de aanvrager.
9. De raadsvrouw van de aanvrager, mr. J. Schouten, is over deze (tussentijdse) uitkomst van het onderzoek verwittigd. Dat heeft ertoe geleid dat mr. J. Schouten mij op 20 augustus 2021 een e-mailbericht heeft doen toekomen waarin zij toelicht waarom er naar haar oordeel (en, zo neem ik aan, het oordeel van de aanvrager) sprake is van een novum in elk van de drie zaken.
10. In deze toelichting wordt met betrekking tot de zaken met parketnummers 13/452172-07 en 16/506253-05 als novum aangevoerd dat een zekere [betrokkene 1] zich blijkens biometrisch materiaal in de periode van 2004 tot en met in ieder geval 2008 heeft voorgedaan als [aanvrager] , de aanvrager, en dat beide feiten in “Bovendien komen de handtekeningen die ik in de dossiers met parketnummers 13/452172-07 en 16/506253-05 heb aangetroffen, niet overeen met de handtekening van cliënt, welke mij bekend is vanwege de zaak met kenmerk 13-007844-18. Gezien deze twee feiten (die beide ten tijde van de veroordeling niet bij de rechtbank kenbaar waren) meent cliënt dat de rechtbank thans tot een vrijspraak zou komen, aangezien cliënt niet degene is die het strafbare feit heeft gepleegd.”
Ook heeft volgens mr. J. Schouten in dit schrijven iemand anders dan de aanvrager de gevangenisstraf voor de duur van twee weken, die bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 7 april 2006 alsnog is tenuitvoergelegd (zie randnummer 1), uitgezeten, hetgeen naar de mening van de aanvrager, die zegt nimmer in een penitentiaire inrichting te hebben verbleven, zou moeten kunnen worden vastgesteld.
11. Wat betreft de zaak met parketnummer 13/734589-11 wordt als novum aangevoerd:
“Voormeld feit stond op de meest recente Justitiële documentatie die ik van cliënt heb (uit 2020). Gezien de opgelegde straf zal deze 10 jaar vermeld blijven staan en dus naar alle waarschijnlijkheid inmiddels wel van het strafblad verdwenen. Dat neemt niet echter niet weg dat deze zaak nimmer tot een veroordeling had kunnen leiden indien de eerder aangegeven identiteitsfraude bekend was. Alhoewel het biometrisch materiaal in deze zaak mist, meent de aanvrager dat de overtuiging bij elke rechter had ontbroken.”
12. Ik merk op dat het e-mailbericht (met toelichting) van 20 augustus 2010 niet nader met documenten is onderbouwd, ook niet met het document waarop de gestelde handtekening van de aanvrager te zien zou zijn (“de zaak met kenmerk 13-007844-18”).
13. Omdat onder de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding zich het dossier met parketnummer 13/452172-07 en het dossier met parketnummer 16/506253-05 bevinden en in beide dossiers een handtekening van de aanvrager voorkomt, is hierover namens mij opnieuw contact gezocht met de beleidsmedewerker van het openbaar ministerie. Bij email-bericht van 26 oktober 2021 werd mij door de beleidsmedewerker definitief bericht dat het navragen bij de Penitentiaire Inrichting niets meer heeft opgeleverd. Uit de daarbij gevoegde mailwisseling van de beleidsmedewerker met de Matching Autoriteit blijkt onderzoek te zijn gedaan (tevergeefs dus) naar foto’s en vingerafdrukken in de biometrievoorziening van DJI en de relevante dossiers.
14. Nu de herzieningsaanvraag niet nader is gedocumenteerd – ook niet in de toelichting die mr. J. Schouten in haar e-mailbericht van 20 augustus 2021 heeft gegeven –, en uit het onderzoek van de beleidsmedewerker van het openbaar ministerie en de Matching Autoriteit geen aanvullende informatie naar voren is gekomen die relevant is voor de beoordeling van de aanvraag, meen ik dat geen van de wel in de herzieningsaanvraag (met producties) van 24 april 2020 ingebrachte gegevens een novum in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv oplevert. Naar het mij voorkomt kunnen zij noch op zichzelf, noch in onderlinge samenhang bezien,
het ernstige vermoedenopwekken dat, was de rechter met deze gegevens bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot een vrijspraak van de betrokkene of tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de drie zaken waarop de aanvraag ziet (kort gezegd wegens persoonsverwisseling).