ECLI:NL:PHR:2019:1435

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
18/02968
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ramkraak op kledingwinkel met dure merken en mishandeling

In deze zaak gaat het om een ramkraak op een kledingwinkel, gepleegd op 9 september 2014, waarbij de verdachte samen met medeverdachten kledingstukken van dure merken heeft weggenomen. De verdachte is eerder door het Gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden voor poging tot diefstal en mishandeling. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep dat is ingesteld door de verdachte en de benadeelde partij. De verdediging stelt dat het Hof ten onrechte een verweer heeft verworpen dat betrekking heeft op de betrokkenheid van de verdachte bij de ramkraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten op 6 september 2014 een voorverkenning hebben uitgevoerd in de kledingwinkel, wat leidt tot de conclusie dat zij betrokken waren bij de ramkraak. De rechtbank baseert haar oordeel op camerabeelden en telefonische contacten tussen de verdachten. De verdediging betwist de frequentie van deze contacten en stelt dat de verdachte op het moment van de ramkraak in België gedetineerd was. Het Hof oordeelt echter dat de verdachte deel uitmaakte van de groep die de ramkraak heeft gepleegd, en dat de bewijsvoering voldoende is om de betrokkenheid van de verdachte vast te stellen. Daarnaast wordt er een vordering tot schadevergoeding behandeld van de benadeelde partij, die stelt dat zij schade heeft geleden door de mishandeling. Het Hof oordeelt dat de vordering tot materiële schade niet kan worden toegewezen, maar dat er wel sprake is van immateriële schade die voor toewijzing in aanmerking komt. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en bevestigt de uitspraak van het Hof.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer18/02968
Zitting12 november 2019
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 19 juni 2018 door het Gerechtshof Den Haag wegens 1. “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, 2. “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming” en 3. “mishandeling”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. Voorts heeft het Hof beslissingen genomen met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander op de wijze als in het bevestigde vonnis en het bestreden arrest is omschreven.
Er bestaat samenhang met de zaken 18/02823 en 18/02896. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. R.J. Baumgardt en mr. P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld. Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft mr. J.H. van der Wouden, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.

Het namens de verdachte voorgestelde middel

4. Het
middelklaagt over de verwerping door het Hof van een met betrekking tot feit 2 gevoerd verweer.
4.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 09 september 2014 te Oud-Beijerland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkelpand, gelegen aan de [a-straat] , heeft weggenomen kledingstukken (merk Jacob Cohen en Stone Island en Hugo Boss en Gant), toebehorende aan ‘ [A] ’ en/of [betrokkene 1] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming, te weten door met een (personen)auto (merk Ford, type Escort, voorzien van kenteken [kenteken] ) meermalen (achteruit) tegen de entree/(glazen) toegangsdeuren en het (rol)hek van voornoemd winkelpand (aan) te rijden en (vervolgens) door de aldus ontstane opening (in/aan deze entree/(glazen) toegangsdeuren en het rolhek) het winkelpand te betreden.”
4.2.
Deze bewezenverklaring berust op de bewijsmiddelen, opgenomen in de aanvulling op het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank. Het daarin als bewijsmiddel 45 opgenomen bewijsmiddel houdt het volgende in:
“ “Het proces-verbaal van politie, documentcode 201501091300 (pagina's 102 t/m 104 van de doorgenummerde bijlagen van het algemeen dossier 00 […] ), inhoudende als relaas van verbalisant:
“ Lopende het onderzoek […] werden ten aanzien van meerdere telefoonnummers waarvan bekend werd of verondersteld werd dat deze nummers in gebruik waren of geweest waren bij een van de verdachten (...) de historische belgegevens opgevraagd bij de provider.
“ Deze nummers werden door mij op vrijdag 9 januari 2015 nader geanalyseerd. Er werd door mij op naam gekeken wie met wie wanneer telefonisch contact had. Daarbij werd door mij het volgende bevonden:
“ Telefonische contacten:
[verdachte] - [medeverdachte 1] 6 keer in oktober 2014
[medeverdachte 1] - [verdachte] 6 keer in oktober 2014
[verdachte] - [medeverdachte 6] 1 keer op 4 oktober 2014
[medeverdachte 6] - [verdachte] 2 keer op 1 augustus 2014
[medeverdachte 1] - [medeverdachte 2] 61 keer
Met name was er contact op de avond van 8 september 2014, zijnde de vooravond van de
diefstal bij [A] . Ook na 9 september e.v. was er een geïntensiveerd telefonisch
contact ten opzicht[e] van voor 8 september 2014.
[medeverdachte 3] - [medeverdachte 1] 47 keer
Met name op 9 september 2014, tussen 00.13 uur en 00.19 uur trachtte [medeverdachte 3] 9 keer in
contact te komen met de telefoon van [medeverdachte 1] . Het waren geen gesprekken. Uit onderzoek
bleek dat de verdachte [medeverdachte 3] kort daarna aan de Maasboulevard bij een Shell benzinestation
benzine wegnam, zijnde een locatie in de nabijheid van de woning van verdachte [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 1] - [medeverdachte 3] 345 keer (contacten al voor 1 juli 2014)
[medeverdachte 6] - [medeverdachte 1] 10 keer (contacten al in april 2014)
[medeverdachte 1] - [medeverdachte 6] 156 keer (contacten al in april 2014)
[medeverdachte 4] - [medeverdachte 3] Hadden contact. Zijn familie.
[medeverdachte 4] - [medeverdachte 1] 75 keer (contact begon in aug 2014)
[medeverdachte 1] - [medeverdachte 4] 42 keer (contact begon in aug 2014)."
4.3.
Het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“ “Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte samen met zijn vier medeverdachten de ramkraak heeft gepleegd en daarbij kledingstukken uit het winkelpand heeft weggenomen. Geen van de verdachten heeft inhoudelijk over de zaak willen verklaren. Hieronder zet de rechtbank haar bevindingen en visie op het bewijs uiteen.

Gebeurtenissen 6 september 2014 en de ramkraak
“ Op camerabeelden afkomstig van de bewakingscamera van [A] wordt gezien dat op 6 september 2014 rond 15:38 uur een drietal mannen de kledingwinkel binnenloopt. Verdachte [medeverdachte 1] wordt door vijf verbalisanten herkend op de camerabeelden als één van de drie mannen en heeft zelf ook ter terechtzitting erkend dat hij de kledingzaak die dag heeft bezocht. De andere twee mannen worden door verbalisanten herkend als de verdachten [medeverdachte 4] en [verdachte] .
“ Volgens verkoopmedewerkster [betrokkene 3] die op 6 september in de winkel staat, lopen de drie mannen bij binnenkomst rechtstreeks naar de spijkerbroeken van het merk ‘Jacob Cohen’. Ook bekijken de mannen de kleding van het merk ‘GANT’ en ‘Stone Island’. De mannen verlaten de winkel zonder iets te kopen.
“ In de nacht van 8 op 9 september vindt er bij dit winkelpand een ramkraak plaats. Op de beelden van de bewakingscamera’s is te zien hoe één dader met een auto de pui van het winkelpand ramt waarna vier daders in nog geen drie minuten de winkel via het verbroken en verbogen rolhek betreden, een groot aantal kledingstukken in grote tassen stoppen en vervolgens de winkel via het rolhek weer verlaten. Door aangever [betrokkene 1] wordt een plattegrond van de winkel aangeleverd waarop te zien is dat de route die de drie verdachten op 6 september 2014 in de winkel hebben gelopen nagenoeg identiek is aan de route die de daders van de ramkraak en de daadwerkelijke diefstal hebben afgelegd. Voorts blijkt dat de door de daders weggenomen kleding voornamelijk bestaat uit kleding van de merken Jacob Cohen, GANT en Stone Island: de merken die de drie verdachten op 6 september hebben bekeken. Het bezoek aan de winkel op 6 september kan gelet op deze bevindingen niet anders worden beschouwd dan als een voorverkenning.
“ Op de camerabeelden van 6 september is voorts te zien dat een vierde persoon buiten voor de winkel wacht terwijl de andere drie mannen de winkel betreden. Deze vierde persoon is een man en draagt een trainingsjas in de kleuren rood en grijs. Getuige [getuige 1] beschrijft dat deze vierde man hoort bij de andere drie mannen. Getuige [getuige 2] verklaart dat haar ex-vriend - verdachte [medeverdachte 2] - haar op haar laptop een filmpje heeft laten zien van drie mannen die in een winkel rondkijken. Uit onderzoek aan de laptop van [getuige 2] blijkt dat op 11 september 2014 een website is bezocht waarop een uitzending gewijd aan de ramkraak op [A] te zien was. [medeverdachte 2] heeft [getuige 2] gezegd dat hij hierbij aanwezig was maar dat hij niet op de beelden is te zien omdat hij buiten voor de winkel is blijven staan: hij was namelijk al eens eerder in die kledingzaak geweest. Uit nader onderzoek door de politie is gebleken dat deze verklaring van [getuige 2] informatie bevat die zij enkel van (één van de) vier mannen zelf heeft kunnen vernemen: in de tv-en radio uitzendingen over dit onderwerp is nimmer gesproken over het feit dat er tijdens de zogenoemde ‘voorverkenning’ op 6 september een persoon buiten voor de winkel is blijven wachten.
“ [betrokkene 2] , het broertje van [medeverdachte 2] , verklaart bij de politie dat hij zijn broer op de beelden herkent als de persoon die buiten voor de winkel staat te wachten en er wordt bij een doorzoeking op het adres van [medeverdachte 2] door de politie een trainingsjas in de kleuren rood en grijs aangetroffen, gelijkend op de jas van de persoon die buiten wacht.
“ [betrokkene 2] en [medeverdachte 6] verklaren voorts dat zij in één huis wonen met hun broer [medeverdachte 2] en dat [medeverdachte 1] en [verdachte] wel eens bij hen aan de deur kwamen voor een praatje. [betrokkene 2] verklaart dat er enige tijd geleden door het groepje (waarmee hij met name lijkt te bedoelen: door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) werd gesproken over ramkraken. Er werd gesproken over waar de winkels lagen en over welke merkkleding er in die winkels lag. [betrokkene 2] verklaart dat werd verteld dat “ze” langs waren geweest en dat er dure kleding hing en dat ze bij Opsporing Verzocht beelden uit hadden gezonden waarop ze te zien waren.
“ Verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] worden in de periode rond de ramkraak op verschillende tijdstippen in elkaars aanwezigheid gesignaleerd. Zo ziet verbalisant [verbalisant 1] op 18 september 2014 [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 4] samen lopen in Rotterdam en herkent hij op de beelden van 9 september 2014 afkomstig van een bewakingscamera van een kledingwinkel in Sliedrecht de verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Verdachte [medeverdachte 3] wordt op 6 september 2014 niet met de andere vier verdachten gezien, maar op 9 september 2014 wel met drie van hen. Het bezoek van de mannen aan een kledingwinkel in Sliedrecht verloopt, blijkens de verklaring van het aanwezige winkelpersoneel, op identieke wijze als het bezoek op 6 september aan de kledingwinkel [A] . Er is sprake van bijzondere belangstelling voor exclusieve dure kleding zodanig dat het gedrag de aandacht trekt van het winkelpersoneel en er wordt niets gepast en gekocht.
“ Voorts blijkt uit een analyse van de historische belgegevens van de nummers in gebruik bij de verdachten dat er frequent telefonische contacten tussen de vijf verdachten plaatsvinden, waarbij met name [medeverdachte 1] een bijzondere positie inneemt. Hij heeft als enige verdachte met iedere medeverdachte afzonderlijk telefonisch contact.
“ Op grond van bovenstaande bevindingen concludeert de rechtbank dat de mannen op de camerabeelden van 6 september 2014 de verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] betreffen die op die dag de voorverkenning hebben uitgevoerd voor de ramkraak.
“ Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat vier van de vijf verdachten op de camerabeelden van 6 september 2014 te zien zijn, komt zij toe aan de bespreking van de bewijsmiddelen die de rechtbank de overtuiging geven dat deze vier verdachten, samen met verdachte [medeverdachte 3] de ramkraak op [A] in de nacht van 8 op 9 september 2014 hebben gepleegd.
“ De overtuiging dat de vier verdachten op de camerabeelden van 6 september ook de daders van de ramkraak zijn baseert de rechtbank enerzijds op bewijsmiddelen die hierboven al zijn aangehaald en die een link leggen tussen de ramkraak en de gebeurtenissen op 6 september in het algemeen (en die dus niet specifiek een link leggen tussen de ramkraak en de individuele verdachten), en anderzijds op de bewijsmiddelen die juist specifiek verband leggen tussen een bepaalde verdachte en de betreffende ramkraak. Nu verdachte [medeverdachte 3] geen deel uitmaakte van de groep die op 6 september 2014 een bezoek bracht aan [A] zal het bewijs van zijn aandeel bij de ramkraak bestaan uit bewijsmiddelen van het laatste soort.
“ Het bewijs dat in algemene zin bijdraagt aan de overtuiging dat de daders van de ramkraak dezelfde personen zijn als de personen die op 6 september 2014 de kledingwinkel hebben bezocht, wordt gevormd door de nagenoeg identieke route die is afgelegd door de verdachten tijdens het bezoek op 6 september 2014 en de daders van de ramkraak en de diefstal. De overtuiging wordt voorts versterkt door het feit dat bij de diefstal voornamelijk kleding is weggenomen van de merken waar de verdachten op 6 september specifiek aandacht aan besteedden. Bovendien zijn de verklaringen van [getuige 2] en [betrokkene 2] op dit punt helder: voorafgaand aan de ramkraak hebben de daders een zogenaamde voorverkenning uitgevoerd. [getuige 2] gaat in haar verklaring nog een stapje verder nu zij verklaart dat [medeverdachte 2] haar heeft verteld dat de drie jongens op de camerabeelden van 6 september, een vierde jongen en hijzelf na de voorverkenning met een auto de winkel binnen waren gereden en kleding hadden meegenomen.
“ De bewijsmiddelen die een link leggen tussen de ramkraak en de verdachten als individu worden hieronder besproken. De rechtbank heeft middels tussenkopjes de bewijsmiddelen gecategoriseerd naar onderwerp en geeft aan het einde van ieder tussenkopje kort aan hoe zij door deze bewijsmiddelen in haar overtuiging wordt gesteund dat de verdachten het tenlastegelegde feit hebben begaan.
(…)
Broek met witte streep
Op de camerabeelden afkomstig van de bewakingscamera van [A] wordt gezien dat één van de mannen tijdens hun bezoek op 6 september 2014 een donkere trainingsbroek draagt met daarop een verticale witte streep lopend vanaf de knie naar de onderkant van de broekspijp. Deze man wordt door een verbalisant herkend als zijnde de verdachte [verdachte] . Op de camerabeelden van de ramkraak is te zien dat één van de daders zo’n zelfde soort broek draagt. Deze bevinding steunt de rechtbank in haar overtuiging dat [verdachte] één van de daders van de ramkraak op [A] is geweest.
Concluderend en alles in onderlinge samenhang en verband beschouwd volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de aangehaalde bewijsmiddelen dat de hierboven genoemde vijf verdachten een ramkraak hebben gepleegd op de kledingzaak “ [A] ” en dat hierbij door de verdachten diverse kledingstukken van de merken Jacob Cohen, Stone Island, Hugo Boss en GANT zijn weggenomen.”
4.4.
De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2018 gehechte pleitnota van de raadsvrouw van de verdachte houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“ “Voorts wijst de rechtbank op ‘frequente telefonische contacten tussen de 5 verdachten’.
“ Waar gaat het dan over in het geval van cliënt (zie bewijsmiddel 45)?
“ - [verdachte] – [medeverdachte 1] 6 keer in oktober 2014 (de ramkraak is gepleegd op 9 sept. 2014)
“ - [medeverdachte 1] – [verdachte] 6 keer in oktober 2014
“ - [verdachte] – [medeverdachte 6] 1 keer op 4 oktober 2014
“ - [medeverdachte 6] – [verdachte] 2 keer op 1 augustus 2014
“ Kortom: contacten ver vòòr en ver na de ramkraak en dan dus alleen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] , allemaal jongens uit zijn buurt / wijk in Rotterdam, waar hij al jaren mee bevriend is. En geen enkel telefoontje op / vlak voor /of vlak na de ramkraak. Uit deze telefonische gegevens kan derhalve niet afgeleid worden dat er een link is tussen cliënt en de ramkraak.
“ Overigens zat van begin maart 2014 tot en met 7 augustus 2014 in Antwerpen in België gedetineerd. Hij is op 7 augustus 2014 overgeleverd aan Nederland. Deze zaak is uiteindelijk geseponeerd en kreeg hij een 89 sv vergoeding. Ik hecht aan mijn pleitnota afschriften van correspondentie en stukken waaruit een en ander volgt. Dat cliënt op 1 augustus 2014 zelf contact heeft gehad met [medeverdachte 6] acht ik dan ook uitgesloten.”
4.5.
Het bestreden arrest houdt voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, het volgende in:
“ “
Telefoonverkeer
“ Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er - anders dan de rechtbank overweegt - geen frequent telefoonverkeer tussen verdachte en de medeverdachten heeft plaatsgevonden, en al helemaal niet vlak vóór of vlak na de ramkraak, zodat uit het telefoonverkeer niet kan worden afgeleid dat de verdachte betrokken is geweest bij de ramkraak. Bovendien weerspreekt de raadsvrouw dat er - zoals uit het door de rechtbank gebruikte bewijsmiddel 45 lijkt te volgen - op 1 augustus 2014 telefooncontact is geweest tussen de verdachte en een medeverdachte, nu immers de verdachte op dat moment was gedetineerd in België.
“ Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
“ Het hof ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de in bewijsmiddel 45 van de rechtbank vermelde telefonische contacten d.d. 1 augustus 2014 tussen de verdachte en een medeverdachte niet hebben plaatsgevonden. Het enkele feit dat de verdachte op die datum in België was gedetineerd brengt nog niet mee dat een dergelijk contact onmogelijk was. Aan de raadsvrouw kan voorts worden toegegeven dat er met name in de maand na de ramkraak telefoonverkeer tussen de verdachte en medeverdachten heeft plaatsgevonden en dat er vóór de ramkraak (te weten op 1 augustus 2014), slechts twee keer telefonisch contact tussen de verdachte en een medeverdachte is geweest. Naar het oordeel van het hof laat dit echter onverlet dat er, zoals de rechtbank heeft overwogen in haar vonnis, frequent telefonisch contact tussen de vijf verdachten heeft plaatsgevonden, waarbij de medeverdachte [medeverdachte 1] een bijzondere positie inneemt. Ook de verdachte heeft voor en na de ramkraak telefonisch contact met medeverdachten van de ramkraak gehad, zij het in mindere mate. Het hof leidt mede hieruit af dat de verdachte deel uit maakte van de groep verdachten die de ramkraak heeft gepleegd, hetgeen het hof evenals de rechtbank redengevend acht voor de bewezenverklaring van het feit.”
4.6.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat ’s Hofs overweging dat het enkele feit dat de verdachte op 1 augustus 2014 in België was gedetineerd nog niet meebrengt dat een telefonisch contact tussen de verdachte en een medeverdachte onmogelijk is, zonder nadere redengeving onbegrijpelijk is, nu het een feit van algemene bekendheid is dat gedetineerden in België in een cel niet over een eigen telefoon kunnen/mogen beschikken. Ook zou ’s Hofs overweging dat de verdachte in de maand na de ramkraak, gepleegd op 9 september 2014, meermalen telefonisch contact heeft gehad met medeverdachten, niet zonder meer juist zijn, nu deze contacten kennelijk pas in oktober 2014, dus in feite (en waarschijnlijk) meer dan één maand na de ramkraak hebben plaatsgevonden. Bovendien zou het feit dat de verdachte een aantal weken na het feit 13 keer contact heeft gehad met twee vrienden niet redengevend zijn voor het bewezenverklaarde. De verwerping van het verweer zou zo bezien ontoereikend zijn gemotiveerd. Daarbij wordt nog opgemerkt dat, nu het hier een bevestiging van het vonnis betreft, niet kan worden gesteld dat het gebrek in de bewijsvoering onvoldoende is om aan te nemen dat de feitenrechter ook zonder deze misslag tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen.
4.7.
Het onder 4.4 weergegeven verweer strekt ertoe dat uit de in bewijsmiddel 45 weergegeven telefoongegevens niet kan worden afgeleid dat er een link is tussen de verdachte en de
ramkraak. Uit de hiervoor onder 4.3 weergegeven bewijsoverweging blijkt dat “de frequente telefonische contacten tussen de vijf verdachten” in het algemeen (bewijsmiddel 45) en het in de periode rond de ramkraak op verschillende tijdstippen, waaronder tijdens een voorobservatie in een winkel in Sliedrecht op 9 september 2014 (bewijsmiddel 46), in elkaars aanwezigheid gesignaleerd worden, omstandigheden vormen die ten grondslag liggen aan het oordeel dat de mannen op de camerabeelden van 6 september 2014 de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] zijn. Beide bewijsmiddelen zijn in de aanvulling op het verkorte vonnis opgenomen onder het hoofdje “groep”, en zijn zo bezien redengevend voor de vaststelling dat de verdachte in de periode rond de ramkraak samen met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] (en [medeverdachte 3] ) deel uitmaakte van een groep. Het algemene gegeven van “de frequente telefonische contacten tussen de vijf verdachten” (en het in de periode rond de ramkraak in elkaars aanwezigheid gesignaleerd worden) wordt in de bewijsoverweging ook niet aangehaald bij het bewijs dat in algemene zin zou bijdragen aan de overtuiging dat de daders van de ramkraak dezelfde personen zijn als de personen die op 6 september 2014 de voorverkenning hebben uitgevoerd [1] . Dat bewijs is o.m. gelegen in de volgende vaststellingen: de nagenoeg identieke route die is afgelegd door de verdachten tijdens de voorverkenning en de daders van de ramkraak, bij de ramkraak voornamelijk kleding is weggenomen waar de verdachten tijdens de voorverkenning specifiek aandacht aan besteedden, door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over ramkraken is gesproken en getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte 2] haar heeft verteld dat de bij de voorverkenning betrokken personen, samen met een vijfde jongen (in begrijp: medeverdachte [medeverdachte 3] ), nadien met een auto de winkel waren binnengereden en kleding hadden meegenomen. Dat de verdachte één van de daders van de ramkraak op [A] is geweest wordt blijkens de bewijsoverweging in het bijzonder afgeleid uit de omstandigheid dat de verdachte tijdens de voorverkenning een donkere trainingsbroek met daarop een verticale witte streep lopend vanaf de knie naar de onderkant van de broekspijp draagt en één van de daders van de ramkraak zo’n zelfde soort broek draagt.
4.8.
De aan het verweer ten grondslag gelegde strekking dat uit de telefoongegevens betreffende verdachte niet kan worden afgeleid dat er een link is tussen de verdachte en de ramkraak, berust zo bezien op een onjuiste lezing van de door de Rechtbank gebezigde bewijsoverweging. Genoemd gegeven wordt immers ‘slechts’ redengevend geacht voor het bestaan van een link tussen de verdachte en de medeverdachten, te weten het deel uitmaken van dezelfde groep (waarvan vier personen op 6 september 2014 een voorverkenning hebben uitgevoerd), zonder dat daarbij een link met de ramkraak wordt gelegd. Daarop stuit het middel - wat er verder ook zij van hetgeen het Hof in dit verband heeft overwogen - af.
5. Het middel faalt en kan met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.

Het middel van de benadeelde partij [benadeelde]

6. Het middel klaagt dat het Hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] ten onrechte niet heeft beoordeeld op basis van ‘groepsaansprakelijkheid’ als bedoeld in art. 6:166 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
6.1.
Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
“ “hij op 13 oktober 2014 te Rotterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde] ), opzettelijk meermalen
“ - in het gezicht en/of tegen het hoofd en een schouder heeft geslagen (waardoor die [benadeelde] ten val kwam), ten gevolge waarvan die [benadeelde] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.”
6.2.
Deze bewezenverklaring berust op de bewijsmiddelen, opgenomen in de aanvulling op het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 2 maart 2016. Daarbij teken ik aan dat de Rechtbank, anders dan het Hof [2] , ook nog bewezen heeft verklaard dat de verdachte met geschoeide voet(en) tegen de rug heeft geschopt/getrapt terwijl die [benadeelde] op de grond lag. [3] De bewijsmiddelen in het bevestigde vonnis houden, met inachtneming van het voorgaande, het volgende in:
“47. “47. Het proces-verbaal van aangifte, pagina’s 37-39 in het proces-verbaal met dossiernummer 014415143, van politie eenheid Rotterdam (verklaring van aangeefster).
“47. “Ik wil aangifte doen (…) mijn beautysalon is gevestigd aan de [b-straat 1] te Rotterdam. De salon heeft “ [B] ”. Ik ben de enige eigenaar van deze salon. (…)
“47. Ik meen dat het achter in de middag was. Toen ik zag dat er een paar jongens de zaak binnen kwamen. (…)
“47. Ik werd meerdere keren geslagen. Ik weet niet hoe veel keer, maar het was in mijn gezicht en ook achter op mijn hoofd. (…) Terwijl ik op de vlucht was werd ik ook op mijn schouder en hoofd geslagen. Hierdoor viel ik. Toen ik op de grond lag, achter de nageltafels, voelde ik dat ik een paar keer heel hard op mijn rug getrapt werd. (…)
“47. De dokter heeft gezegd dat er niets gebroken is maar dat door het trappen de ribben wel beschadigd zijn en ook pijnlijk. Aan de achterzijde van mijn hoofd moest gehecht worden omdat het veel bloedde. Aan de voorzijde heb ik blauwe plekken rond mijn ogen. Dit is door de klappen gekomen. Ik heb nog veel pijn in mijn rug schouder en hoofd door de klappen die ik gehad heb.
“47. 48. Het proces-verbaal van verhoor, pagina’s 143-146 in het proces-verbaal met dossiernummer 17PAG14061, van politie eenheid Rotterdam (verklaring van verdachte [medeverdachte 4] ).
“47. In de auto vertelde een van mijn vrienden dat zijn vriendin ruzie had met de vrouw van de nagelstudio. Die vrouw had gedreigd om het kind van die vriend te ontvoeren. Hij vroeg of we daar even langs konden gaan. We zijn toen naar die nagelstudio gereden. We hebben daar geparkeerd en zijn toen naar de nagelstudio gelopen. Het was al dom van mij dat ik uitstapte. Maar het is toch gebeurd. We zijn de zaak in gegaan. Ik zag dat de vriend van het kind de vrouw beetpakte en sloeg.
“47. 49. Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 156-157 in het proces-verbaal met dossiernummer […] , van politie eenheid Rotterdam-Rijnmond (relaas verbalisant [verbalisant 2] ).
Op maandag 13 oktober 2014 vond er een overval door 5 personen plaats op nagelstudio [B] , gevestigd aan de [b-straat 1] te Rotterdam, waarop een onderzoek ingesteld werd. Kort na het incident werden 4 verdachten aangehouden, te weten de verdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] .
Verklaring [medeverdachte 5]
In 2007 werd onder proces-verbaal nummer 2007346991-438 door genoemde [medeverdachte 5] een verklaring afgelegd, waarin zij onder andere het navolgende verklaarde:
U vraagt mij wie [verdachte] is. [verdachte] is mijn vriend en de vader van mijn toekomstig kindje. Ik ken [verdachte] via [C] aan de [c-straat] . Ik ken hem al anderhalf jaar. Ik heb hem op school ontmoet.
50. Het proces-verbaal van verhoor, pagina’s 160-166 in het proces-verbaal met dossiernummer […] , van politie eenheid Rotterdam (verklaring van verdachte [medeverdachte 5] ) .
Ik heb toen [verdachte] gebeld. Ik heb gezegd van de bedreigingen. [verdachte] is heel boos geworden. Hij ging tekeer tegen mij. Ik zei tegen hem dat hij naar die mevrouw moest gaan om te praten. Ik had al met haar gesproken, want als ik dat zou doen, dan zou het niet goed komen. Hij moest tegen haar zeggen dat ze even moest wachten en dat er dan afbetaald zou worden. Maar dit is nu uit de hand gelopen en is die vrouw geslagen.
We zouden naar haar toe gaan, maar ik durfde niet mee naar binnen gaan. Ik zou eerst mee gaan, zodat ze mij zou zien. Ik heb nog duidelijk gezegd dat hij alleen moest praten. Want in een keer was [betrokkene 5] er en al die andere jongens. Een jongen ken ik nog van vroeger, dat was [betrokkene 6] . Voor de deur heb ik gezegd dat ik niet mee ging naar binnen. Ik heb de winkel aangewezen. (…)”
6.3.
Het bestreden arrest houdt ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [benadeelde] het volgende in:
“ “In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde, tot bedragen van respectievelijk € 17.486,34 en € 4.900,
“ In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot deze in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedragen.
“ De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 8.416,39 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering voor het overige.
“ Ter terechtzitting is verschenen mr. J.H. van der Wouden, advocaat te Rotterdam. Hij deelde mede bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn om [benadeelde] te vertegenwoordigen.
“ De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
“ Ten aanzien van de gevorderde materiële schade:
“ Op grond van het dossier is naar het oordeel van het hof niet vast te stellen wat de exacte toedracht van de gebeurtenissen is geweest die hebben geleid tot de door de benadeelde partij gevorderde schade. Zo is niet vast te stellen wie van de aanwezigen de aangeefster heeft geschopt, terwijl het hof niet kan uitsluiten dat het aan de benadeelde partij toegebrachte letsel (mede) door het schoppen is veroorzaakt. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat nader onderzoek zou moeten, worden verricht, hetgeen een uitgebreidere nadere behandeling zou vereisen. Een nadere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van het hof, gelet op de betwisting daarvan, een onevenredige belasting van het strafgeding op.
“ Het hof zal daarom bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering ter zake van materiële schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
“ Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade:
“ Het hof acht aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 3 meer subsidiair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
“ Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding op.
“ Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in dit deel van vordering. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
“ Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.”
6.4.
Het bewezenverklaarde is door (de Rechtbank en) het Hof gekwalificeerd als “mishandeling”.
6.5.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat uit ’s Hofs overweging “Zo is niet vast te stellen wie van de aanwezigen de aangeefster heeft geschopt, terwijl het hof niet kan uitsluiten dat het aan de benadeelde partij toegebrachte letsel (mede) door het schoppen is veroorzaakt” blijkt dat nog één van de aanwezigen, kennelijk niet zijnde verdachte, [benadeelde] heeft geschopt. Er zou zo bezien sprake zijn van handelen in groepsverband, waarvoor art. 6:166 BW geldt. Daarbij wordt nog opgemerkt dat medeverdachte [medeverdachte 6] door de Rechtbank Rotterdam bij vonnis van 5 februari 2015 - welk vonnis als bijlage aan de schriftuur is gehecht - voor “medeplegen van mishandeling” is veroordeeld. [4] Daarmee zou juridisch vaststaan dat naast de verdachte in ieder geval ook medeverdachte [medeverdachte 6] geweld tegen [benadeelde] heeft gebruikt. Ook indien er onvoldoende samenhang tussen de gedragingen van de verdachte en de medeverdachten zou bestaan, is zo bezien nog sprake van mededaderschap, waarvoor eveneens hoofdelijkheid geldt. Tot slot wordt aangevoerd dat als het middel doel treft dit ook gevolgen dient te hebben voor de vordering tot vergoeding van immateriële schade, nu de vaststelling hiervan niet op de volledige schade is gebaseerd maar enkel op de door verdachte veroorzaakte schade, terwijl voor die vaststelling geen nader onderzoek nodig is dat als een onevenredige belasting van het strafgeding heeft te gelden.
6.6.
De beslissing op de vordering van een benadeelde partij geschiedt inhoudelijk bezien naar de regels van burgerlijk recht, waarbij bij groepsaansprakelijkheid een hoofdelijke [5] veroordeling tot schadevergoeding mogelijk is. De regeling van art. 6:166 BW voorziet in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. Dat vereist dat de aangesprokene wist of behoorde te weten dat het groepsoptreden de kans schiep op de in het concrete geval geleden schade. [6]
6.7.
Het Hof heeft vastgesteld dat op grond van het dossier niet is vast te stellen wat de exacte toedracht van de gebeurtenissen is geweest die hebben geleid tot de door de benadeelde partij [benadeelde] gevorderde schade. Uit de verklaring van de aangeefster, zoals hiervoor onder 6.2 weergegeven, kan worden afgeleid dat zij in ieder geval door één persoon is geslagen en geschopt. Het Hof stelt vast dat de verdachte de persoon is geweest die [benadeelde] heeft geslagen, maar overweegt ook dat niet is kunnen worden vastgesteld wie van de aanwezigen [benadeelde] heeft geschopt, terwijl niet kan worden uitgesloten dat het aan [benadeelde] toegebrachte letsel (mede) door het schoppen is veroorzaakt. Dat het Hof hier onderscheid maakt tussen de rol van de verschillende individuen met betrekking tot het gepleegde geweld [7] (slaan resp. schoppen) acht ik niet onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat niet is bewezenverklaard dat het ten opzichte van [benadeelde] toegepaste geweld door de verdachte in vereniging met anderen is gepleegd [8] , zodat in het onderhavige geval ook niet is voldaan aan de door art. 6:166 BW gestelde eisen voor groepsaansprakelijkheid. [9] Dat het Hof onder deze omstandigheden heeft geoordeeld dat een (benodigde) nadere behandeling van de vordering, gelet op de betwisting daarvan, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering ter zake van de materiële schade, acht ik niet onbegrijpelijk. De precieze oorzaak (slaan dan wel schoppen) van de aan de benadeelde partij toegebrachte schade kon immers niet eenvoudig worden vastgesteld.
6.8.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Met de in de bewijsoverweging opgenomen zinsnede “de bewijsmiddelen die hierboven al zijn
2.De Rechtbank heeft bewezenverklaard “in het gezicht en tegen het hoofd en een schouder”.
3.De nadere bewijsoverweging van de Rechtbank houdt in dat uit de verklaring van de aangeefster volgt dat zij door
4.Uit dit vonnis kan niet meer worden afgeleid dan dat de bijdrage van de verdachte heeft bestaan in “zichtbaar
5.Hoofdelijke aansprakelijkheid vloeit voort uit de wet: art. 6:102 juncto 6:166 BW.
6.HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914, NJ 2016/194.
7.Voor hoofdelijke aansprakelijkheid is deelname aan het groepsgeweld voldoende, ongeacht de vorm die deze
8.Vgl. voor een geval van hoofdelijke aansprakelijkheid bij medeplichtigheid aan medeplegen van verduistering in
9.Voor gedragingen in groepsverband, a.b.i. art. 6:166 BW is meer nodig dan dat gedragingen van verschillende