ECLI:NL:PHR:2019:413

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
16 april 2019
Zaaknummer
17/05552
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in cassatieberoep wegens ontbreken middelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Den Haag op 8 november 2017 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 17.787,21 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld, maar er zijn geen middelen van cassatie ingediend. De aanzegging zoals bedoeld in artikel 435, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is geldig betekend, maar de betrokkene heeft niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie ingediend. Hierdoor is het voorschrift van artikel 437, tweede lid, Sv niet nageleefd.

De conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad is dat de betrokkene niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet inhoudelijk zal behandelen, omdat de betrokkene niet heeft voldaan aan de vereisten voor het indienen van cassatiemiddelen. De samenhang met de zaken 17/05550 en 17/05551 wordt ook genoemd, maar de focus ligt op de niet-ontvankelijkheid van de betrokkene in deze specifieke zaak. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de noodzaak benadrukt van het indienen van middelen binnen de gestelde termijnen in cassatieprocedures.

Conclusie

Nr. 17/05552 P
Zitting: 23 april 2019 (bij vervroeging)
Mr. D.J.M.W. Paridaens
Conclusie inzake:
[verdachte]
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 8 november 2017 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 17.787,21 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Er bestaat samenhang met de zaken 17/05550 en 17/05551. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de betrokkene is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Hoewel de aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv geldig is betekend, zijn namens de betrokkene geen middelen van cassatie voorgesteld.
Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv niet in acht genomen, zodat de betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen.
Deze conclusie strekt ertoe dat de betrokkene niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG