ECLI:NL:PHR:2020:1263
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens niet indienen middelen binnen termijn
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn cassatieberoep. De verdachte, geboren in 1969, was eerder door het Gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot 54 maanden gevangenisstraf voor verschillende misdrijven, waaronder het medeplegen van een feit onder de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De veroordeling vond plaats op 21 mei 2019 en er was sprake van onttrekking aan het verkeer van een jerrycan. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, B.F. Keulen, heeft in zijn conclusie aangegeven dat er samenhang is met acht andere zaken, wat de complexiteit van de zaak vergroot.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte, maar de aanzegging zoals bedoeld in artikel 435, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is niet persoonlijk betekend op 1 mei 2020. Hierdoor is de verdachte niet in staat geweest om binnen de wettelijke termijn van zestig dagen een schriftuur in te dienen met middelen van cassatie. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep, aangezien hij niet heeft voldaan aan de vereisten die de wet stelt. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt dan ook tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde cassatieberoep.