ECLI:NL:PHR:2019:468

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
18/00680
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het beroep inzake getuigenverzoek in strafzaak

In deze zaak gaat het om een getuigenverzoek dat door de verdediging is ingediend in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte ontkent betrokkenheid bij de inbraak in een apotheek, waarbij op 26 augustus 2016 een getuige de politie heeft gebeld en signalementen heeft doorgegeven van drie mannen die zich verdacht gedroegen. De politie heeft later in de bosjes naast een geldkistje sleutels aangetroffen die afkomstig waren van de inbraak. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verzocht om een verbalisant te horen die de compilatie van de signalementen heeft opgesteld. Dit verzoek was voorwaardelijk, afhankelijk van de vraag of het hof niet uitging van de door de politie opgestelde signalementen.

Het hof heeft het verzoek niet ingewilligd, omdat de voorwaarde niet was vervuld. De verdediging stelde dat de omschrijving van de kleding door de getuige niet volledig overeenkwam met de werkelijkheid, maar het hof oordeelde dat de politie wel degelijk de juiste informatie had verstrekt. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen, maar het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf op van drie maanden, met aftrek van voorarrest.

De conclusie van de plv. AG is dat het middel faalt en dat er geen reden is om de uitspraak van het hof te vernietigen. De zaak is behandeld door de Hoge Raad op 28 mei 2019, en de uitspraak is gepubliceerd onder ECLI:NL:PHR:2019:468.

Conclusie

Nr. 18/00680
Zitting: 28 mei 2019
Mr. D.J.M.W. Paridaens
Conclusie inzake:
[verdachte]
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 21 november 2017 het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland onder overneming van gronden bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de verdachte wegens het bij dat vonnis bewezen geachte feit, dat door de rechtbank is gekwalificeerd als “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelklaagt dat het hof heeft verzuimd te beslissen op het verzoek van de verdediging om een verbalisant als getuige te horen.
4. In deze zaak gaat het om het volgende. Een getuige heeft op 26 augustus 2016 rond 03.41 uur de politie gebeld en signalementen van twee van de drie mannen doorgegeven die zij op hun hurken ziet zitten aan de zijkant van een woning, alwaar die mannen de inhoud van een sporttas bekijken en die ten dele in de bosjes weggooien. De politie treft later in de bosjes naast een geldkistje onder meer sleutels aan die afkomstig zijn van een apotheek, waarin in die nacht was ingebroken. De door de getuige opgegeven signalementen luidden aldus:
“- (man 2) 18-25 jaar, 1,80m lang, kort donker haar, licht getinte huidskleur, droeg een donkere trainingsbroek, wit trainingsjack met dunne zwarte strepen op de mouwen en lichte handschoenen;
- (man 3) 18-25 jaar, 1.70-1,75 m lang, licht getinte huidskleur, kort donker haar, bloempotmodel, droeg een donkerblauw trainingspak met helderblauwe strepen op de mouwen en broekspijpen.”
De getuige zag dat de drie mannen vervolgens de wijk [A] inliepen richting huisnummer […] . De verbalisanten, voorzien van de opgegeven signalementen, zijn deze wijk ook ingegaan en hebben aldaar de verdachte en zijn twee medeverdachten aangetroffen. Zij omschrijven de verdachte als een persoon met kort opgeschoren haar die een donkergrijze trainingsbroek en een wit jasje droeg.
De verdachte ontkent betrokkenheid bij de inbraak in de apotheek.
5. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
“Cliënt is meegenomen door de politie. Er zijn een aantal foto’s gemaakt die zich in het dossier bevinden. Ik wijs u op pagina 9 van het dossier, waar de politie onder een foto van [verdachte] vermeldt: ‘past, op de dunne zwarte strepen op de mouwen na, in signalement 2’. Er zaten geen strepen op de jas, dat zegt de politie zelf. […] Ik ga ervan uit dat er zwarte strepen die de getuige heeft gezien, op de jas aanwezig waren. […] Al met al is er een zeer algemeen signalement, cliënt ontkent en er is niets bij hem aangetroffen. De verdediging is dan ook van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
[…]
Ik ga inderdaad uit van wat de politie over de kleding heeft opgeschreven. Zij hebben cliënt en de kleding live gezien. Als u twijfelt, zou ik zeggen: kijk zelf naar de foto. De aanzet tot de zwarte streep is zichtbaar volgens de advocaat-generaal. Dan doe ik het verzoek om de verbalisant te horen die de compilatie heeft opgesteld.”
6. Vastgesteld kan worden dat noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, noch het bestreden arrest een beslissing inhoudt op het ter terechtzitting gedane getuigenverzoek. Het gaat hier om een (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van een getuige als bedoeld in art. 315 in verbinding met art. 328 Sv, welke bepalingen op grond van art. 415, eerste lid, Sv ook op het onderzoek in hoger beroep van toepassing zijn. Gelet op de voorwaardelijke vorm van het verzoek is slechts een uitdrukkelijke beslissing vereist indien de daaraan gestelde voorwaarde − inhoudende dat het hof niet uitgaat van hetgeen de politie over de kleding van de verdachte heeft opgeschreven − is vervuld. [1]
7. Het hof heeft het verzoek tot het horen van de verbalisant “die de compilatie heeft opgesteld” kennelijk en − gelet op de verdere inhoud van de alinea waarin het verzoek is verwoord − niet onbegrijpelijk opgevat als een voorwaardelijk getuigenverzoek voor het geval het hof niet zou uitgaan van hetgeen de politie over de kleding van de verdachte heeft opgeschreven, terwijl de daaraan gestelde voorwaarde niet is vervuld.
8. De door het hof uit het vonnis van de rechtbank overgenomen bewijsoverweging houdt onder meer het volgende in:
“Verdachte past in het signalement (man 2) dat door [getuige] is doorgegeven en hij is bij zijn aanhouding in gezelschap van [medeverdachte] die (volledig) past in het signalement van man 3 […]. Dat de getuige daarbij dunne zwarte strepen denkt te hebben gezien op het trainingsjasje van verdachte doet aan dit oordeel niet af.“
9. Uit het voorgaande valt af te leiden dat het hof ervan is uitgegaan dat de omschrijving van de kleding door de getuige niet geheel strookt met de werkelijkheid, maar dat het hof niet twijfelt aan hetgeen de politie over de kleding heeft opgeschreven. Daarmee heeft het hof tot het oordeel kunnen komen dat de aan het voorwaardelijk getuigenverzoek gestelde voorwaarde niet is vervuld waardoor een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek niet is vereist. Dit brengt vervolgens mee dat het middel tevergeefs is voorgesteld.
10. Het middel faalt en kan met een aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
11. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1177.