ECLI:NL:PHR:2020:1239

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
19/02673
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het cassatieberoep wegens termijnoverschrijding

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1996, door het gerechtshof Den Haag op 22 mei 2019 veroordeeld tot jeugddetentie voor een periode van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De veroordeling betreft meerdere misdrijven, waaronder deelname aan een organisatie met criminele doeleinden en diefstal in woningen. De verdachte heeft daarnaast een schadevergoedingsmaatregel opgelegd gekregen aan de benadeelde partijen.

De aanzegging van de mogelijkheid tot cassatie is op 8 mei 2020 betekend, maar de schriftuur met middelen van cassatie is pas op 17 juli 2020 bij de Hoge Raad ingekomen. Dit is in strijd met de wettelijke termijn van twee maanden, zoals voorgeschreven in artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor is de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het cassatieberoep.

De conclusie van de procureur-generaal, D.J.M.W. Paridaens, is dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep, omdat de termijnoverschrijding niet in acht is genomen. De zaak heeft samenhang met andere zaken, genummerd 19/02582, 19/02584, 19/02643 en 19/02645, waar ook conclusies over zijn getrokken.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer19/02673
Zitting17 november 2020

CONCLUSIE

D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 22 mei 2019 door het gerechtshof Den Haag wegens 1 “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, 2. diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, 3 “diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” en 11 “diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming”, veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Verder heeft het hof beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in het arrest omschreven. Tot slot heeft het hof ten aanzien van een inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp de teruggave aan [betrokkene 1] gelast.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 19/02582, 19/02584, 19/02643 en 19/02645. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Namens de verdachte heeft mr. M.J.A. Bakker, advocaat te 's-Gravenhage, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. De aanzegging ingevolge art. 435, eerste lid, Sv is op 8 mei 2020 betekend. Art. 437, tweede lid, Sv schrijft voor dat, op straffe van niet-ontvankelijkheid, binnen twee maanden na betekening van de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv, door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie wordt ingediend. De schriftuur is echter eerst bij de Hoge Raad ingekomen op 17 juli 2020. [1]
5. Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
6. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Namens de verdachte is op 3 juli 2020 weliswaar een schriftuur bij de Hoge Raad ingekomen waarop het zaaknummer van de onderhavige zaak was vermeld, maar deze schriftuur bleek middelen te bevatten, gericht tegen een arrest van gerechtshof Den Haag van 27 mei 2019. Die zaak is bij de Hoge Raad geregistreerd als 19/02700.