Conclusie
eerste middelbehelst de klacht dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, nu het hof de verklaring van de medeverdachte heeft gedenatureerd. Het
tweede middelklaagt over het bewezenverklaarde medeplegen van valsheid in geschrift, meer in het bijzonder over het gebruik van de niet redengevende verklaring van de medeverdachte, terwijl (ook) uit de overige bewijsmiddelen een bewezenverklaring niet kan volgen. Beide middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Ik heb deze factuur in opdracht van [verdachte] opgemaakt”,is afgelegd op het moment dat de medeverdachte het antedateren van die factuur nog zou hebben ontkend. Die zin zou het hof hebben
“geknipt en geplakt”boven het gedeelte van de verklaring over het antedateren van de factuur, waarover de medeverdachte later zou hebben verklaard dat die niet op voorspraak van de verdachte zou zijn geschied, maar op instigatie van een ander, te weten [betrokkene 2] (de belastingadviseur van de verdachte). Zodoende heeft het hof de tot het bewijs gebezigde verklaring van de medeverdachte gedenatureerd, aldus het middel.
‘kopieën van “grote” inkoop/ kostenfacturen’(bewijsmiddel 6). Voorts heeft [betrokkene 2] op 14 mei 2007 aan de medeverdachte, die de boekhouding van een aantal van verdachtes bedrijven deed, een mail gestuurd met het verzoek om een factuur op te stellen die gedateerd diende te worden op een datum in oktober 2006 (bewijsoverweging, bewijsmiddel 2 en 7). De medeverdachte verklaart ten overstaan van de verbalisanten van de FIOD dat hij in mei 2007 op voorspraak van [betrokkene 2] en in opdracht van de verdachte de bedoelde factuur (met het nummer D-009) heeft opgemaakt ter zake van [A] en met een datum in oktober 2006. Hij verklaart voorts er wetenschap van te hebben dat [A] al vanaf december 2006 niet meer in het bezit van de verdachte is en dat hij de factuur derhalve ten onrechte heeft opgemaakt. Ook verklaart hij dat hij van de verdachte het adres zal hebben ontvangen waarheen deze factuur gezonden moest worden (bewijsoverweging en bewijsmiddel 3).
Ik heb deze factuur in opdracht van [verdachte] opgemaakt.” en “
Ik heb dat gedaan op voorspraak van [betrokkene 2] .”,zoals gebruikt in bewijsmiddel 3, elkaar sluiten niet uitsluiten. Uit het gebruik van de eerstgenoemde zin vloeit dus nog niet voort dat het hof aan de verklaring van de medeverdachte een wezenlijk andere strekking heeft gegeven dan de bedoeling was van de medeverdachte.
derdemiddel klaagt klaagt over ’s hofs gebruik van de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] voor de bewezenverklaring, meer in het bijzonder over ’s hofs verwerping van het hieromtrent namens de verdediging gevoerde verweer inzake de aan medeverdachte verleende consultatiebijstand.
NJ2009/349, uit deze rechtspraak vervolgens af dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan art. 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Op grond van art. 6 EVRM heeft de verdachte daarbij recht op
effectieverechtsbijstand. Het enkele feit dat een advocaat de verdachte voorafgaand aan het verhoor heeft bezocht, is op zichzelf nog geen garantie dat de verdachte deze effectieve rechtsbijstand heeft gekregen. Zo overwoog het EHRM op 12 januari 2012 in de zaak Iglin tegen Oekraïne [12] :
, § 35 in fine, 26 April 2007).”
‘voor aanvang van het verhoor aan [medeverdachte] rechtsbijstand is verleend door een raadsman die is toegelaten tot piketregeling in strafzaken en in dat kader door verdachte is geconsulteerd’. Voordat een raadsman tot de piketregeling wordt toegelaten, dient hij aan een aantal deskundigheidscriteria te voldoen, vanwaar het hof er van uitgaat dat aan de medeverdachte overeenkomstig art. 6 EVRM adequaat rechtsbijstand is verleend. Het hof heeft geoordeeld dat Salduz het hof niet noopt tot een inhoudelijke beoordeling van de verleende rechtsbijstand, nog daargelaten het feit dat het hof zich ook overigens niet kan mengen in het inhoudelijke contact tussen verdachte en een door hem geconsulteerde rechtsgeleerde raadsman. Voor zover hieruit zou moeten worden afgeleid dat het hof heeft aangenomen dat het – onafhankelijk van de omstandigheden van het geval - nooit noodzakelijk is tot een beoordeling van de effectiviteit van het optreden van een piketadvocaat over te gaan, klaagt het middel daarover terecht. Uit hetgeen ik onder randnummer 22 heb vooropgesteld, volgt immers dat het optreden van een piketadvocaat niet automatisch meebrengt dat van een schending van het recht op rechtsbijstand geen sprake is. De rechter heeft hier een rechtsbeschermende taak indien de verleende rechtsbijstand evident beneden de maat is (‘manifest failure’) of indien op een andere manier de ineffectiviteit van de rechtsbijstand voldoende naar voren is gebracht. [14] Echter, in het oordeel van het hof ligt besloten dat het, gelet op hetgeen de verdediging daaromtrent heeft aangevoerd, niet tot een inhoudelijke beoordeling van het optreden van de piketadvocaat was gehouden. Over de inhoud van hetgeen deze advocaat precies zou hebben gedaan waardoor hij er voor de verdachte ‘serieus een puinhoop’ van heeft gemaakt, is niets naar voren gebracht. Nu door de verdediging niet meer is aangevoerd dan dat de verdachte na afloop van het contact met de piketadvocaat van oordeel was dat betreffende advocaat een “kluns” was “die er voor hem serieus een puinhoop van [heeft] gemaakt” en dat de betreffende advocaat hooguit 4 of 5 minuten op bezoek is geweest, kon het hof oordelen dat de ineffectiviteit van de rechtsbijstand onvoldoende naar voren was gebracht, dat het hof niet genoopt was tot een inhoudelijke beoordeling van die bijstand en dat het hof ervan mocht uitgaan dat aan de verdachte overeenkomstig art. 6 EVRM adequaat rechtsbijstand is verleend.