Voetnoten
1.De zaak waarvan herziening wordt gevraagd draagt parketnummer 96-195228-19. De aantekening van het mondeling vonnis d.d. 25 november 2019 bevindt zich als bijlage 1 bij het verzoekschrift. Tegen dit vonnis van de politierechter is op 31 december 2019 hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep is op 17 april 2020 – drie weken na het indienen van het verzoekschrift tot herziening – weer ingetrokken. Het door de Hoge Raad van de rechtbank ontvangen dossier bevat geen betekeningsstukken van het verstekvonnis van 25 november 2019. Derhalve is op basis van de beschikbare stukken niet na te gaan of, en op welk moment de aanvrager op de hoogte is geraakt van het veroordelend vonnis. Het verzoekschrift stelt dat de aanvrager (eerst) op de hoogte is geraakt van het veroordelend vonnis door de brief van 16 december 2019 met de oproep om zich te melden ter zake van een openstaande gevangenisstraf. Deze brief is niet als bijlage aangehecht aan het verzoekschrift, maar bevindt zich wel in het politierechterdossier, aangehecht aan de akte hoger beroep van 31 december 2019. Voorts wordt in het verzoekschrift gesteld dat de aanvrager begin januari 2020 op de hoogte is geraakt van het feit dat de uitspraak inmiddels onherroepelijk is. Ik leid hieruit af dat de intrekking op 17 april 2020 op dit laatste gebaseerd is, maar kan dit op basis van de nu aanwezige stukken niet controleren. Hoe het ook zij, ik ga ervan uit dat op de datum van deze conclusie het veroordelend vonnis van de politierechter van 25 november 2019 onherroepelijk is.
2.In de aanvraag tot herziening zijn de aan de aanvraag gehechte stukken genummerd als bijlage 1, bijlage 2, etc. Naar die stukken wordt in de aanvraag verwezen, welke verwijzingen ik (eventueel voorzien van commentaar) heb overgenomen. De hier weergegeven opsomming vertegenwoordigt – voor alle duidelijkheid – de visie van de aanvrager. In de voetnoten vul ik, waar nodig, informatie aan.
3.De aangehechte bijlage 2 betreft een ‘ZSM Artikel 9 WvW Proces-Verbaal’ van de politie Rotterdam-Rijnmond, gedateerd 14 augustus 2019, met proces-verbaalnummer 140820191030238493. In dit proces-verbaal is de aanhouding van de aanvrager op 14 augustus 2019 terzake van het rijden tijdens een rijontzegging gerelateerd, alsmede de inname van het rijbewijs op die 14e augustus. De aanvrager doelt kennelijk op het ‘Proces-verbaal snelheid’ van de politie Haaglanden, gedateerd 27 maart 2019, met proces-verbaalnummer 270320192136110737, waarin een snelheidsovertreding in Zoetermeer wordt gerelateerd, alsmede de invordering van het rijbewijs op die 27e maart, welk proces-verbaal zich in het politierechterdossier van de rechtbank bevindt. Ik begrijp dat de aanvrager dit laatste proces-verbaal had willen aanhechten.
4.De aangehechte bijlage 3 betreft de bedoelde ‘Kennisgeving beslissing inhouding rijbewijs’ d.d. 4 april 2019. De inhouding behoort volgens dit schijven bij parketnummer 96-077874-19, ving aan op 27 maart 2019, en eindigde op uiterlijk 26 mei 2019 indien niet voor die tijd op de strafzaak zou zijn beslist.
5.De aangehechte bijlage 4 behelst het ‘Schriftelijk verslag OM-zitting’, met parketnummer 96-073867-18, datum en tijdstip 9 mei 2019 om 11:15 uur, en ondertekend door de officier van justitie. Blijkens dit proces-verbaal zijn op die zitting twee zaken, met onderscheidenlijk parketnummers 96-077874-19 en 96-073867-18, behandeld en beslist.
6.De aangehecht bijlage 5 bevat twee strafbeschikkingen, beide met dagtekening 9 mei 2019. Dat betreft (1) de strafbeschikking met parketnummer 96-073867-18, opgelegd ter zake van een snelheidsovertreding met meer dan 30 km/h, gepleegd op 17 november 2017 te Waddinxveen, met daarin een geldboete van € 750,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 45 dagen met aftrek, en (2) de strafbeschikking met parketnummer 96-077874-19, opgelegd ter zake van een snelheidsovertreding met meer dan 40 km/h, gepleegd op 27 maart 2019 te Zoetermeer, met eveneens een geldboete van € 750,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 45 dagen met aftrek.
7.Het verzoekschrift noemt kennelijk abusievelijk als datum van de aangetekende brief 20 juni 2019. De aangehechte bijlage 6 betreft een (aangetekende) brief van het Parket CVOM met als datum 21 juni 2019 en parketnummer 96-077874-19. De tekst van de brief luidt – voor zover hier relevant – :
8.In het verzoekschrift tot herziening staat vermeld: “
9.De aangehechte bijlage 7 betreft een brief van het Parket CVOM met als onderwerp ‘Kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid’, met datum 17 juni 2019 en parketnummer 96-073867-18. De tekst van de brief luidt – voor zover hier relevant –
10.De aangehechte bijlage 8 bevat een uitdraai uit het politiesysteem waarin onder het kopje ‘NL-RDW’ als strafmaatregel behorend bij parketnummer 96-073867-18 een volledige ontzegging van de rijbevoegdheid staat vermeld, met als registratiedatum 15 juli 2019, gevorderde inleverdatum 27 juli 2019, ontzegging vanaf 27 juli 2019, en einddatum 10 september 2019. Deze uitdraai bevindt zich eveneens in het door de Hoge Raad ontvangen dossier van de rechtbank, als onderdeel van het ‘ZSM Artikel 9 WvW Proces-Verbaal’ van de politie Rotterdam-Rijnmond, gedateerd 14 augustus 2019, met proces-verbaalnummer 140820191030238493 (zie noot 3).
11.In het politierechterdossier dat de Hoge Raad van de rechtbank heeft ontvangen, zit – zo blijkt uit mijn controle – wel de strafbeschikking van 9 mei 2019 met parketnummer 96-073867-18. De strafbeschikking van 9 mei 2019 met parketnummer 96-077874-19 ontbreekt.
12.De allocatie van de onderscheidenlijke parketnummers aan de twee zaken blijkt ook uit de op 9 mei 2019 afgegeven strafbeschikkingen.
13.Zie noot 9.
14.Vgl. mijn ambtgenoot Knigge onder punt 5.3 van zijn conclusie van 18 februari 2020, ECLI:NL:PHR:2020:115. 15.Pas op 14 augustus 2019 is hij zijn rijbewijs opnieuw kwijtgeraakt door de invordering door de politie bij zijn aanhouding voor het rijden tijdens de rijontzegging behorend bij parketnummer 96-073867-18.
17.In het verzoekschrift wordt (naast de waarschijnlijkheid van een vrijspraak) melding gemaakt van het ten tweede male opleggen van de rijontzegging voor parketnummer 96-073867-18, wat in strijd zou zijn met het verbod op dubbele bestraffing (art. 68 Sr).
18.De eis van een ernstig vermoeden betekent niet dat het zeker dient te zijn dat die vrijspraak, et cetera zou zijn gevolgd. Het gaat immers om een vermoeden, zij het een ernstig vermoeden. Dat betekent ook dat, indien een novum wordt aangenomen, het aan de rechter naar wie de zaak wordt verwezen, is om uit te maken of daadwerkelijk een vrijspraak, et cetera moet volgen, zie (letterlijk) G.J.M. Corstens,
19.Irrelevant is of de dwaling van de rechter verschoonbaar of onverschoonbaar is. Art. 457 Sv maakt in dit opzicht geen onderscheid. Het gaat erom of de rechter indertijd al dan niet bekend was met hetgeen als novum wordt gepresenteerd. Daarbij is niet bepalend hetgeen op de zitting ter sprake is gekomen, maar hetgeen zich in het dossier bevond. Het gaat daarbij om het dossier waarover de rechter de beschikking had, zie (letterlijk) G.J.M. Corstens,
20.In het politierechterdossier bevindt zich een uittreksel justitiële documentatie d.d. 30 september 2019. Onder het kopje ‘Volledig afgedane zaken betreffende overtredingen’ staat onder parketnummer 96-073867-18 vermeld dat de executie van de rijontzegging van 45 dagen heeft plaatsgevonden van 14 augustus 2019 – 28 september 2019. Onder parketnummer 96-077874-19 staat niets vermeld m.b.t. de executie van de opgelegde 45 dagen rijontzegging.
21.Een vrijspraak ligt het meest voor de hand indien uitgegaan wordt van – zoals gesteld in het verzoekschrift – een administratieve fout van het Parket CVOM, een aaneengesloten rijontzegging van 90 dagen, opgelegd en (in elk geval grotendeels) uitgevoerd voor beide parketnummers, welke aanving op 27 maart 2019 en op 25 juni 2019 was geëindigd, waardoor de op 17 juni 2019 aangekondigde rijontzegging voor parketnummer 96-073867-18 niet had mogen plaatsvinden en er op 14 augustus 2019 dan ook geen sprake (meer) was van een rijontzegging.