Ik moest elke avond werken. Ik kreeg een slaapkamer op de bovenste verdieping.
Ik moest de hele week werken.
3.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] (bijlage 1-31, d.d. 26 oktober 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[verdachte] (het Hof begrijpt: de verdachte) had gezegd dat [A] een bar was en dat ik elke dag moest werken. Ik moest aan de bar zitten of aan een tafel met klanten. Op het moment dat een klant seks wilde bedrijven moest dit aan [verdachte] worden doorgegeven. De klant moest eerst een betaling doen van NAf 200,- aan [verdachte]. [verdachte] had gezegd dat ik van het gemaakte geld mijn schuld moest aflossen. Zij had het alleen over het aflossen van mijn schuld. Een ander meisje vertelde mij dat zij ook op deze manier haar schuld afloste. Ficheren is naar de bar gaan en vragen om een glaasje wijn, bij de bar wordt het in een schrift genoteerd.
4.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van fotoconfrontatie (bijlage 1-41, d.d. 26 oktober 2016, met fotobijlage, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij verbalisanten zagen dat onder foto nummer 9 een foto geplaatst was van [medeverdachte]. Getuige [slachtoffer] verklaarde: ik herken [medeverdachte] als de man onder nummer 9. Wij verbalisanten zagen dat onder foto nummer 8 een foto geplaatst was van [verdachte]. Getuige [slachtoffer] verklaarde: ik herken de vrouw onder nummer 8. Zij heet [verdachte] en is de vrouw van [medeverdachte].
5.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (bijlage 3-21, met bijlagen, d.d. 15 oktober 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit onderzoek in het BMS is gebleken dat [slachtoffer] inderdaad samen met de man [betrokkene 1] naar Curaçao is gereisd.
6.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (bijlage 3-131, met bijlagen d.d. 10 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij een doorzoeking van de [A] op 4 november 2016 werd op de bar een schrift in beslag genomen. Uit onderzoek naar het schrift blijkt dat er een optelsysteem wordt bij gehouden per dag en per persoon. Tevens blijkt dat er achter elke naam van een persoon die in dit schrift genoteerd staat, meestal een paraaf of handtekening te zien is. De meeste namen die in dit schrift voorkomen zijn vrouwelijk. De periode die het optelsysteem in dit schrift wordt bijgehouden is van 8 augustus 2016 tot en met 17 oktober 2016. Op 15 augustus 2016 staat onder andere op deze bladzijde de volgende optelsom genoteerd: Venta 181 Salida 200 Hokary fls. 381. Op 7 september 2016 staat genoteerd: [betrokkene 2] Salida 200.
7.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (bijlage 3-14), met bijlagen d.d. 12 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 4 november 2016 werd een huiszoeking op het adres [a-straat 1] verricht. Er is in de slaapkamer van verdachten [verdachte] en [medeverdachte] een schrift en een hoeveelheid losse bonnetjes in beslag genomen. Uit onderzoek blijkt, dat in het schrift een optelsysteem wordt bijgehouden per dag en per persoon en ook de ‘multas’ die worden afgetrokken. Achter elke naam staat een paraaf of handtekening. De meeste namen zijn vrouwelijk. Op 10 augustus 2016 staat genoteerd Totaal 365 + 200 Salida = 565. Op 119 van de losse bonnetjes waren tragos genoteerd.
8.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen (bijlage 3-15), met bijlagen d.d. 12 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 4 november 2016 werd een huiszoeking verricht bij de [B]. Er werd in het kantoor een plastic zak inhoudende barbonnen in beslag genomen. Uit onderzoek blijkt dat wat op de barbonnen staat genoteerd is de hoeveelheid drankjes cq. ‘salida’ die worden verkocht.
9.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor [verdachte] (bijlage V02-6), d.d. 4 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte] is mijn vriend. Hij is eigenaar van de [A]. Na gesprekken met [betrokkene 1] besloten [medeverdachte] en ik geld voor [betrokkene 1] te sturen zodat hij naar Curaçao kon komen. De USD 1800 was voor [betrokkene 1] en de vriendin. Het meisje moest het geld van het ticket later aan ons terug betalen. [betrokkene 1] en het meisje kwamen op 9 oktober 2016 naar Curaçao. [medeverdachte] haalde ze op van het vliegveld met mijn witte BMW. Ze heet [slachtoffer]. Ik zei tegen haar dat ze in de bar kon werken. Ik ging samen met haar een kamer klaarmaken zodat zij de slaapkamer kon gebruiken.
10.
Een in de wettelijke vorm op gemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte (bijlage V01-5), d.d. 4 november 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mijn bijnaam is [medeverdachte]. Ik ben eigenaar van de [A] en de [B]. Mijn partner is [verdachte] . Ik heb [slachtoffer] en [betrokkene 1] op 9 oktober 2016 met de witte BMW van mijn vrouw opgehaald van het vliegveld en naar de [A] gebracht, waar [slachtoffer] verbleef. Ik heb via de telefoon van [betrokkene 1] een voicebericht gestuurd en doorgegeven dat [slachtoffer] mij NAf 1.250,- schuldig was.”
7. Ik begin met de eerste deelklacht die inhoudt dat geen enkel bewijsmiddel ondersteunt dat de verdachte “wist dat die [slachtoffer] geen werkvergunning op Curaçao had”.
8. Voor de beoordeling van deze deelklacht is het allereerst van belang op te merken dat op grond van art. 2 van de Landsverordening arbeid vreemdelingen van 3 augustus 2001 het een werkgever verboden is om een vreemdeling arbeid te laten verrichten zonder een tewerkstellingsvergunning en dat een dergelijke vergunning op grond van art. 5 van deze Landsverordening door de werkgever dient te worden aangevraagd.
9. Mede tegen deze achtergrond heeft het Hof uit de gang van zaken, zoals die blijkt uit de feiten en omstandigheden die het Hof in de bewijsvoering heeft vastgesteld, bewezen kunnen verklaren dat de verdachte wist dat [slachtoffer] in de periode van 6 oktober 2016 tot en met 11 oktober 2016 geen werkvergunning op Curaçao had. In het bijzonder volgt dit uit het feit dat [slachtoffer] pas op 6 oktober 2016 in Venezuela door haar vriendin is benaderd om in haar plaats naar Curaçao te gaan om te gaan werken, zij op 7 oktober 2016 daarmee heeft ingestemd en dat daarna onmiddellijk vliegtickets zijn gekocht voor een vlucht op 9 oktober 2016 naar Curaçao, dat de verdachte wist dat [betrokkene 1] met “een meisje” naar Curaçao zou komen, dat de medeverdachte [medeverdachte] in de auto van de verdachte [betrokkene 1] en [slachtoffer] van de luchthaven heeft opgehaald en dat [slachtoffer] diezelfde avond al in de door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] geëxploiteerde bar alwaar ook al andere vrouwen zich prostitueerden, moest beginnen met prostitutiewerkzaamheden om haar schuld vanwege de kosten van haar vliegticket naar Curaçao af te betalen. Reeds uit het geschetste tijdpad volgt dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte, in de periode van 6 oktober 2016 tot en met 11 oktober 2016 nog geen beschikking had over een werkvergunning voor [slachtoffer] terwijl zij op grond van art. 1 onder b Landsverordening arbeid vreemdelingen moest worden aangemerkt als werkgever omdat zij [slachtoffer] “in de uitoefening van een beroep of bedrijf […] arbeid laat verrichten”. De verdachte noch haar medeverdachte beschikten voorafgaand aan 9 oktober 2016 over enige persoonlijke informatie over de vrouw die met [betrokkene 1] naar Curaçao zou reizen, waardoor zij eerder geen werkvergunning voor haar hebben kunnen aanvragen, zo zij dat zouden hebben gewild. Dat de verdachte niet heeft geweten dat zij als werkgever over een werkvergunning voor [slachtoffer] moest beschikken, of niet als werkgever zou kunnen worden aangemerkt, is voorts niet gesteld, noch gebleken.
10. De eerste deelklacht faalt.