Conclusie
1.Procesverloop
€ 24.072. Tevens is bij beschikking belastingrente van € 423 in rekening gebracht.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
3.Het geding in cassatie
BNB2013/82 (waar het Hof in zijn uitspraak naar heeft verwezen) ging om een dochter die voor onbepaalde tijd terugkeerde naar het ouderlijk huis met een eigen inkomen. Dit is voor belanghebbende anders, daar zijn dochter tijdelijk terugkeert, zonder enige vorm van inkomen. Met inachtneming van voorgaande is volgens belanghebbende geen sprake van terbeschikkingstelling aan derde van de woning in de zin van artikel 3.111, lid 6, Wet IB 2001. Daarnaast klaagt belanghebbende dat het Hof niet meer heeft gekeken naar de overgelegde vliegtickets.
BNB2013/82). [18] De Hoge Raad oordeelde dat een dochter die na afstuderen terugkeert naar de woning van haar uitgezonden vader, moet worden aangemerkt als een derde in de zin van lid 6, onderdeel a. Als derden moeten worden aangemerkt al diegenen die niet tot het huishouden van belastingplichtige behoren, aldus de Hoge Raad. In mijn conclusie bij HR
BNB2013/82 heb ik uitgebreid uiteengezet wanneer iemand tot het huishouden van een belastingplichtige behoort. Passages uit die conclusie voor zover thans relevant zal ik hierna herhalen.
BNB2013/82. De goedkeuring ziet slechts op de situatie waarin de kinderen na de verhuizing van de belastingplichtige in de desbetreffende woning zijn blijven wonen. De Hoge Raad geeft daarmee een strikte uitleg aan de goedkeuring. [19]
BNB2013/184). [20] De belastingplichtige is in het kader van een tijdelijke uitzending verhuisd naar het buitenland. Voor de periode van uitzending heeft belanghebbende een student als kraakwacht aangesteld. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat aanstelling van een kraakwacht niet kwalificeert als terbeschikkingstelling aan een derde, nu de woning niet wordt verhuurd noch wordt gedoogd dat derden de woning gebruiken.
V-N2019/57.5) wederom uitspraak gedaan over toepassing van de uitzendregeling in de situatie van kraakwacht. [21] In deze recentere procedure stond de vraag centraal of daadwerkelijk sprake was van kraakwacht.
BNB2013/82 als HR
BNB2013/184 zijn belangwekkende zaken voor de uitleg van artikel 3.111, zesde lid, Wet IB 2001. Voor de behandeling van het eerste geschilpunt vergelijk ik onderhavige zaak met HR
BNB2013/82 en HR
BNB2013/184 (en HR
V-N2019/57.5). Voor de feitelijke instanties en in cassatie is de potentiele analogie met de situatie van kraakwacht niet aangedragen door partijen. Desalniettemin acht ik het zinvol om de situatie waarin een dochter terugkeert, te vergelijken met de situatie waarbij een kraakwachter wordt aangesteld, ook daar dit in de literatuur is opgebracht. [22]
BNB2013/82 stond de terugkeer van een dochter na afstuderen centraal. De relevante feiten waren als volgt. Belastingplichtige is eigenaar van een woning in Nederland die hij sinds 1993 bewoonde met zijn echtgenote en twee dochters. In 1994 is de belastingplichtige uitgezonden naar het buitenland, waarbij zijn vrouw en kinderen aanvankelijk meegingen. Eén van de dochters is tijdens haar studie elders gaan wonen, vergelijkbaar met onderhavige procedure. Vanaf 2007 is die dochter teruggegaan naar de woning in Nederland.
BNB2013/82 heb ik betoogd dat het maatschappelijk gebruikelijk is dat, indien een kind als uitwonend student een studie heeft doorlopen, dit kind niet meer tot het huishouden van de ouders behoort. Dit kan in uitzonderlijke gevallen anders zijn, bijvoorbeeld (i) wanneer het kind tijdens de studie in de ouderlijke woning is gebleven, of (ii) wanneer het kind niet een maatschappelijk zelfstandige positie wenst in te nemen. [23]
BNB2013/82, onderstreept mijns inziens juist dat zij niet weer deel is gaan uitmaken van het huishouden van de ouders en geeft dus geen reden tot een ander oordeel. Het tijdelijke karakter van de terugkeer onderstreept mijns inziens ook dat niet de uitzondering zich voordoet dat de dochter niet een maatschappelijk zelfstandige positie wenst in te nemen (zie onderdeel 3.15).
BNB2013/82 als in de onderhavige procedure kon belanghebbende gebruik maken van de woning bij terugkeer en gebeurde dit feitelijk ook. Hoe vaak dit gebeurde, is niet relevant voor het oordeel. Voor de vraag of de dochter deel uitmaakte van het huishouden van haar ouders, is niet van belang dat zij gedurende bepaalde periodes gezamenlijk in de woning verbleven. Daarmee kan de klacht van belanghebbende over de overgelegde vliegtickets niet slagen.
BNB2013/184 stond de aanstelling van een kraakwacht tijdens een uitzending centraal. De relevante feiten waren als volgt. Belastingplichtige is in 2007 in het kader van een uitzending met haar gezin tijdelijk verhuisd naar het buitenland. Tot het moment van uitzending woonde het gezin in een aan de belastingplichtige in eigendom toebehorende woning in Nederland. De woning was kraak- en braakgevoelig. Ter voorkoming van inbraak / kraak is een student als kraakwacht aangesteld door de belastingplichtige. De student heeft zich ingeschreven op de woning en heeft een logeerkamer betrokken. De student betaalde geen huur, enkel een bijdrage in de energiekosten. Tijdens de uitzending hebben de belastingplichtige en haar echtgenoot de woning meerdere keren gebruikt.
BNB2013/82). De Hoge Raad heeft voorts overwogen [28] :
V-N2019/57.5) wederom uitspraak gedaan over toepassing van de uitzendregeling in de situatie van kraakwacht. Belastingplichtige is tijdelijk uitgezonden naar het buitenland en bezit een woning in Nederland. Ten tijde van uitzending heeft de belastingplichtige een bruikleenovereenkomst gesloten met onder andere zijn stiefdochter en twee studenten. In deze recentere procedure stond de vraag centraal of daadwerkelijk sprake was van kraakwacht op basis van de bruikleenovereenkomst.
BNB2013/184 de woning blijft kwalificeren als eigen woning ten tijde van uitzending. Het hof maakt uit de overeenkomst op dat de gebruikers zorg dragen dat de woning niet wordt gekraakt. De gebruikers hoeven geen vergoeding te betalen voor het verblijf in de woning, behoudens een beperkte bijdrage. Het hof leidt verder uit de overeenkomst af dat de gebruikers de woning moeten verlaten zodra belastingplichtige dat noodzakelijk acht en dat de woning gedurende de hele periode van verblijf in het buitenland ter beschikking staat aan belastingplichtige. Dat de hele woning ter beschikking is gesteld, dat de woning een jaar voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft leeggestaan, dat de term ‘kraakwacht’ niet terugkomt in de overeenkomst en/of dat een opzegtermijn wordt gehanteerd, maakt het oordeel van het hof niet anders.
BNB2013/184 (en HR
V-N2019/57.5) lijkt vergelijkbaar met die van de dochter in HR
BNB2013/82. Immers, de dochter bewoonde de woning onder niet-commerciële voorwaarden (om niet) en de dochter behoorde, net zoals de kraakwachter, niet tot het huishouden van belanghebbende. [32] Dit is ook weer vergelijkbaar met onderhavige procedure. Ook Reins merkt op dat er veel overeenkomsten zijn tussen HR
BNB2013/82 en HR
BNB2013/184. [33]
BNB2013/82 en HR
BNB2013/184 erin zit dat de dochter niet en de kraakwacht wel met een specifieke beheertaak in de woning verbleef. Het gebruik van de dochter werd daarom niet aan belanghebbende toegerekend en het gebruik van de kraakwacht wel. [34] Reins komt tot een gelijke conclusie. [35]
V-N2019/57.5 is niet uitdrukkelijk vastgesteld door het hof dat het gaat om een kraakgevoelige woning, en daarnaast is het woord ‘kraakwacht’ niet in de overeenkomst genoemd. Reins merkte in zijn annotatie bij HR
BNB2013/184 al op dat het onduidelijk is wat de rol van de braak- en kraakgevoeligheid van de woning was bij het oordeel van de Hoge Raad. [36]
V-N2019/57.5 merk ik op dat het erop lijkt dat volgens het hof die eigenschap niet bepalend is. Zoals ook opgemerkt door van Mourik en Van Bijnen, lijkt het om te kwalificeren als kraakwacht voornamelijk te gaan om de specifieke beheertaak die een kraakwachter toekomt, en de niet-commerciële voorwaarden waaronder een kraakwachter in de woning verblijft: