Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
eerste middelklaagt over de motivering van het onder 2 bewezenverklaarde, omdat – verbeterd gelezen – het hof met onvoldoende mate van nauwkeurigheid heeft aangegeven waaraan het heeft ontleend dat de politie aanneemt dat ‘twee flessen Bacardi’ gaat over methanol en dat “Volgens de politie (…) met Baco methanol (wordt) bedoeld”.
3 juni 2011
7 juni 2011
tweede middelklaagt over de ontoereikende motivering van de strafoplegging en valt uiteen in twee deelklachten. Allereerst wordt geklaagd dat het hof heeft overwogen dat het opleggen van een taakstraf gelet op het taakstrafverbod van art. 22b, tweede lid, Sr niet mogelijk is, terwijl de bewezenverklaarde feiten zijn begaan vóór de inwerkingtreding van voormelde bepaling. Voorts wordt geklaagd dat het hof heeft overwogen dat de verdachte kwetsbare mensen heeft betrokken bij de bewezenverklaarde overtredingen van de Opiumwet, terwijl van deze omstandigheid niet uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
gevoelig was voor intimidatie en bedreiging waarmee men hem zou hebben gedwongen MDMA in zijn woning op te slaan en te verwerken”, [7] maar of de bestreden overweging van het hof daarop ziet heeft het hof niet (voldoende) duidelijk gemaakt. Dat hoeft mijns inziens echter opnieuw niet tot cassatie te leiden. Ook als de gewraakte zinsnede uit de strafmotivering zou worden weggelaten, is de opgelegde straf voldoende gemotiveerd. Het hof heeft bij de oplegging van die straf immers (uitgebreid gemotiveerd) betrokken de ernst van het door de verdachte strafbare feit, eerdere door hem gepleegde vergelijkbare strafbare feiten, zijn persoonlijke omstandigheden en de (overschrijding van de) redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Daarom meen ik dat de verdachte geen rechtens te respecteren belang heeft bij het voorgestelde middel.
derde middelbehelst de klacht dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM. Aangevoerd wordt dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden en dat voorts de Hoge Raad niet binnen twee jaren na het instellen van het cassatieberoep arrest zal wijzen.