“
(…)
De reden van het appel in deze zaak is - zoals ook blijkt uit de appelschriftuur- gelegen in het feit dat cliënt van mening is dat hij ten onrechte schuldig is bevonden aan het tenlastegelegde feit.
FEIT
Cliënt heeft van meet af aan betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling en bedreiging van aangeefster in deze, zijn ex-partner. Cliënt is van mening dat - ook met het aanvullende onderzoek dat in hoger beroep is verricht - onvoldoende bewijs voorhanden is om te komen tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring.
Over wat er op 30 september 2017 is gebeurd, verschillen de meningen van aangeefster en cliënt niet: er is sprake geweest van ruzie tussen beiden waarbij ook een mes is gebruikt.
Waar de meningen van partijen wel over verschillen is de vraag wie nou wie heeft aangevallen.
Cliënt heeft van meet af aan verklaard dat hij degene is die door aangeefster is aangevallen met het mes en aangeefster wijst naar cliënt.
De vraag die Uw gerechtshof in deze moet beantwoorden is de vraag of dat [er] sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs om de lezing van aangeefster te volgen. Naar mening van de verdediging is dat er niet.
Wat bevindt zich in het dossier?
In het dossier bevinden zich allereerst een drietal verklaringen van aangeefster. Bij deze verklaringen vallen de nodige vraagtekens te zetten die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van het verhaal van aangeefster. Ik licht dat als volgt toe.
Aangeefster heeft bij de politie het navolgende verklaard:
“Op zaterdag 23 september 2017 kwam ik terug uit Polen en ik heb [verdachte] [red. cliënt] toen gezegd dat hij 1 week de tijd had om weg te gaan. Zou hij na die week niet weg zijn dan zou ik de politie bellen
."
De verdediging leidt hieruit af dat aangeefster een duidelijk belang heeft gehad bij deze hele gang van zaken en de betrokkenheid van politie; namelijk zij wilde cliënt uit haar woning en uit haar leven hebben. In dat kader wijst de verdediging Uw gerechtshof ook nog op de afsluitende opmerking van [getuige] (de buurvrouw) weergegeven onder randnummer 18 van haar verhoor bij de raadsheer-commissaris waaruit ook duidelijk blijkt dat aangeefster het nodige deed om cliënt weg te krijgen. Dit geeft steun aan het geschetste motief.
Aangeefster heeft bij de politie het navolgende verklaard:
"Toen ik uit de winkel kwam, zag ik [verdachte] aan komen lopen, ook naar de Poolse winkel. Ik liep naar huis, met de hond, en ik zag dat [verdachte] achter mij aan kwam. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat ik niet wilde dat hij naar binnen kwam, maar hij kwam mij toch achterna. Ik ben in mijn woning gegaan en [verdachte] was nog in het trappenhuis. Ik heb de deur wel dicht gedaan, maar niet op het nachtslot
.”
Bij de raadsheer-commissaris heeft aangeefster desgevraagd verklaard:
“U vraagt mij of ik, toen ik in de woning was, [verdachte] binnen heb zien komen in de woning. Ik was in de winkel, hij ging achter mij aan die winkel in, hij liep de hele tijd achter mij aan, liep mij uit te schelden en toen heb ik gezegd dat hij asjeblieft beneden moest blijven en toen heb ik de deur van het trappenhuis dichtgedaan en toen ben ik naar boven gegaan en ben ik mijn woning binnen gegaan. Ik heb toen ook mijn voordeur dichtgedaan.
”
Van grote importantie is de vaststelling dat je als vrouw geen contact meer wilt met een man, verklaart dat je hem uit je leven wilt hebben, vervolgens merkt dat diegene achter je aanloopt, je volgt naar je woning en die vrouw vervolgens niet de kleine moeite neemt om de voordeur op het nachtslot te doen om er zo zeker van te zijn dat iemand niet je woning in komt. Zeker wanneer je dat plaatst in het licht van de gestelde eerdere gebeurtenissen die dag waarover aangeefster heeft verklaard:
“Ik ben naar mijn slaapkamer gegaan en ik heb de slaapkamerdeur gebarricadeerd, met een kast ervoor, zodat [verdachte] niet in de slaapkamer kon komen.
"
Dit is een zeer bijzonder gang van zaken en zeer opvallend. Het een en ander doet ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van aangeefster voor wat betreft de stelling dat cliënt niet gewild in haar woning was.
Vervolgens heeft aangeefster omtrent hetgeen zich in de woning heeft afgespeeld het navolgende verklaard bij de politie:
“Ik kon [verdachte] wegduwen en ik wilde de woning uitvluchten, maar de deur naar de hal was dicht. Ik wilde naar de slaapkamer vluchten, omdat deze deur open stond. Het lukte mij niet om naar de slaapkamer te gaan en er was een worsteling tussen ons. We zijn samen op de grond gevallen. [verdachte] lag boven op mij. Ik hield mijn rechterhand bovenop de rechterhand van [verdachte] , onder zijn lijf, omdat [verdachte] nog steeds het mes vast hield.
"
Bij de raadsheer-commissaris heeft aangeefster vervolgens meer uitgebreid het volgende verklaard:
“Ik schreeuwde en er ontstond een worsteling in de woonkamer. U vraagt mij wat ik bedoel met een worsteling. Hij probeerde mij vast te houden, ik probeerde mij los te rukken, ik probeerde dat mes af te pakken. Ik was op dat moment met mijn rug haar hem toe, hij stond achter mij en hij probeerde dat mes naar mijn keel te bewegen. Ik had dat mes toen vast en hij ook. Hij had zijn arm over mijn schouder heen, terwijl ik met mijn rug haar hem stond en in de hand van die arm had hij het mes. Ik duwde dat mes vervolgens tegen mij zelf aan, ter hoogte van mijn borstbeen en ik hield het zo vast en viel voorover. U vraagt mij of hij het mes op dat moment ook nog vasthad. Ja, we hielden het mes allebei vast. U vraagt waarom ik het mes tegen mijn borstbeen aan duwde. Ik wist dat als ik hem klem kon zetten, dat hij niet kon bewegen met het mes, hij probeerde het mes los te trekken. U vraagt mij of ik toen voorover ben gevallen of dat ik mij zelf voorover heb laten vallen. Ik heb mij zelf voorover laten vallen […].
”
Wat de verdediging hieruit afleidt is dat aangeefster het beeld schetst van een worsteling tussen haar en cliënt waarbij een mes is betrokken. Ook cliënt beschrijft het een en ander als een worsteling om het mes van aangeefster af te pakken.
Dan krijgt vervolgens aangeefster als vrouw het voor elkaar om zelf amper verwondingen over te houden aan deze - door aangeefster omschreven - heftige worsteling en cliënt zodanig te verwonden dat hij medische hulp nodig heeft. Dit is bijzonder te noemen en naar mening van de verdediging alleen passend bij het scenario dat de aangeefster degene is geweest die het mes heeft getrokken en cliënt daarmee heeft aangevallen.
Over dat letsel van zowel aangeefster als van cliënt valt nog het volgende op te merken.
Uit het dossier blijkt dat aangeefster niet meer heeft opgelopen dat een aantal krassen in de nek en op haar gezicht en naar zij stelt een tweetal sneetjes in haar vingers. De verdediging wijst erop dat dit letsel niet passend is bij de wijze waarop volgens aangeefster dit letsel is ontstaan.
Immers, aangeefster zegt hierover:
“U vraagt mij of de verwonding in mijn nek door het mes is veroorzaakt. Het lijkt mij van wel, want er is niks anders en het was een snijwond.
”
Kijkende naar de foto[’s] die zich in het dossier bevinden van dit letsel in de nek, kunnen we vaststellen dat dit niet meer is dan een oppervlakkige kras. Het lijkt op een kras van een nagel maar zeker niet op een snijwond die is ontstaan als gevolg van het met enige druk duwen van een mes tegen iemand zijn nek laat staan het met enige druk een snijdende beweging maken langs iemand zijn nek.
Datzelfde geldt voor het krasje naast de neus van aangeefster. Ook dit krasje is niet passend bij een verwonding [die] is ontstaan door een groot keukenmes.
Dan hebben we nog twee sneetjes in twee vingers van aangeefster en het gat in haar vest.
Op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan niet worden uitgesloten dat deze sneetjes en ook het gat in het vest van aangeefster al eerder zijn ontstaan. Immers, wanneer we nu de handen van de aanwezigen in deze zaal zouden controleren, ben ik er vrij zeker van dat wij soortgelijke verwondingen zullen aantreffen. Denk bijvoorbeeld aan de verwondingen als gevolg van een ‘paper cut’ die er precies zo uitzien als de verwondingen op de vingers van aangeefster.
Daarnaast is het opvallend dat gelet op de [grootte] van het mes aangeefster geen verwonding heeft op haar arm terwijl het mes - in de lezing van mevrouw - wel een gat in haar vest moet hebben gemaakt. Al met al stelt de verdediging zich dan ook op het standpunt dat het letsel van aangeefster niet passend is in de lezing van de gebeurtenissen die zij de politie en de raadsheer-commissaris heeft voorgehouden en volstrekt ongeloofwaardig is te achten.
Naar mening van de verdediging zijn de verwondingen wel passend bij de verklaring van cliënt van de gebeurtenissen. Ook het letsel van cliënt zelf is in dat kader passend bij zijn verhaal en niet dat van aangeefster.
Op verzoek van de verdediging is het dossier in hoger beroep uitgebreid met een tweetal [processen-verbaal] en een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van de FARR arts. De tweetal [processen-verbaal] van de verbalisanten zijn in deze minder bruikbaar. Daaruit valt slechts af te leiden dat cliënt verwondingen had. De verklaring van de FARR arts is in dit kader wel bruikbaar. De FARR arts heeft namelijk het navolgende verklaard:
“Waar bevonden zich deze verwondingen exact?
Op binnenkant van zijn linker hand.
Kunt u deze verwondingen omschrijven (oppervlakkig/diep)?
Op basis van de linker wijsvinger is een scherp begrensde onderbreking van de huid tot in diepere weefsellagen van ongeveer +/- 3 cm lang.
Op de basis van de linker duim is een scherp begrensde oppervlakkige onderbreking van de huid ongeveer +/- 2 cm lang.
’’
Hieruit valt af te leiden dat cliënt als gevolg van de worsteling met aangeefster ernstig (diep) letsel heeft opgelopen aan de binnenkant van zijn linkerhand terwijl cliënt rechtshandig is. Dit is letsel dat past binnen het verhaal van cliënt, het verhaal dat hij is aangevallen met een mes van aangeefster en dat hij getracht heeft om het mes van haar af te pakken en daarbij gewond is geraakt.
Dan hebben we nog de buurvrouw. Deze heeft niet meer verklaard dan dat zij geschreeuw heeft gehoord hetgeen passend is binnen het scenario van zowel aangeefster als cliënt. Ook op het moment dat aangeefster degene is geweest die cliënt heeft aangevallen, zal aangeefster op enig moment in de worsteling hebben geschreeuwd. Verder legt deze buurvrouw ( [getuige] ) vooral een verklaring af die gebaseerd is op hetgeen zij heeft gehoord van aangeefster. Deze de auditu verklaring is niet bruikbaar voor het bewijs, zeker niet als we het ‘motief’ van aangeefster daarbij betrekken.
Al met al houden we het navolgende over:
- Eén aangifte zijnde één bewijsmiddel;
- Een aangeefster die cliënt overduidelijk weg uit haar woning en uit haar leven wilde hebben (‘motief’);
- Een verhaal van aangeefster dat op zijn zachts gezegd bijzonder te noemen [is] voor zover dat ziet op de aanwezigheid van cliënt in haar woning (het niet op slot doen van haar voordeur nadat cliënt haar volgens haar ongewenst achtervolgt en het feit dat aangeefster zich eerder zou hebben opgesloten in de slaapkamer);
- Een opmerkelijk scenario waarbij aangeefster in een worsteling het mes van cliënt weet af te pakken zonder zichzelf daarbij (ernstig) te verwonden maar wel cliënt ernstig weet te verwonden;
- Ernstig letsel bij de man tegen een paar schrammen bij de vrouw.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande dient geoordeeld te worden dat de verklaring van cliënt - met name gelet op de verwondingen van cliënt en het ontbreken van verwondingen aan de zijde van aangeefster - niet als ongeloofwaardig kan worden afgedaan en derhalve ook niet opzij kan worden geschoven. Voor de verklaring van aangeefster is geen steunbewijs te vinden, [ook] niet in het aanwezig zijnde letsel noch in de verklaring van de buurvrouw. De verwondingen in de nek van aangeefster kunnen gemakkelijk op een andere wijze (bijv. door een nagel) zijn veroorzaakt in de ontstane worsteling.
Al met al brengt dit de verdediging tot de conclusie dat sprake is van zodanige twijfel over het verhandelde dat in dubio pro reo door Uw gerechtshof besloten dient te [besloten] [worden] en aldus dat cliënt vrijgesproken dient te worden.
(…)”