De verdachte is bij arrest van 17 oktober 2018 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair zestig dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.
Er bestaat samenhang met de zaken 18/05003 en 19/01573. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocaat te Roermond, bij schriftuur drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het
eerste middelklaagt, bezien in samenhang met de toelichting daarop, dat door het hof in respons op het door de verdediging aangevoerde onvoldoende is gemotiveerd dat het de groep beveiligers was die openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en dat sprake was van een plegen van openlijk geweld in vereniging waarvan de verdachte deel uitmaakte, aangezien “enkel het dragen van zwarte kleding [daarvoor] niet redengevend kan zijn”.
Ten laste van de verdachte is primair bewezen verklaard dat:
“hij op 31 maart 2009 te Breda met anderen, op een voor publiek toegankelijke plaats (een bedrijventerrein gelegen op [...] ), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , welk geweld bestond uit:
- het hebben van een fysieke overmacht op die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 5] en die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 7] en
- schreeuwen en
- het slaan met knuppels op de ruiten van de vrachtwagens waarin die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 5] en die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 7] zich bevonden en
- het uit de vrachtwagens trekken van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] en
- het met een knuppel slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en
- het slaan en schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 5] en die [slachtoffer 7] en
- het achterna rennen van die [slachtoffer 3] en tot stoppen/stilstand dwingen van die [slachtoffer 3] en insluiten van die [slachtoffer 3] en beletten van de vrije doorgang van die [slachtoffer 3] .”
Deze bewezenverklaring berust op 18 bewijsmiddelen die in het bestreden arrest zijn opgenomen.
Het hof heeft het door de verdediging gevoerde verweer dat strekte tot vrijspraak samengevat en gemotiveerd verworpen. Daartoe heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
“
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hiervóór weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Verweer strekkende tot vrijspraak
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het hof de verdachte (integraal) zal vrijspreken en heeft hiertoe - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld tegen de Poolse vrachtwagenchauffeurs.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende.
Het hof stelt vast dat op 31 maart 2009 op en rondom het bedrijfsterrein van [A] B.V., gelegen op industrieterrein [...] in Breda, sprake is geweest van geweld tegen stakende Poolse vrachtwagenchauffeurs. Dit geweld is gepleegd door meerdere personen, die daarbij hebben samengewerkt.
De voorliggende vraag is of de verdachte aan dit geweld een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Met het oog op de beantwoording van deze vraag stelt het hof het volgende vast.
a) Achtergrond
Ten tijde van het ten laste gelegde wordt het genoemde transportbedrijf bestuurd door [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en heeft het bedrijf een aantal Poolse vrachtwagenchauffeurs in dienst. Op 30 maart 2009 is sprake van onvrede en van een staking door een aantal Poolse chauffeurs. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] bespreken de situatie en besluiten beveiligers in te huren. [betrokkene 3] spreekt via een tussenpersoon met [verdachte] af dat de bestuurders van het transportbedrijf en de beveiligers elkaar op 31 maart 2009 omstreeks 10.30 uur zullen treffen bij de kantoorlocatie van het transportbedrijf, dat eveneens is gelegen op industrieterrein [...] .
Op 31 maart 2009 rijden [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] (hierna: de verdachte en de drie medeverdachten) naar de afgesproken verzamelplek, waar zij omstreeks 10.30 uur aankomen. Zij dragen alle vier donkere kleding. Bij de kantoorlocatie van het transportbedrijf treffen zij [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . De verdachte en de drie medeverdachten worden geïnformeerd over de staking en hen wordt duidelijk gemaakt dat de bestuurders van het transportbedrijf willen dat de stakende chauffeurs de vrachtwagens verlaten en de vrachtwagensleutels en tankpasjes inleveren.
Ook wordt afgesproken dat [betrokkene 2] en twee Poolse medewerkers van het bedrijf naar de stakende chauffeurs zullen gaan om een laatste poging te doen om door middel van onderhandelen te realiseren dat de staking wordt beëindigd. Met [betrokkene 3] en de verdachte en de drie medeverdachten wordt afgesproken dat zij worden gebeld als het zal escaleren. De onderhandelingspoging mislukt en de stakende chauffeurs nemen plaats in de vrachtwagencabines. Zij weigeren de vrachtwagensleutels terug te geven en doen de portieren op slot. Een van de Poolse medewerkers belt [betrokkene 3] , die vervolgens met de verdachte en de drie medeverdachten naar het terrein komt waar de stakende chauffeurs zich bevinden.
Nadat [betrokkene 3] en de verdachte en de drie medeverdachten daar zijn aangekomen, schreeuwen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] tegen de stakende chauffeurs. De strekking van dit geschreeuw is dat de chauffeurs de vrachtwagens moeten verlaten. De verdachte en de drie medeverdachten hebben alle vier verklaard dit geschreeuw te hebben gehoord. Vervolgens lopen de verdachte en de medeverdachten samen met [betrokkene 3] naar de vrachtwagens waarin de stakende chauffeurs zich bevinden, waarna de geweldshandelingen tegen de stakende chauffeurs hebben plaatsgevonden.
b) De bijdrage van de verdachte aan het geweld
Voor een aantal geweldshandelingen geldt dat weliswaar kan worden vastgesteld dat deze zijn begaan door de verdachte of een van de drie medeverdachten, maar dat niet kan worden vastgesteld wie van hen vier precies deze heeft verricht. Met betrekking tot deze geweldshandelingen kan het hof dus niet vaststellen dat het de verdachte is die deze heeft verricht.
Het hof stelt echter wel vast dat de verdachte met een knuppel tegen een vrachtwagen heeft geslagen. Daarbij neemt het hof volgende in aanmerking.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat, terwijl hij in de vrachtwagencabine zat, hij plotseling een aantal donker geklede mannen zag lopen. Het uiterlijk van die mannen gaf hem de indruk dat het ging om beveiligers. Deze mannen hadden allemaal ‘een zwarte wapenstok of ploertendoder’ in hun handen, aldus getuige [getuige 1] . Op basis van deze verklaring, bezien in samenhang met de andere bewijsmiddelen, stelt het hof vast dat de verdachte, toen hij naar de vrachtwagens liep, ook een dergelijk wapen in zijn handen had. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat ter plaatse alleen de verdachte en de drie medeverdachten opvallend donkere kleding droegen.
Verder heeft getuige [getuige 2] verklaard dat, terwijl hij zich bevond in een vrachtwagencabine, er beveiligingsmensen aankwamen. Deze beveiligingsmensen waren allemaal gewapend met ‘palen of stokken’ en begonnen daarmee tegen auto’s te slaan, aldus getuige [getuige 2] . Op basis van deze verklaring, bezien in samenhang met de andere bewijsmiddelen, stelt het hof vast dat de verdachte met het genoemde wapen heeft geslagen tegen een vrachtauto waarin zich op dat moment één of meerdere stakende chauffeurs bevonden.
c) Conclusie
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft in ieder geval met een knuppel geslagen tegen een vrachtwagen waarin zich op dat moment één of meerdere stakende chauffeurs bevonden. Het hof beschouwt deze handeling als een gewelddadige bijdrage aan het geweld tegen de stakende chauffeurs.
Verder acht het hof gebleken dat de verdachte op dat moment wist dat hij deze geweldshandeling verrichte in vereniging met anderen die geweld pleegden of zouden plegen tegen de stakende chauffeurs. Immers was de verdachte tijdens die geweldshandeling bekend met het conflict tussen het bestuur van het transportbedrijf en de stakende chauffeurs, had hij de bestuurders tegen de chauffeurs horen schreeuwen en liep hij samen met de medeverdachten naar de stakende chauffeurs, terwijl zij op dat moment alle vier gewapend waren met een knuppel.
Ook is er geen enkele aanwijzing dat de verdachte in verband met het geweld tegen de chauffeurs sussend of kalmerend heeft opgetreden, terwijl de gewelddadigheden tegen de chauffeurs hiertoe wel aanleiding gaven.”
Ter onderbouwing van de in het eerste middel genoemde klacht wordt in de cassatieschriftuur gewezen op (een onderdeel van) het verweer dat op de terechtzitting in eerste aanleg van 9 november 2015 is gevoerd en dat in hoger beroep ten overstaan van het hof door de verdediging zou zijn herhaald. Het verweer in eerste aanleg hield in, voor zover hier van belang:
“Van openlijk geweld was evenmin sprake […] [...] spreekt over vier potige mannen. Mijn cliënt is een slanke fijne man. De omstandigheid dat er personen in zwarte kleding naar de vrachtwagens liepen, zegt alleen iets als je weet dat de andere aldaar aanwezige personen geen zwarte kleding droegen en dat is niet vastgesteld”.
“Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft bijgedragen aan het plegen van openlijk geweld tegen Poolse vrachtwagenchauffeurs. Dit geweld heeft plaatsgevonden in verband met een conflict tussen de directie van transportbedrijf [A] en die chauffeurs, waarbij deze chauffeurs zichzelf in het kader van een staking hadden opgesloten in vrachtwagencabines. Teneinde de chauffeurs uit die cabines te verwijderen, hebben de geweldplegers onder meer met knuppels geslagen op de ruiten van vrachtwagencabines en chauffeurs uit de vrachtwagens getrokken. Ook zijn chauffeurs geschopt en geslagen, ook met knuppels. Door de aard van deze geweldshandelingen en het fysieke overwicht van de (met knuppels gewapende) geweldplegers op de chauffeurs, moet de situatie voor de chauffeurs zeer beangstigend zijn geweest.
De verdachte heeft aan dit geweld een wezenlijke bijdrage geleverd. Weliswaar is het initiatief tot het geweld afkomstig geweest van de directieleden van het transportbedrijf, maar door zich voor hun karretje te laten spannen en bij te dragen aan het geweld heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de chauffeurs op een grove wijze veronachtzaamd. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij de lichamelijke integriteit van de chauffeurs kennelijk minder van belang heeft geacht dan de financiële vergoeding die hem voor zijn bijdrage aan het geweld in het vooruitzicht was gesteld.
Het hof zoekt aansluiting bij de binnen de rechterlijke macht ontwikkelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Het oriëntatiepunt voor openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, is een taakstraf voor de duur van 150 uren. Naar het oordeel van het hof zou deze straf in de onderhavige zaak echter geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde en de gevolgen hiervan. Immers was bij chauffeur [slachtoffer 3] sprake van zodanig ernstig letsel dat hij buiten bewustzijn is geraakt en het ter plaatse gekomen ambulancepersoneel aanleiding zag hem naar het ziekenhuis te brengen. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 200 uren passend zou zijn geweest, indien de behandeling van de zaak zou hebben plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Overschrijding van de redelijke termijn
Het hof is van oordeel dat in deze strafzaak sprake is van een schending van het recht van de verdachte op een behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn en overweegt hiertoe het volgende.
De redelijke termijn is aangevangen op 31 maart 2009, op welke datum de verdachte is aangehouden en in verzekering gesteld.
Het vonnis waarvan beroep is gewezen op 23 november 2015, ruim zes en een halfjaar na de aanvang van de redelijke termijn. Dit terwijl de dagvaarding in eerste aanleg dateert van 4 mei 2010 en het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg al is aangevangen op 9 juli 2010. Weliswaar kan de lange duur van de behandeling van de zaak in eerste aanleg gedeeltelijk worden verklaard doordat op verzoek van de verdediging een aantal in Polen verblijvende getuigen is gehoord, maar naar het oordeel van het hof laat dit onverlet dat in eerste aanleg sprake is geweest van een forse overschrijding van de redelijke termijn.
Dit arrest zal worden gewezen op 17 oktober 2018, bijna drie jaren nadat hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep. Dit betekent dat ook in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden, en wel met bijna elf maanden. Deze overschrijding is deels te verklaren door het feit dat er op verzoek van de verdediging getuigen zijn gehoord.
Gelet op de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, zal het hof de op te leggen straf verlagen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Uit het voorgaande blijkt dat het hof van oordeel is dat niet kan worden volstaan met de straf zoals gevorderd door de advocaat-generaal, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde.”
21. In de toelichting op het middel wordt erop gewezen dat bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg door de officier van justitie – tegen de achtergrond van de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg – een taakstraf van 120 uur is geëist in verband met het aan de verdachte primair tenlastegelegde openlijk in vereniging plegen van geweld.De rechtbank veroordeelde de verdachte voor dat feit en volstond in verband met “een zeer forse overschrijding van de redelijke termijn” met een geldboete van € 1.000, subsidiair 20 dagen hechtenis. Aangezien het hof, ondanks de daarbij komende overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep (de tweede overschrijding), de eis van de officier van justitie in eerste aanleg heeft gevolgd en niet de uitspraak van de rechtbank, zou geen rekening zijn gehouden met het andermaal (nu ook in hoger beroep) overschrijden van de redelijke termijn, aldus de steller van het middel.