Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
middelklaagt over schending van de redelijke termijn in feitelijke aanleg en voert daartoe twee klachten aan. De eerste klacht luidt dat het hof art. 6, eerste lid, EVRM heeft geschonden nu de termijn tussen het instellen van hoger beroep en de uitspraak van het gerechtshof ruim 25 maanden bedraagt en het hof hieraan geen consequenties heeft verbonden ten aanzien van de strafmaat. De tweede klacht houdt in dat art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv is geschonden doordat het hof heeft verzuimd te responderen op een door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. De klachten lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Strafmaatverweren:- Het gaat om feiten uit 2014 en 2016. Veroordelingen eerste aanleg van juni en september 2016. Er is derhalve een schending van de redelijke termijn nu de behandeling van het hoger beroep langer dan twee jaar na instellen van het hoger beroep aanvangt. Compensatie in de strafmaat.”