ECLI:NL:PHR:2020:504

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
18/05223
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in cassatieberoep wegens het niet indienen van middelen van cassatie

In deze zaak gaat het om de verdachte, geboren in 1971, die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2018 is veroordeeld voor feitelijke leidinggeving aan oplichting door een rechtspersoon. De straf bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uren, met een proeftijd van twee jaren. De benadeelde partijen zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld, maar er zijn geen middelen van cassatie ingediend. Volgens artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering dient een schriftuur met middelen van cassatie binnen twee maanden na betekening van de aanzegging te worden ingediend. Aangezien dit niet is gebeurd, moet de verdachte in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk worden verklaard. De conclusie van de Procureur-Generaal is dan ook dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer18/05223
Zitting31 maart 2020

CONCLUSIE

E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 5 december 2018 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van oplichting, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk (met een proeftijd van twee jaren), en tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft het hof de benadeelde partijen in hun vorderingen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, een en ander zoals in het arrest vermeld.
Er bestaat samenhang met de zaak 18/05453. Ook in die zaak zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Hoewel de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv geldig is betekend, zijn namens de verdachte geen middelen van cassatie voorgesteld.
Ingevolge art. 437, tweede lid, Sv dient op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen twee maanden na de betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie te zijn ingediend. Nu bij de Hoge Raad niet tijdig een schriftuur is ingediend, dient de verdachte in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Deze conclusie strekt ertoe dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG