ECLI:NL:HR:2018:2347

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
18/02165
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis inzake onverzekerd rijden met een bedrijfsauto

Op 18 december 2018 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een herzieningszaak met nummer 18/02165. De aanvrager, geboren in 1983, had een aanvraag tot herziening ingediend van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank Noord-Nederland, dat op 13 november 2017 was uitgesproken. De Kantonrechter had de aanvrager veroordeeld voor het rijden zonder verzekering met een motorrijtuig op 20 april 2017, met een geldboete van € 650,- en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor vier maanden. De aanvrager stelde dat het motorrijtuig op de pleegdatum wel verzekerd was, en voegde een verklaring van de verzekeraar toe als bewijs.

De Hoge Raad, op basis van de conclusie van de Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken, oordeelde dat de aangevoerde stukken niet als een nieuw gegeven konden worden aangemerkt volgens artikel 457, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeerde dat de Kantonrechter bekend was met de relevante informatie en dat de aanvraag tot herziening ongegrond was. De Hoge Raad wees de aanvraag af, waarbij werd opgemerkt dat er ook de mogelijkheid van een gratieverzoek was.

Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die worden gesteld aan herzieningsaanvragen en de noodzaak voor nieuwe, niet eerder bekende feiten die een significante impact op de uitkomst van de zaak kunnen hebben.

Uitspraak

18 december 2018
Strafkamer
nr. S 18/02165 H
EC/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 13 november 2017, nummer 96/090582-17, ingediend door H.A. Jonker-van Dijk, advocaat te Beilen, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De Kantonrechter heeft de aanvrager ter zake van "overtreding van het bepaalde in artikel 30 lid 4 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen" (hierna: WAM), begaan op 20 april 2017, met het motorrijtuig met het [kenteken], bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 650,-, subsidiair 13 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid, aanhef en onder c, Sv aangezien uit de bij de aanvraag gevoegde verklaring van FBTO van 9 oktober 2017 blijkt tot op 20 april 2017 voor voormeld motorrijtuig wel een verzekering overeenkomstig de WAM van kracht was.

3.De conclusie van de Advocaat-Generaal

3.1.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag zal afwijzen.
3.2.
De raadsvrouwe van de aanvrager heeft daarop schriftelijk gereageerd.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
Op de door de Advocaat-Generaal in haar conclusie onder 2.4 en 2.5 vermelde gronden kan het in de aanvraag aangevoerde niet worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. De aanvraag is dus ongegrond en moet ingevolge art. 470 Sv worden afgewezen.
4.3.
Hieruit volgt dat het in de aanvraag aangevoerde niet kan worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. De aanvraag is dus ongegrond en moet ingevolge art. 470 Sv worden afgewezen.

5.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 december 2018.