26. Daarvoor dient cliënt te worden ontslagen van rechtsvervolging.
27. Cliënt is ten laste gelegd dat hij via twitter de eer en/of goede naam van [benadeelde] zou hebben aangerand door het plaatsen van haar foto met daarbij gevoegd de tekst “
Dit is dus de vrouw die meerdere zusters in DH heeft lastiggevallen en uiteindelijk eentje aangevallen heeft.”
28. Gelet op de omstandigheden van dit geval is echter geen sprake van smaad, nu cliënt te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat de inhoud van dit bericht waar was en dat het algemeen belang de berichtgeving vereiste (art. 261 lid 3 Sr).
29. Over die omstandigheden, het volgende.
30. Cliënt had – voorafgaand aan het onderhavige incident – in zijn kennissenkring vernomen dat er in de regio Den Haag een blanke vrouw rondliep die moslima’s met een hoofddoekje lastig viel door (onder andere) religieus getinte opmerkingen te maken. Op dat moment was het nog onbekend wie die vrouw nu precies was. Volgens cliënt heerste er daardoor onrust in de gemeenschap.
31. Op 20 augustus 2014 heeft cliënt de arrestatie van [benadeelde] waargenomen en gefilmd. Ter plaatse hoorde hij van één van de moslimmeisjes, namelijk [betrokkene 1] , dat [benadeelde] haar had benaderd en (onder andere) lachend zou hebben gezegd dat er in Palestina 5000 kinderen zijn vermoord. Daarna zou [benadeelde] haar hebben aangevallen.
32. Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] ontbreekt in dit dossier. In het dossier is wel het proces-verbaal van verhoor van [benadeelde] opgenomen (p. 41-43). [benadeelde] stelt dat zij werd geprovoceerd en aangevallen door de twee moslima’s. Ter verdediging zou zij “
het meisje bij haar strot vastgepakt” hebben.
33. Dat het verhaal van [benadeelde] niet klopt, blijkt wel uit het proces-verbaal van aanhouding van [benadeelde] (p. 38-41). Bij het gevecht waren drie omstanders aanwezig, die hebben gezien dat [benadeelde] het moslimmeisje aanviel:
“
Ongeveer drie omstanders die aanwezig waren, verklaarden de aanleiding van het gevecht te hebben gezien. Ik hoorde van verschillende omstanders dat de blanke vrouw als eerste geweld had gebruikt door de keel van het Somalische meisje vast te pakken.”
34. Cliënt heeft – zoals gezegd – beeldopnamen gemaakt van de arrestatie van [benadeelde] . Die beeldopnamen heeft hij aan een kennis, een “broeder” laten zien. Die broeder heeft [benadeelde] herkend als de vrouw die ook op 20 augustus 2014 een andere moslima had lastig gevallen. Die kennis had van dat incident eveneens een beeldopname gemaakt.
35. Cliënt was zodoende in de veronderstelling dat [benadeelde] de persoon was ten aanzien van wie er in de Haagsche moslimgemeenschap waartoe hij behoort, angst heerste, nu zij moslima’s zou lastigvallen en hij nota bene zelf de arrestatie had waargenomen van deze vrouw nadat zij een moslima fysiek had aangevallen.
36. Cliënt was te goeder trouw in de veronderstelling dat hij nu de identiteit kende van de vrouw die meerdere moslim vrouwen lastig had gevallen. Hij mocht – in het algemeen belang – die gemeenschap waarschuwen voor deze mevrouw.
37. De tekst die ten laste is gelegd
“
Dit is dus de vrouw die meerdere zusters in DH heeft lastiggevallen en uiteindelijk eentje aangevallen heeft”
is ook niet disproportioneel te nemen. Client heeft evenmin gehandeld in strijd met het subsidiariteitsbeginsel.
38. Hij daarom te worden ontslag van rechtsvervolging.
39. De rechtbank heeft genoemd verweer verworpen met de overweging dat client de politie op de hoogte had kunnen stellen van het gedrag van [benadeelde] . Die overweging is zonder nadere toelichting echter onbegrijpelijk, nu genoemde mogelijkheid niet uitsluit dat client te goeder heeft kunnen aannemen dat het algemeen belang de plaatsing van het bericht vereiste (art. 261 lid 3 Sr).
40. Het is natuurlijk niet zo dat een geslaagd beroep op art. 261 lid 3 Sr slechts mogelijk is wanneer het onmogelijk is om je eerst tot de politie te wenden.
41. Daarnaast overweegt de rechtbank dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat client te goeder trouw handelde bij de plaatsing van het bericht. Ook dat is echter zonder nadere toelichting onbegrijpelijk. Alleen al de aard en inhoud van het bericht maakt het immers aannemelijk dat client het bericht heeft geplaatst met het doel anderen te beschermen tegen [benadeelde] :
“Dit is dus de vrouw die meerdere zusters in DH heeft lastiggevallen en uiteindelijk eentje aangevallen heeft”
42. Voor zover het OM dat anders ziet, zal dat dus minimaal nader moeten worden toegelicht.”