ECLI:NL:PHR:2020:504
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in cassatieberoep wegens het niet indienen van middelen van cassatie
In deze zaak gaat het om de verdachte, geboren in 1971, die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2018 is veroordeeld voor feitelijke leidinggeving aan oplichting door een rechtspersoon. De straf bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uren, met een proeftijd van twee jaren. De benadeelde partijen zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld, maar er zijn geen middelen van cassatie ingediend. Volgens artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering dient een schriftuur met middelen van cassatie binnen twee maanden na betekening van de aanzegging te worden ingediend. Aangezien dit niet is gebeurd, moet de verdachte in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk worden verklaard. De conclusie van de Procureur-Generaal is dan ook dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep.